Leesfragment: De kakkerlak

12 maart 2020 , door Ian McEwan
|

12 maart verschijnt De kakkerlak, de Brexit-novelle van Ian McEwan (The Cockroach, vertaald door Rien Verhoef). Lees bij ons nu al een fragment!

‘Toen de slimme maar zeker niet begaafde Jim Sams die ochtend ontwaakte uit zijn onrustige dromen, merkte hij dat hij in een reusachtig wezen was veranderd.’ Zo begint De kakkerlak, de satirische Brexit-novelle van Ian McEwan. In deze omgekeerde Kafka-vertelling wordt een kakkerlak wakker in het lichaam van Jim Sams, een man die de Britse prime minister blijkt te zijn, de machtigste man van Engeland. Zijn enige doel: de wil van het volk uitvoeren. Hij wordt hierbij gesteund door zijn kabinet dat ook voor het overgrote deel uit reïncarnaties blijkt te bestaan. Door niets laat Sams zich in de weg staan, niet door de oppositie, niet door de afvalligen van zijn eigen partij, zelfs niet door de regels van het parlementaire stelsel.

Deze hyperactuele vertelling, met een voorwoord van Ian McEwan zelf, toont een herkenbare politieke wereld en zet deze op z’n kop.

  • ‘How do you make a show of people who are doing such a fabulous job of making a show of themselves? McEwan manages to do so with great style and comic panache. […] A comic triumph.' The Guardian

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Machines zoals ikNotendop en De kinderwet, bespraken we Machines zoals ik, en lichtte vertaler Rien Verhoef de eerste zinnen van McEwans boeken toe: Machines zoals ik, en alle eerste zinnen tot en met die van Notendop.

 

Eén

Die ochtend, toen de slimme maar zeker niet begaafde Jim Sams ontwaakte uit zijn onrustige dromen, merkte hij dat hij in een reusachtig wezen was veranderd. Hij bleef nog geruime tijd op zijn rug liggen (niet zijn meest geliefde houding) en keek ontsteld naar zijn verre voeten en schaarse ledematen. Niet meer dan vier, natuurlijk, en geen beweging in te krijgen. Zijn eigen bruine poten, waarnaar hij nu al een beetje heimwee kreeg, zouden vrolijk in de lucht hebben gesparteld, hoe wanhopig dan ook. Hij lag stil, vastbesloten om niet in paniek te raken. Een orgaan, een glibberig stuk vlees, lag log en nat in zijn mond – afstotelijk, vooral toen het uit zichzelf bewoog en op verkenning uitging in de enorme holte van zijn mond en, zo merkte hij met ingehouden schrik, langs onafzienbare tanden gleed. Hij bekeek zijn hele lichaam. Hij had van schouders tot enkels een lichtblauwe kleur, met donkerder blauwe biezen om zijn hals en polsen, en witte knopen in een rechte lijn omlaag over zijn ongedeelde borstkas. Het windje dat hier telkens overheen waaide, met de niet-onaangename geur van rottend voedsel en ethanol, moest zijn ademhaling wezen. Zijn blikveld was ongemakkelijk versmald – leve het facetoog – en alles wat hij zag was bedrukkend kleurrijk. Gaandeweg begreep hij dat zijn kwetsbare vlees zich door een groteske omkering buiten zijn skelet bevond, zodat dit geheel onzichtbaar voor hem was. Het zou een hele geruststelling zijn geweest om een glimp van dat degelijke paarlemoeren bruin op te vangen.
Nu was dit alles al zorgelijk genoeg, maar naarmate hij helemaal wakker werd, bedacht hij weer dat hij op een belangrijke, eenzame missie was, al wist hij even niet meer welke. Ik kom te laat, dacht hij toen hij probeerde een hoofd van het kussen te tillen dat wel vijf kilo moest wegen. Dit is zo oneerlijk, zei hij bij zichzelf. Dit verdien ik niet. Zijn rommelige dromen waren diep en verwilderd geweest, geplaagd door rauwe stemmen die als permanente ruzie klonken. Nu pas, nu dit hoofd terugzakte, kreeg hij iets van gene zijde van de slaap te zien en bekroop hem een mozaïek van herinneringen, indrukken en bedoelingen die zich verspreidden toen hij ze trachtte te bedwingen.
Ja, hij was uit het aangenaam vervallen Paleis van Westminster vertrokken zonder ook maar afscheid te nemen. Dat kon ook niet anders. Geheimhouding ging boven alles. Dat had hij geweten zonder dat het hem was gezegd. Maar wanneer was hij precies op pad gegaan? In elk geval na het donker. Gisteravond? Eergisteravond? Hij moest weg zijn gegaan via de ondergrondse parkeergarage. Dan was hij langs de gepoetste schoenen van de agent bij de ingang gekomen. Nu wist hij het weer. In de goot langs de stoeprand had hij zich voortgehaast totdat hij bij het begin van de griezelige oversteekplaats op Parliament Square was beland. Langs een rij voertuigen die met ongeduldig draaiende motor klaarstonden om hem in het asfalt te pletten, stormde hij naar de goot aan de overkant. Waarna het wel een week leek te duren voordat hij nog een griezelige weg overstak en aan de goede kant van Whitehall uitkwam. En toen? Hij had natuurlijk vele meters gerend en was toen blijven staan. Waarom? Nu schoot het hem weer te binnen. Nahijgend door alle buizen in zijn lijf was hij bij een heilzame rioolput blijven uitrusten en had van een weggegooide pizzapunt gepeuzeld. Hij kreeg hem niet helemaal op, maar hij deed zijn best. Gelukkig was het een margherita. Op een na zijn favoriet. Geen olijven. Niet op dit deel.
Hij merkte dat zijn onhandelbare hoofd zonder veel moeite honderdtachtig graden kon draaien. Hij keerde het nu één kant op. Het was een klein zolderkamertje, onprettig verlicht door de ochtendzon, want de gordijnen waren niet dicht. Naast zijn bed had hij een telefoon, nee, twee telefoons. Zijn begrensde blik dwaalde over het tapijt en bleef rusten op het plint en de smalle kier langs de onderrand. Daar had ik misschien uit het ochtendlicht onder kunnen kruipen, bedacht hij verdrietig. Dan had ik gelukkig kunnen zijn. Aan de andere kant van de kamer stond een bank met daarnaast op een lage tafel een kristallen glas en een lege whiskyfles. Over een leunstoel was een kostuum klaargelegd, met een opgevouwen schoon overhemd. Op een grotere tafel bij het raam stonden twee dozen op elkaar, allebei rood van kleur.
Nu hij begreep dat zijn ogen zonder zijn hulp soepeltjes samen draaiden, kreeg hij door hoe hij ze moest bewegen. Hij merkte dat hij zijn tong beter niet uit zijn lippen kon laten hangen, want daar droop af en toe iets op zijn borst, maar dat het gerieflijker was om hem in de sijpelende beslotenheid van zijn mond te houden. Afschuwelijk. Maar hij kreeg er handigheid in om zijn nieuwe gedaante te besturen. Hij was een snelle leerling. Wat hem dwarszat, was dat hij nodig aan de slag moest. Er waren belangrijke beslissingen te nemen. Opeens trok een beweging op de grond zijn aandacht. Het was een beestje in zijn eigen eerdere gedaante, ongetwijfeld de ontheemde eigenaar van het lichaam waar hij nu in huisde. Hij keek met een zekere beschermende belangstelling naar het nietige wezentje dat zich over het hoogpolige tapijt naar de deur worstelde. Daar aarzelde het en zijn twee voelsprieten gingen onzeker heen en weer, met alle onkunde van de beginner. Ten slotte raapte het al zijn moed bij elkaar en stommelde onder de deur door, waar het aan een moeilijke, gevaarlijke afdaling begon. Het was een lange weg terug naar het paleis en onderweg zou er veel gevaar zijn. Maar als het zonder te zijn platgetrapt zou aankomen, zou het achter de lambrisering of onder de vloerplanken van het paleis tussen zijn miljoenen broertjes en zusjes veiligheid en troost vinden. Hij wenste het succes. Maar nu moest hij zich aan zijn eigen beslommeringen wijden.

 

Copyright © Ian McEwan 2019
Copyright © Nederlandse vertaling Rien Verhoef en Uitgeverij De Harmonie 2020

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum