Leesfragment: De Revisor 25

15 maart 2020 , door Mathijs Deen
| |

Nu in de winkel: De Revisor 25, 'De oversteek'. Wij publiceren voor uit Mathijs Deens stuk 'De Robinson van de Rijn'!

Eigenlijk is de vraag heel simpel: wat doet de zee met je, de rivier, de lucht, de ruimte – wat doet het uitzicht of de afstand? Dat is voer voor psychologen en schrijvers: je gunt de Siciliëganger van Jeroen van Kan de waddenpsycholoog van Mathijs Deen. Je legt de dubbele migrantenervaring van Deniz Kuypers naast de zachte geschiedenis van A.L. Snijders, naast de fictie van ontbering die Jan van Mersbergen introduceert. Je vergelijkt de troost van schaduwverliefdheid met die van tomaatjes: Emily Kocken, Marjolijn van Heemstra.
De liefdevolle schoten, de ontwrichtende woorden: Cynan Jones, Laura Broekhuysen.
Het knorren tot ons aaien eindigt, het driestemmig blaffen: Miek Zwamborn, Roberta Petzoldt.
Whiskeylippen, whiskeysnor: Iduna Paalman, Ocean Vuong.
Meeuwen, meeuwen: Bart Koubaa, Erik Lindner.
Je voelt de kwetsbaarheid en verlangt naar het vasteland – want het is een nummer dat die vaste grond onder de voeten achterlaat, dat het grootse van de oversteek menselijk maakt, en het dagelijkse uitvergroot, dat het evidente laat zien, het immanente impliceert, en voortvaart.

N.B. We publiceren heel regelmatig voor uit De Revisor op Athenaeum.nl. Bekijk het overzicht en lees bijdragen van Ivo Victoria, Merijn de Boer, Dominique De Groen, Mirjam van Hengel, Sanneke van Hassel, Marja Pruis, Bert Natter, Lisa Weeda, Marente de Moor, Leen de Graeve, Maartje Wortel, Cat Calcoen, Jan van Mersbergen, Thomas Möhlmann en Bart Koubaa. Van Mathijs Deen brachten we fragmenten uit Over oude wegen en Onder de mensen, en we bespraken Over oude wegen.

 

De Robinson van de Rijn

Jaren terug sprak ik een psychotherapeute die zich een tijd op een van de eilanden had gevestigd en daar praktijk had gehouden. De samenwerking met de plaatselijke huisarts verliep stroef. Hij zag liever dat de eilanders hun zielennood bij hem kwamen lenigen.
Niet dat ze dat deden, natuurlijk. Eilanders hebben geen problemen. Eilanden zijn voor onverzettelijken. Rondom stroomt en klotst het, bootjes varen voorbij, wolken zeilen over, het eiland blijft. De eilander is gelukkig, hij toont Facebookvrienden foto’s van zonsondergangen en strandvondsten. Geen mooiere plek dan het eiland, licht hij toe, of: Het was weer vroeg dag aan het strand.
De psychotherapeute woonde midden in het dorp. Klopte je op haar raam, belde je bij haar aan, ging je bij haar door de voordeur naar binnen, dan was je gezien en werd je besproken. Zodoende ging niemand door die voordeur naar binnen, belde er niemand aan, klopte er niemand op het raam.
Toch had ze volop werk. Als de avond viel, klopten er verdrietige eilanders aan de achterdeur. Als inbrekers kwamen ze door de tuin geslopen. Onder hun jas voerden ze geen koevoet maar wanhoop mee. De achterdeur ging rustig open, ze stapten naar binnen.
‘Ik sprak drie, hooguit vier keer met ze,’ zei de psychotherapeute. ‘Daarna moesten ze het zelf weer uitzoeken.’
Ze zat tegenover me aan dek van een boot die een seizoensgebonden dienst onderhield met het naburige eiland. Om ons heen enkel badgasten. Ze kon vrijuit spreken.
‘Ik hou ermee op,’ zei ze. ‘Ik ga weer naar de wal.’
Ik moest opeens sterk denken aan de eilander over wie ik had gehoord dat hij zich had opgehangen. Ik herinnerde me hem vaag als een man bij de aanlegsteiger, voeten stevig op de grond, ogen op de badgasten. Leven. Maar wat weet je ervan? Niks. En op een dag, bijna terloops, het nieuws van dat onomkeerbare besluit; die stevige eilander los van de grond, de eenzaamheid ervan. ‘Ze lijken me doorgaans zo tevreden,’ zei ik, ‘allemaal dol op het eiland.’
‘Ze moeten wel,’ zei ze. ‘Want als hun eiland niet de mooiste plek op aarde is, wat moeten ze dan? Ze hebben verder niks. Daarom vertellen ze zichzelf dat verhaal.’
Ik keek over haar schouder naar hoe het eiland oprees uit zee, de vertrouwde kustlijn.
‘Eilanden zijn voor onverzettelijken, dacht ik toch.’
‘Je kan jezelf een hoop wijsmaken,’ zei ze.
Ik keek haar aan, probeerde iets te zeggen.
‘Niets is onverzettelijk,’ zei ze beslist. ‘Als je maar geduld hebt.’

Jaren later, in Graubünden, stuitte ik bij toeval op Isla Casti, een eiland in de Voor- Rijn. Het is eigenlijk een schiereiland, en het ligt op een moeilijk toegankelijke plek in de Rheinschlucht, een canyon van dertien kilometer lang met rotswanden die op sommige plekken meer dan driehonderd meter oprijzen boven de rivier. Het groenblauwe water bruist met grote haast over rotsen en kiezels.
En daar, op Isla Casti in de Voorrijn, woonde in de vorige eeuw, afgesloten van de rest van de wereld, een schrijnwerker met zijn zeven kinderen en zijn geduldige vrouw. De man, die in 1970 op 85-jarige leeftijd stierf, heette Josef Anton Stury en zijn vrouw Anna Margaretha Camenisch. Stury was een inventieve zonderling die alleen met grote tegenzin van zijn eiland af kwam, en in de omliggende dorpen Flims en Versam forellen verkocht en nu en dan meubelmakersklussen aannam. De boeren en dorpelingen hielden afstand, gaven hem de bijnaam Robinson van de Rijn.
De rivier is in de kloof niet breder dan tien tot twintig meter, maar ze is toch te onstuimig en koud om te doorwaden of over te zwemmen. Er is geen brug naar Isla Casti. Zodoende woonde Stury met zijn vrouw, kinderen en geiten geïsoleerd in de rivier, een eilander in het hooggebergte. Dat zijn eiland feitelijk een schiereiland is, deed aan zijn isolement niets af. De rotswand waar Isla Casti aan vastzit, rijst meer dan honderd meter steil op. De klipgeitachtige beklimming nam, toen Stury nog jong en lenig was, meer dan twee uur in beslag. Boven gekomen belandde hij dan in een bos. Vandaar was het nog een uur te voet naar het dorp Flims. Toen hij ouder werd, bleef hij beneden.
Stury, die in 1885 in Chur geboren werd, werd in de Eerste Wereldoorlog door Duitsland naar het Russische front gestuurd om te vechten. Na zijn afzwaaien wilde hij niks meer met de rest van de wereld te maken hebben. Hij vestigde zich op Isla Casti, kapte de helft van de bomen, gebruikte het voorbijdenderende water om een zagerij aan te drijven en bouwde van de planken een huis. Tussen het zagen en timmeren door bezwangerde hij met regelmaat zijn vrouw Anna, die hij negen maanden later steeds eigenhandig bij het bevallen hielp. Bleef zo’n baby in leven, dan beklom hij de rotswand en kwam een dag later met een geit weer naar beneden, die hij voor de baby molk. Een koe had de afdaling niet overleefd.
Vandaar de geit.

Anna en Josef onderwezen hun kinderen zelf, tot de leerplichtambtenaren van Graubünden hen aan het verstand brachten dat de kinderen naar school moesten. Met spijt in het hart spande Stury een kabel over de rivier naar een rots aan de overkant. Aan een katrol bevestigde hij een leren zitje ter grootte van een zadel, en sindsdien zeilden zijn zeven kinderen op schooldagen, de een na de ander, naar de overkant. ’s Middags zeilden ze weer terug. Stond het water hoog, dan spatte het tegen ze op. Ze hielden zich stevig vast en staarden naar beneden.
’s Nachts, in hun door vader getimmerde ledikanten, luisterden ze naar het geweld van de rivier en het gemekker van de onrustige geiten rond het huis. De Rijn, die het eiland als een moeder omarmde en de wereld op afstand hield, kon zomaar veranderen in een woedend monster dat haar eigen kinderen dreigde te verzwelgen. Op een gewelddadige septembernacht sloeg ze vier hectare grond weg. Waar eerst de geiten gegraasd hadden, waar de kinderen aan de rivier gespeeld hadden, waar Stury zijn forellen had gevangen, strekte zich bij het ochtendgloren een woestenij van kiezels uit waar het water overheen bruiste. Bomen waren ontworteld, weidegrond was in rook opgegaan.
Die avond las Stury het verhaal voor van de Rode Zee die de Egyptenaren verzwolg.
‘Wij zijn er nog,’ legde hij uit. ‘Water is tegen de vijanden.’
Daarna was het bidden geblazen, negen gebogen hoofden boven de eettafel, negen paar gevouwen handen, de knokkels wit. En buiten het vertrouwde geruis van de rivier dat het geprevel overstemde. Vader maakte tegen bedtijd een rondtocht langs de ledikanten.
‘Het eiland is de mooiste plek op aarde,’ zei hij. ‘De Rijn is onze moeder. Wij gaan hier nooit weg.’

 

Copyright © 2020 Mathijs Deen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum