Leesfragment: De opgang

21 september 2020 , door Stefan Hertmans
|

Morgen, 22 september, verschijnt de nieuwe roman van Stefan Hertmans, De opgang. Wij publiceren voor!

In de zomer van 1979 trok een huis in het Gentse Patershol de aandacht van Stefan Hertmans. De blauweregen hing bestoft neer, maar de geur trof hem diep en bracht hem terug naar zijn kinderjaren. Hij kocht het pand in een opwelling. Verbijsterend was de ontdekking dat de vroegere bewoner een ss'er was geweest. Pas nadat Hertmans het huis twintig jaar later had verkocht ging hij op zoek naar wat er zich tijdens de oorlog had afgespeeld. 'Het is onbegrijpelijk,' schrijft hij, 'dat alles wat ik toen al had kunnen weten of tenminste toch vermoeden, zo gedachteloos aan mij voorbij had kunnen gaan.'

Langzaam komt Willem Verhulst in beeld, de man die hij wil leren begrijpen, alsook zijn Nederlandse, pacifistische echtgenote Mientje en hun kinderen, van wie de oudste zoon Adriaan een vooraanstaand Vlaams intellectueel zou worden. Hertmans spreekt met nabestaanden, raadpleegt archieven, vindt intieme documenten. In zijn herinnering loopt hij weer door alle kamers die hij zo lang heeft bewoond. In De opgang komt de lezer huiveringwekkend dicht bij een politiek drama, dat ook een huwelijksdrama was. Opnieuw blijkt Hertmans verbonden met een verhaal dat aan belangrijke historische gebeurtenissen raakt en opnieuw brengt het zijn verbeelding en pen op briljante wijze in beweging.

Stefan Hertmans (1951) schrijft romans, verhalenbundels, essays en gedichten. Zijn werk is bekroond met onder meer de AKO Literatuurprijs en, voor zijn hele oeuvre, de Constantijn Huygensprijs. Van zijn roman Oorlog en terpentijn werden ruim 250.000 exemplaren verkocht. Het boek is in 26 talen vertaald en genomineerd voor de Man Booker International Prize en de Premio Strega Europeo. Zijn meest recente en alom geprezen roman De bekeerlinge verscheen in 2016 en werd genomineerd voor de Prix Femina Étranger.

N.B. Eerder brachten we een uitgebreid fragment uit Hertmans' De bekeerlinge, De mobilisatie van Arcadia, bespraken zijn Oorlog en terpentijn en lieten de vertalers van die roman naar het Frans, Duits en Engels aan het woord. Op DBNL.org is de roman Zoon van een »foute« Vlaming gedigitaliseerd.

 

Het was in het eerste jaar van het nieuwe millennium dat ik een boek in handen kreeg waaruit ik begreep dat ik twintig jaar in het huis van een voormalige ss-man had gewoond. Niet dat ik geen signalen had gekregen: zelfs de notaris had me, op de dag dat ik het huis met hem bezocht, terloops op de vorige bewoners gewezen; ik had er toen weinig aandacht voor. Misschien verdrong ik het ook, doordrenkt als ik jarenlang was geweest van de pijnlijke gedichten van Paul Celan, de getuigenissen van Primo Levi, de talloze boeken en documentaires die je sprakeloos achterlieten, de onmogelijkheid van een hele generatie om het ondenkbare te beschrijven. Nu zag ik mijn intieme herinneringen doordrongen raken van een werkelijkheid die ik me amper kon voorstellen, maar die ik ook niet meer kon wegduwen. Het was alsof er schimmen opdoemden in de kamers die ik zo goed had gekend; ik wilde ze vragen stellen, maar ze liepen dwars door me heen. Niets stond me zozeer tegen dan schrijven over het soort mens dat nu als een spook door mijn eigen leven begon te banjeren. Ik zag de dag voor me waarop ik het huis voor het eerst had opgemerkt. Dat moet in de late zomer van 1979 zijn geweest. Ik liep door een stoffig stadsparkje waaraan een rij oude huizen paalde; de achtertuintjes hadden een hek waardoor je naar binnen kon kijken. Om de roestige spijlen van één ervan slingerde zich een blauweregen met dikke, bijna zwarte takken. Enkele late bloemtrossen hingen bestoft neer, maar de geur trof me diep – hij bracht me terug naar de verwilderde tuin van mijn kinderjaren; ik ging nieuwsgierig door het hek staan kijken. Ik zag een verwaarloosd stadstuintje waar een slanke esdoorn opschoot te midden van ondefinieerbare rommel, een kolenhok met een restje hakhout onder een laag zwart stof, een vijftal meter verderop het gebroken raam van het vervallen achterhuis, ernaast een veranda met een hoog boograam dat uitzicht bood op de verre voorzijde van het huis. Ik keek dwars door de donkere, lege kamers. Het licht aan de voorzijde schemerde vaag en veraf.

Er ging een vreemde opwinding door me heen; ik liep het park uit, het blokje om en kwam in een somber straatje van een oude wijk terecht. Het bleek om een groot burgerhuis te gaan met een pokdalige gevel, waarin het vocht zich decennialang een weg had gevreten. Het pand met zijn hoge ramen en afgebladderde voordeur had betere tijden gekend; het stond duidelijk al een aantal jaren leeg. Aan een van de ramen hing een koopbrief die gerimpeld was door condens. Het begon te miezeren zoals het alleen in oude steden miezeren kan; de koperen klep van de brievenbus klapperde even mistroostig in een windvlaag.

De wijk heet het Patershol. Hij werd genoemd naar de smalle toegang tot het middeleeuwse klooster via een stadsgracht, waarlangs de paters met bootjes hun etenswaren en, naar de volksmond beweert, de hoeren naar binnen smokkelden. De gronden waren ooit eigendom van de Graven van Vlaanderen geweest; het oude stadsdeel grenst aan een twaalfde-eeuwse burcht en was eeuwenlang de woonplaats van patriciërs en gegoede burgers. Met de opkomst van het proletariaat in de negentiende eeuw werden vele van de voorname panden vervangen door arbeidershuisjes. Er kwam armoede en stilaan kreeg de wijk een slechte reputatie. De smalle stegen en beluiken raakten in verval, tot eind van de jaren zestig, met de studentenrevolte, de artistieke bohème er zich ging vestigen. Het huis waarnaar ik stond te kijken bevond zich aan de noordoostelijke rand van de wijk, in een straatje genaamd Drongenhof, niet ver van de plek waar de Leie traag en donker langs de oude, vochtige huizen stroomt.

*

De grote beslissingen in mijn leven heb ik zelden doelbewust genomen. Steevast belandde ik in een soort van droomtoestand waarin ik het gevoel had dat een onzichtbare hand me een duw in de rug gaf en dat ik, de spreekwoordelijke reine dwaas, mijn eigen lot tegemoetliep als een kip zonder kop. Ik trok een zakboekje uit mijn afgedragen legerjasje en schreef het telefoonnummer over. Nog die dag belde ik met de notaris. Twee dagen later bezocht ik het pand; het was in het bezit van de Franstalige familie De Potter. Die wilde zo snel mogelijk van een aantal panden af omdat met de jaarwisseling de kadastrale inkomens gevoelig zouden worden verhoogd.

Bij de bezichtiging van het huis zag ik de schimmel en het vocht, het brakke water in de ondergelopen kelders, hier en daar een vermolmd oud meubel, maar ook de hoge trapzaal, de mooie schoorsteen van bruin-roze marmer in de voorkamer, de lange gang met de zwart glimmende Ardense steen, afgeboord met een lint van grijsgeaderd Carrara, de ruime kamers op de etages met hun brede vloerplanken – de aantrekkingskracht van een onbekend leven.

We gingen van kelder tot zolder, een opgang die ruim twee uur duurde omdat notaris De Potter in mijn aanwezigheid, en telkens met mijn vereiste instemming, een gedetailleerde Staat van Bevinding moest opmaken. Op zolder zag ik aan een bestofte balk een stuk touw hangen; enkele pannen ontbraken in het hoge spitse dak. Je zag de grijze stadslucht, ergens hoorde ik het flapperen van duivenvleugels.

Ik heb altijd een zwak gehad voor de geur van vocht en verval in oude huizen. Misschien omdat ik als kind, niet lang na de oorlog geboren, aan de hand van mijn moeder nog langs dergelijke door bombardementen beschadigde huizen moet hebben gelopen en de geur van vochtige steen en schimmel voor mij zoiets is geworden als het beroemde madeleinekoekje voor Proust. Wanneer je kind bent en nog zonder herinnering, vormt zelfs de geur van verval een bron van geluk.
Ik kocht het pand in een opwelling, voor een bedrag dat tegenwoordig niet eens volstaat om een middelgrote auto te kopen. Omdat ik zelf niet bemiddeld was leende ik het bedrag renteloos bij mijn vader, en beloofde hem de som in maandelijkse schijven zo snel mogelijk af te lossen. In die tijd werden dergelijke transacties vaak nog cash geregeld; ik zie nog mijn vaders smetteloze handen, die de biljetten van zijn zorgzaam bij elkaar gespaarde geld telden op de kalfslederen bureaulegger van de notaris.

*

Het boek heette Zoon van een »foute« Vlaming; op het sobere omslag vielen meteen de opzichtige, zogenaamd ‘Duitse’ aanhalingstekens op. De auteur, Adriaan Verhulst, was een oud-hoogleraar geschiedenis van wie ik zelf nog les heb gehad. Hij had groot aanzien genoten tijdens zijn academische loopbaan, was voorzitter geweest van de raad van bestuur van de openbare omroep en van culturele verenigingen, hij had talrijke wetenschappelijke artikelen op zijn naam en stond bekend om zijn ruimdenkende opvattingen, maar ook om zijn strenge, koppige karakter. Op het eind van zijn leven publiceerde hij zijn moeilijke bekentenis. Ergens haalt hij een herinnering op aan het huis waarin hij zijn jeugd had doorgebracht en noemt hij mij als de huidige bewoner; ik bleef ongelovig zitten staren met zijn boek in mijn handen. Ik had het pand in de Gentse volkswijk toen net weer verkocht. Ik besloot Verhulst op te zoeken, maar voor het zover kwam, overleed hij. Ik hikte tegen raadsels en stilte aan.

Adriaan Verhulst, Zoon van een foute Vlaming, via DBNL.org

Goed, dacht ik, laat me dan niet het verhaal van een ss’er vertellen; die zijn er al genoeg. Laat me de geschiedenis van een huis en zijn bewoners vertellen. Maar dan nog – het heeft jaren geduurd voor ik het verhaal dat hier volgt bij elkaar heb kunnen sprokkelen. Enkele getuigen leven nog, ze zijn hoogbejaard en hebben me hun herinneringen, voor zover dat nog kon, in detail verteld. Later, toen ik alles door had geploeterd, heb ik ook begrepen dat de nauwgezette historicus vreemd genoeg nooit inzage in de gerechtelijke dossiers had gevraagd om de waarheid onomwonden onder ogen te zien, hoewel hij dat probleemloos had gekund; indien hij dat wel had gedaan, zou het portret van zijn vader minder mild zijn geweest.

 

Copyright © 2020 Stefan Hertmans

pro-mbooks1 : athenaeum