Leesfragment: De uitbraak

26 juli 2020 , door Henk van der Waal
|

28 juli verschijnt De uitbraak, het romandebuut van Henk van der Waal. Lees bij ons de eerste pagina's!

Ondanks een succesvolle energietransitie heeft de klimaatverandering doorgezet. De wereld zucht onder droogte, honger en geweld. Alleen in enkele stedelijke enclaves heersen dankzij strikte regelgeving vrede en voorspoed. Door de introductie van een regeneratietherapie kan de dood er zelfs eindeloos worden uitgesteld.

Bij Gustav, zelf een vooraanstaand regeneratie-specialist, loopt het tijdens zo’n verjongingskuur echter helemaal mis. In plaats van beeldloos onder zeil te gaan, droomt hij van zijn moeder. Volkomen in de war omdat hem was verteld dat hij die helemaal niet had, gaat hij naar haar op zoek. Hij vindt haar ver weg, bij de glazen wand die de enclave afschermt van de buitenwereld. Samen besluiten ze uit te breken en terug te vluchten naar haar geboorte-eiland. Daar ontmoet Gustav Tuana en leert hij van haar wat liefde, leven, maar ook sterven is.

 

1

‘U kent de procedure?’
Ik glimlach schamper. Ja, die ken ik.
‘U bent sneller weg dan u denkt. In minder dan geen tijd lost u op in het grote niets. Gedurende de paar uurtjes dat u daar verblijft, revitaliseren we uw sterfeloosheid. Geen zorgen dus. Na uw regeneratieboost ligt er gewoon weer een prachtig mooie cyclus ongebroken tevredenheid voor u klaar.’

Ze weet het leuk te brengen en het klopt ook nog wat ze zegt. Op grond van onder andere mijn eigen onderzoek kunnen we de sterfeloosheid waar ze over sprak bij vrijwel iedere fellow op hoog niveau bestendigen. Ze doet echter net alsof dat geen risico’s met zich brengt.
Als een van de weinigen weet ik dat dat wel zo is. Als er bijvoorbeeld geklungeld wordt met de infusen of als de doses niet tot op het laatste molecuul op elkaar zijn afgestemd, kan het al misgaan. Een vrolijke en gezonde fellow kan dan in minder dan geen tijd van een zorgeloze sterfeloze veranderen in een lijder. Als ontwerper van deze interventie ben ik daarvan op de hoogte. Zij niet. Wat misgaat wordt vakkundig toegedekt. Logisch, want we willen zo min mogelijk lijders in de openbaarheid hebben.

‘Wilt u nog wat vragen? U lijkt niet helemaal relaxed.’
Ze zegt het wat ironisch, alsof ze ervan geniet dat zij een keertje aan de touwtjes trekt en niet ik. Ik kan dat wel begrijpen. Doorgaans deel ik in het Instituut voor Zorg en Welbevinden de lakens uit en is een zorgzame als zij vooral gedienstig. Dat is zij nu duidelijk niet. Ze doet net alsof ze mij kent, terwijl ik haar bij mijn weten nog nooit heb gezien.
‘Hmm,’ zeg ik aarzelend. ‘De code op de zakken, die komt toch wel exact overeen met die van mij?’
‘Ah, u vertrouwt me niet?’

Hopeloos. Lagergeplaatsten zien iedere normale vraag direct als een aanval. Maar dat is het niet. Ik wil gewoon voorkomen dat ik straks als lijder uit mijn boost ontwaak.
Het probleem van lijders, of dat nu klagers zijn of binnenvetters, is steeds hetzelfde: het lukt hun niet meer om louter te genieten. Op de een of andere manier, we zijn er nog niet achter hoe dat komt, wordt bij hen het kritische bewustzijn weer actief.
Bij de klagers gebeurt dat openlijk. Die zetten ineens vraagtekens bij de feiten, meestal door al fotoshoppend van die feiten heel andere feiten te maken. Alsof hun beoordelingsimplantaat is vastgelopen. Dat klinkt ernstig, maar valt eigenlijk wel mee. Dergelijke gevallen zijn met wat coaching vrij gemakkelijk te corrigeren. Ook afkeuring door middel van wat goed getimede digidreigementen wil nog wel eens helpen.
Het is een stuk lastiger als het kritische bewustzijn ondergronds gaat en de lijders binnenvetters worden. Die binnenvetters kunnen heel lang ongezien hun gang gaan. Ze spelen zich alleen in de kijker als ze zich niet meer kunnen beheersen en hun optimaal geïsoleerde woonkubus verlaten om anderen op de pleinen van vermaak lastig te vallen met hun verontwaardiging.
Maar ook dan zijn dergelijke gevallen er moeilijk uit te filteren, want je weet nooit precies wat er wordt uitgewisseld tijdens zo’n verbale confrontatie. Natuurlijk, de schrik in de ogen van degenen die worden aangeklampt is wel te zien op scherm, maar wat er wordt gezegd is vaak onduidelijk. Dat eenvoudig aan de aangeklampten vragen? Nee, dat zou hen te zeer uit evenwicht brengen.
Binnenvetters kunnen we er eigenlijk alleen via een omtrekkende beweging uit halen. Die omtrekkende beweging komt meestal neer op datamining. De Afdeling Gelijkmoedigheid heeft daartoe in elke tablet speciale volgprogrammatuur geinstalleerd. Aan de hand van kleine afwijkingen ten opzichte van normaal surf. en bingegedrag kunnen zij nu met een hoge mate van zekerheid bepalen of iemand een binnenvetter is. Gek genoeg is de belangrijkste indicator daarvan niet of iemand nieuwssites bezoekt of documentaires streamt. Nee, vooral een kortere aanwezigheid op het kwantumnet verraadt dat zo'n fellow de weg kwijt is.

‘Nu tot rust komen. U bent te gespannen. Dat verhoogt de risico’s.’
Wat zegt ze nou? Heeft zij toch kennis van de risico's? Dat kan helemaal niet. En als dat wel zo is, mag ze zich er helemaal niet mee bemoeien. En waarom is haar stem ineens zo schel? Het is net alsof ze zelf lijdt aan een overactief bewustzijn. Het zal toch niet dat ik een binnenvetter aan mijn bed heb staan die wij er nog niet uit hebben gehaald?
Overigens gaat bij ons heus de vlag niet uit als we weer iemand als binnenvetter hebben gediagnosticeerd. Daar worden wij echt niet vrolijk van. We voelen dat eerder als een nederlaag. De binnenvetters zijn er immers het teken van dat we onze zaakjes niet op orde hebben en dat er te grote mazen zitten in het prachtig technologisch web van orde en geluk dat we sinds de stichting van het Rijk hebben uitgerold. Bovendien zijn alleen de strengste maatregelen ten aanzien van binnenvetters effectief.
Niemand weet waarom dat zo is. Op de een of andere manier hebben binnenvetters geen toegang meer tot het stelsel van tevredenheid dat iedereen verbindt. Het lijkt alsof ze zich hebben opgesloten in hun eigen denkwereld.
Als dat het enige was, konden we hen misschien nog corrigeren en weer aan alle anderen linken. Maar dat is niet zo. Nee, ook hun individualiteit wijkt af van de normaal. Er spat vaak een vreemd soort koppigheid van hen af, alsof ze uit hun geprogrammeerde mentale modus zijn gestapt.

‘Werkt u hier al lang?’ vraag ik, terwijl zij mij achteroverlegt op het matras.
Ze antwoordt niet, maar kijkt alleen alsof ik daar niets mee te maken heb.
‘Heb ik u aangesteld?’ dring ik aan om haar duidelijk te maken dat ik niet zomaar een doorsneefellow ben.
Weer die koppig verbaasde blik die zo karakteristiek voor binnenvetters is. Als zij hier al langer werkt en ik haar had gecontracteerd, had ik haar zeker apart laten zetten. Fellows van wie we denken dat ze een binnenvetter zijn, plaatsen we namelijk altijd minstens een maand in quarantaine. Dat geeft ons niet alleen de kans om zekerheid over hun toestand te verkrijgen maar ook om zo’n getourmenteerde geest grondig te bestuderen. Helaas heeft het onderzoek naar hun uitzonderlijke staat tot nog toe slechts een welomschreven cluster aan symptomen opgeleverd.
Een collega van me heeft dat cluster obs gedoopt: Over Bewustzijn Syndroom. Klinkt goed, maar ik vind het nogal vreemd dat veel onderzoekers die naam inmiddels zien als oorzaak van wat die naam benoemt. Toch zit ik daar niet mee. In het biotherapeutische circuit is haar kenschets zo’n groot succes, dat tegensputteren contraproductief zou zijn.
Wat me wel zorgen baart, is dat de diagnose obs steeds vaker wordt gesteld. Vooral daardoor is de druk op de quarantainecapaciteit voor binnenvetters nogal groot. Omdat ook hun correctie en herstel vaak helemaal niet vlot, moet er daarom bij tijd en wijle worden opgeschoond.
Het is geen pretje als jij degene bent die dat moet doen. Doorsneefellows weten niet wat zo’n opschoning precies behelst. Dat ligt anders voor een Centrale zoals ik. Die moet zo’n binnenvetter niet alleen diagnosticeren en corrigeren, maar hem ook, als dat laatste is mislukt, doorsluizen naar een expulsiecentrum.
Dat doet pijn. Echt waar. Maar de agi, de Algemene Geluk Index, is heilig. Die mag niet fluctueren. Hoogstens een heel klein beetje omhoog. Maar een uitschieter naar beneden als gevolg van binnenvetters wordt niet getolereerd. Ik word afgerekend op die cijfers.

‘Bent u er klaar voor?’
Ze zet dat schelle stemmetje weer op. Ze heeft duidelijk genoeg van mijn gevraag en wil door. Ze tettert in mijn oor alsof ik al vertrokken ben. Maar dat is helemaal niet zo. Het enige verschil is dat ik net nog zat en nu door haar op het speciaal voor de regeneratie ontworpen spierwitte matras ben neergelegd. De infusen heeft ze nog niet eens aangesloten.
‘Wilt u dan hier nog even tekenen?’
Ze houdt een tablet onder mijn neus. Om gezeur achteraf in de kiem te kunnen smoren heb ik, als regeneratiespecialist en Centrale die deel uitmaakt van de Hogere Regionen, deze procedure zelf ingevoerd. Een handtekening onder zo’n digidocument geeft het instituut de juridische basis om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn als de boost niet het gewenste resultaat oplevert.
Ik weet dus dat ik moet tekenen, maar wacht nog even. Voor ik mijn boost in ga, wil ik me nog eenmaal inprenten wie ik de afgelopen cyclus ben geweest. Terwijl ik dat probeer, staar ik onbewust naar de zorgzame. Haar symmetrische gezicht, haar donker krullend haar, haar oogopslag: heel in de verte roepen die toch een herinnering in me op. Iets in die trant wil ik haar zeggen, maar uit verlegenheid houd ik mijn mond. Als ik doorkrijg dat ik haar te lang met mijn blik fixeer, verontschuldig ik me en swipe mijn krabbel op het scherm.
‘Mooi, dan zet ik u nu het mondkapje op voor uw roes. Daarna sluit ik de twee infusen aan. Gefeliciteerd alvast met uw nieuwe jij.’
Wat maakt ze me nou? Die tekst heb ik toch niet voorgeschreven? ‘Gefeliciteerd alvast met uw nieuwe jij’. Die frase komt vast uit de koker van de Afdeling Communicatie. Die weet van elke vinding een cliché te maken.
Wat chagrijnig zak ik de regeneratieboost in waar iedere fellow van het Rijk aan het einde van een cyclus sterfeloosheid automatisch voor wordt opgeroepen. Maar in plaats van op te lossen in de vlakke helderheid van het grote niets, wat uitdrukkelijk de bedoeling is, beginnen er beelden over me heen te rollen. Beelden en nog eens beelden. Heeft zij wel echt gecheckt of de codering op de infusen overeenkomt met die van mij? Of is er iets mis met de preparaten zelf? Dat kan haast niet. Die heb ik hoogstpersoonlijk samengesteld.

Alles begint te golven. De vloer, het bed waarop ik lig, de wanden om me heen: alles beweegt. Maar ook de gepolijste leeftorens en de fly-overs die daartussen zweven raken bevangen door een vreemde trilling. Ik zie dat niet allemaal, maar het golven is zo totaal dat ik er wel weet van heb. Dat komt, denk ik, doordat ik mijn organische constellatie, die daar op dat matras met biogene concentraten wordt geïnfiltreerd, te boven en te buiten ga.
Het is alsof de hele werkelijkheid als een ballon wordt opgeblazen. Alles wordt groter dan het is. De wereld rekt zich uit. Niet alleen de wanden van de ruimte waar ze me naartoe hebben gereden om met de andere fellows die voor vandaag zijn opgeroepen een nieuwe cyclus aan te vangen, vervormen. Ook de met kruiden gevulde bollen van gaasdoek die vanaf het donkerrode plafond naar beneden hangen, worden alsmaar groter. Dat gaat zo ver dat ik de geurende bladeren die daar zijn verzameld als confetti door de lucht zie zweven. Maar ook de met zonnecelfolie bedekte ramen aan het einde van de zaal vervloeien, evenals de robotarmen die vanachter het megaraam al glazen wassend naar me zwaaien.
Mijn lichaam zet ook uit, echt waar. Waarschijnlijk voel ik daarom zoveel ruimte. Mijn cellen wijken zelfs zo ver dat ik er een beetje tussenuit kan knijpen. Ik bevind me niet langer alleen maar in de mentale binnenruimte van mijn lijf, maar reik verder, veel verder, zelfs tot ver buiten de zaal waarin ik lig te sluimeren. Een wonderlijk gevoel. Het enkelvoudig perspectief vanwaaruit ik doorgaans functioneer, raakt op mysterieuze wijze vermenigvuldigd. Daardoor zie ik meer, ben ik meer, besef ik meer.
Laat ik het zo zeggen: omdat ik zo wijd ben, ervaar ik de dingen tegelijkertijd van voren en van opzij, van achteren en van boven en eigenlijk ook van binnen en van buiten. Alsof het me eindelijk is vergund om mijn beperkte persoonlijke perspectief af te werpen en de dingen zelf te zien, om ze te zien zoals ze zijn. En wie de dingen ziet zoals ze zijn, ís eigenlijk die dingen.
In de verte besef ik wel dat ik droom. Maar gek genoeg doet dat besef er niet echt toe. Het wordt uitgevlakt door deze eigenaardige ervaring en vervaagt al helemaal nu de enorme blazer die mijn werkelijkheid maar op blijft pompen tot het uiterste gaat. Dit is fantastisch. Het verenigt me met alles om me heen. Ik ben de ballon van euforie die rond mijn wezen zweeft.

 

© 2020 Henk van der Waal

pro-mbooks1 : athenaeum