Leesfragment: De laatste trein naar vrijheid

18 januari 2020 , door Meg Waite Clayton
| | | |

Dinsdag 21 januari komt Meg Waite Clayton naar de John Adams Institute om te praten over haar nieuwe boek The Last Train to London. Lees bij ons een fragment uit de Nederlandse vertaling, De laatste trein naar vrijheid, vertaald door Karin de Haas.

Het verhaal van Truus Wijsmuller, de oorlogsheldin die duizenden Joods kinderen redde Wenen, eind jaren dertig. De vijftienjarige Stephan en zijn beste vriendin Žofie-Helene hebben een zorgeloze jeugd, maar hun leven staat op het punt om te slaan. Stephan is Joods en Žofie-Helene is de dochter van een opstandige krantenuitgever. Als Hitler de macht grijpt, slaat het noodlot toe.

Maar er is hoop in de duisternis. De Nederlandse verzetsstrijder Truus Wijsmuller-Meijer zet haar leven op het spel om Joodse kinderen naar veiliger gebied te smokkelen, terwijl landen hun grenzen voor het groeiende aantal vluchtelingen sluiten. Als Groot-Brittannië aangeeft kinderen uit het Duitse Rijk toe te laten, is Tante Truus vastberaden, en zij eist toestemming van Eichmann om de kinderen te redden…

In een race tegen de klok begeleidt ze Stephan en Žofie-Helene, en uiteindelijk duizenden anderen kinderen, op een levensgevaarlijke tocht naar een onzekere toekomst… Kan ze de kinderen en zichzelf redden?

 

Jongen ontmoet meisje

Stephan schoot door de deuren naar buiten en rende de met sneeuw bedekte trap af. Zijn schooltas schuurde langs het jasje van zijn schooluniform terwijl hij naar het Burgtheater sprintte. Bij de kantoorboekhandel bleef hij staan; de schrijfmachine stond nog in de etalage. Hij schoof zijn bril omhoog, drukte zijn vingers tegen het raam van de etalage en deed net alsof hij typte.
Toen rende hij verder, slalommend door de menigte op de Christkindlmarkt, de geur van peperkoek en zoete glühwein opsnuivend. ‘Sorry. Sorry. Sorry!’ riep hij, met zijn pet omlaaggetrokken om herkenning te voorkomen. Zijn familie genoot aanzien; hun vermogen kwam van het chocoladebedrijf dat ze met hun eigen kapitaal hadden opgericht en hun bankzaken werden afgehandeld door de chique Rothschild-bank. Als zijn vader te horen kreeg dat hij alweer een oude dame op straat omver had gelopen, zou die schrijfmachine dichter bij de dennenboom met lichtjes op de Rathausplatz blijven dan bij de kerstboom die bij hem thuis stond.
Hij zwaaide naar de oude man die de nieuwskiosk bemande. ‘Goedemiddag, Herr Kline!’
‘Waar is je overjas, jongeheer Stephan?’ riep de oude man hem na.
Stephan keek omlaag – hij had zijn jas voor de zoveelste keer op school laten liggen – maar hij minderde pas vaart toen hij bij de Ringstrasse was, waar een spontane nazidemonstratie hem de weg versperde. Hij dook een met posters beplakte tunnel in en daalde kletterend de metalen trap af naar de donkere onderwereld van Wenen. Even later kwam hij weer tevoorschijn aan de andere kant van de straat, bij het Burgtheater. Hij schoot door de deuren van het theater naar binnen en rende met twee treden tegelijk de trap af naar de kapsalon in de kelder.
‘Jongeheer Neumann, wat een verrassing!’ zei Herr Perger. Hij trok zijn wenkbrauwen op tot ze boven zijn bril uitstaken, die net zo rond en zwart was als die van Stephan, zij het minder besneeuwd. De kapper was net bezig het laatste beet je haar van de dag met een stoffer en blik met lange steel op te vegen. ‘Maar had ik niet –’
‘Alleen een beetje bijknippen. Het is al een paar weken geleden.’
Herr Perger richtte zich op, gooide het haar in een vuilnisbak en zette het stoffer en blik naast een cello die tegen de muur leunde. ‘Ach, jonge mensen hebben een beter geheugen dan oude,’ zei hij hartelijk, met een knikje naar de kappersstoel. ‘Of geldt dat niet voor een jongeman die te veel geld heeft?’
Stephan liet zijn tas vallen. Een paar pagina’s van zijn nieuwe toneelstuk vielen eruit en kwamen op de grond terecht, maar wat maakte het uit? Het was Herr Perger maar. Hij schudde zijn jasje van zich af, ging in de stoel zitten en zette zijn bril af. De wereld werd vaag; de cello en het stoffer en blik leken wel een stel dat samen danste in de hoek, en het gezicht in de spiegel boven zijn stropdas zou van iedereen kunnen zijn. Hij rilde toen Herr Perger de kapmantel om hem heen drapeerde. Hij had er een hekel aan als zijn haar geknipt werd.
‘Ik hoorde dat ze misschien voor een nieuw toneelstuk gaan repeteren,’ zei hij. ‘Is het er eentje van Stefan Zweig?’
‘O ja, je bent een fan van Herr Zweig. Hoe kon ik dat vergeten?’ zei Otto Perger. Zijn stem klonk licht spottend, maar het was niet onvriendelijk bedoeld. Bovendien kende Herr Perger alle geheimen over de toneelschrijvers en de sterren en het theater. Stephans vrienden hadden geen idee waar hij zijn nieuwtjes vandaan haalde; ze dachten dat hij een belangrijk iemand kende.
‘Herr Zweigs moeder woont nog steeds hier in Wenen,’ zei Stephan.
‘Maar toch maakt hij zijn bezoekjes vanuit Londen maar zelden bekend. Nu, ik hoop dat ik je niet teleurstel, Stephan, maar dit nieuwe toneelstuk is van Csokor. Het heet 3. November 1918 en het gaat over het eind van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk. Er wordt nogal wat gefluisterd en gespeculeerd over de vraag of het überhaupt opgevoerd zal worden. Ik ben bang dat Herr Csokor maar beter een ingepakte koffer klaar kan hebben staan. Maar ik heb gehoord dat het wel degelijk door zal gaan, alleen zal er in de publiciteit bij vermeld worden dat de schrijver met het stuk niet de naties van het voormalige Duitse Rijk wil beledigen. Een beet je van dit, een beet je van dat, wat er ook voor nodig is om te overleven.’
Stephans vader zou hebben tegengeworpen dat dit Oostenrijk was, niet Duitsland; de coup van de nazi’s was hier al jaren geleden neergeslagen. Stephan had echter geen belangstelling voor politiek. Hij wilde alleen maar weten wie de hoofdrol zou spelen.
‘Wil je een gokje wagen?’ vroeg Herr Perger, terwijl hij de stoel met Stephan erin naar zich toe draaide. ‘Ik meen me te herinneren dat je daar aardig goed in bent.’
Stephan hield zijn ogen dichtgeknepen en rilde weer, hoewel er gelukkig geen plukjes haar op zijn gezicht terechtkwamen. ‘Werner Krauss?’ raadde hij.
‘Kijk eens aan!’ riep Herr Perger enthousiast uit.
De kapper draaide de stoel weer naar de spiegel, en Stephan zag met zijn kippige blik dat Herr Perger niet zo opgetogen had gereageerd omdat het antwoord klopte, maar omdat hij een meisje begroette dat als een surrealistische zonnebloem tevoorschijn was gekomen uit een verwarmingsrooster in de muur onder Stephans spiegelbeeld. Ze stond recht voor hem, met vegen op haar bril en blonde vlechten en ontluikende borsten.
‘Ach, Žofie-Helene, je mama zal de hele avond bezig zijn om die jurk schoon te boenen,’ zei Herr Perger.
‘Het was geen eerlijke vraag, opa Otto, er zijn twee mannelijke hoofdrollen,’ zei het meisje. Haar heldere stem bleef ergens in Stephans binnenste steken, als de eerste hoge bes in het ‘Ave Maria’ van Schubert – haar stem en de lyrische klanken van haar naam, Žofie-Helene, en de nabijheid van haar borsten.
‘Het is een lemniscaat van Bernoulli,’ zei ze, voelend aan het gouden hangertje dat ze aan een ketting om haar hals droeg. ‘Analytisch gezien de nulverzameling van de polynome X in het kwadraat plus Y in het kwadraat min het product van X in het kwadraat min Y in het kwadraat keer tweemaal A in het kwadraat.’
‘Ik…’ stamelde Stephan. Het schaamrood steeg hem naar de kaken omdat hij erop was betrapt dat hij naar haar borsten staarde, al had ze dat zelf niet door.
‘Ik heb hem van mijn vader gekregen,’ zei ze. ‘Hij hield ook van wiskunde.’
Herr Perger maakte de kapmantel los, gaf Stephan zijn bril en wuifde de munt weg die Stephan hem wilde geven, met de mededeling dat deze knipbeurt gratis was. Vlug stopte Stephan de pagina’s van zijn script weer in zijn tas. Hij wilde niet dat dit meisje zijn toneelstuk zou zien, of dat ze zou weten dat hij een toneelstuk aan het schrijven was, dat hij zich inbeeldde dat hij iets zou kunnen schrijven wat de moeite van het lezen waard was. Halverwege zijn bewegingen stopte hij en staarde verward naar de grond. Die was helemaal schoon?
‘Stephan, dit is mijn kleindochter,’ zei Otto Perger met de schaar nog in zijn hand. ‘Žofie, Stephan is minstens zo geïnteresseerd in het theater als jij, al hecht hij dan wat meer belang aan een net kapsel.’
‘Leuk je te ontmoeten, Stephan,’ zei het meisje. ‘Maar waarom laat je je haar knippen als dat helemaal niet nodig is?’
‘Žofie-Helene,’ zei Herr Perger vermanend.
‘Ik kon alles zien door het rooster. Je haar hoefde helemaal niet geknipt te worden, dus deed opa Otto net alsof. Maar wacht, niets zeggen! Laat me raden.’ Ze nam alles om zich heen in haar op: de cello en de kapstok en haar grootvader en Stephan zelf. Haar blik bleef op zijn tas rusten. ‘Je bent een acteur! En opa weet alles over dit theater.’
Otto Perger zei: ‘Stephan is een schrijver, Engelchen. En je weet toch dat de grootste schrijvers de gekste dingen doen, gewoon voor de ervaring.’
Žofie-Helene nam Stephan met hernieuwde belangstelling op. ‘Ben je echt een schrijver?’
‘Ik… Ik krijg een schrijfmachine met kerst,’ zei Stephan. ‘Ik hoop dat ik een schrijver ben.’
‘Maken ze speciale schrijfmachines?’
‘Speciaal?’
‘Is het raar om linkshandig te zijn?’
Verward staarde Stephan naar zijn handen, terwijl het meisje het verwarmingsrooster weer losmaakte en op handen en voeten de muur in kroop. Even later stak ze haar hoofd naar buiten. ‘Kom op, Stephan, de repetities zitten er bijna op,’ zei ze. ‘Je vindt het toch niet erg als je kleren een beet je vies worden? Voor de ervaring?’

 

Copyright © 2019 Meg Waite Clayton
Oorspronkelijke titel: The Last Train to London
Copyright Nederlandse vertaling: © 2020 HarperCollins Holland
Vertaling: Karin de Haas

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum