Leesfragment: Discretie

20 februari 2020 , door Peter Venmans
|

Vandaag werd de shortlist van de Socratesbeker 2020 bekendgemaakt, met onder andere Peter Venmans' Discretie. Wat ons betreft een mooie gelegenheid voor een fragment!

Filosoof Peter Venmans onderzoekt in Discretie wat discretie betekent in de verschillende domeinen van ons dagelijks leven. Onze tijd houdt van transparantie en duidelijkheid. Van zwart op wit. Van alles of niets. We willen alles weten, alles zien, alles naar buiten brengen. Discretie is uit de gratie geraakt. En toch, zo luidt de stelling van dit boek, maakt discretie ons leven waardevol. Soms is het beter om niet voluit te gaan, niet alles te geven, zodat een ruimte kan ontstaan waarin we ons veilig voelen en waarin ook anderen kunnen gedijen. Misschien zijn het zelfs onze geheimen die ons maken tot wie we zijn. Discretie is een prikkelend filosofisch essay over een deugd die verloren dreigt te gaan maar waar we meer dan ooit behoefte aan hebben.

 

Griekse trots en waarheidsliefde

'Discretie' komt van het Latijn, wat betekent dat de oude Grieken het woord nog niet kenden. 'Onderscheiden' was bij hen krinein, een werkwoord dat ook 'oordelen' betekende, zoals een rechter doet. Is het zo dat de Grieken bij gebrek aan het woord ook het begrip niet kenden en dat zij daarom niet discreet konden zijn?
Toen Homeros in de Ilias beschreef hoe de Griekse held Achilles zich onder de muren van Troje in zijn tent terugtrok en halsstarrig weigerde mee te vechten omdat hij zich in zijn eer gekrenkt voelde door legeraanvoerder Agamemnon, had hij geen Grieks equivalent voor het woord 'discreet' tot zijn beschikking om dat gedrag te beschrijven. Achilles hield zich dan ook niet afzijdig uit rustige, voorname terughoudendheid. Zijn wrok of mènis was oulomenè: onheilspellend, dodelijk. Het was een diepe wrok die 'voor de Grieken eindeloze rampspoed bracht en vele schimmen van sterke helden naar de Hades zond'. Die wrok was ontstaan omdat Agamemnon zich de slavin Briseis had toegeëigend terwijl die eigenlijk tot de oorlogsbuit van Achilles behoorde. Mènis is een zaak van mannen en een zaak van eer.
Ware discretie daarentegen is altijd gebaseerd op bescheidenheid. Men houdt zich even in, men vergeet zichzelf tijdelijk ter wille van een ander. Dat is bij Achilles echter nooit een overweging. De held heeft een missie te volbrengen die hem van hogerhand opgelegd is en dat is het enige wat hem bezighoudt – dat en zijn eergevoel. Christelijke naastenliefde waarbij men zich wegcijfert voor de ander kende de Griekse held nog niet.
Nu waren er wel helden die zich iets bezadigder opstelden en zich dus een beetje 'discreter' gedroegen. Odysseus liet zich bijvoorbeeld niet zo gemakkelijk door zijn woede meeslepen en was meer berekenend, een rekenaar en tacticus. In de beginregel van de Odysseia wordt hij door Homeros polytropos genoemd: creatief, wendbaar, in staat om te improviseren en, al naargelang het hem uitkomt, verschillende richtingen in te slaan. Odysseus bedacht de list met het houten paard. Daarna wist hij door zijn intellectuele behendigheid de lange terugreis naar huis te overleven. En ten slotte heroverde hij zijn plaats als koning van Ithaka door zich listig te vermommen en pas op het laatste moment zijn ware identiteit te onthullen.
Je zou dus kunnen stellen dat Odysseus zich discreter gedroeg dan Achilles, maar die zogenaamde discretie was in feite pure tactiek en overlevingskunst. Als Achilles gedreven werd door mènis, dan was Odysseus de man van de mètis: de list of de sluwheid. Mètis is iets anders dan de discretie die wij hier voor ogen hebben, het blijft een machtsmiddel. Odysseus ging niet hoffelijk opzij om een ander voorrang te geven, maar eiste tiranniek zijn eigen plaats op. Net als Achilles was hij uit op wraak en genoegdoening. Alleen gebruikte hij daartoe zijn intelligentie en moest hij het niet zoals Achilles of Ajax van zijn puur fysieke kracht hebben. Heldenmoed volstond niet om Troje te veroveren; daar was ook listigheid voor nodig.
De Grieken kenden geen echte discretie. Hun overheersende passie, niet alleen in het epos van Homeros maar ook in de tragedie en zelfs in de filosofie, was de aidoos of het eergevoel. In zijn dialoog Protagoras vertelt Plato hoe Zeus aan de mensen de aidoos gaf om hen in staat te stellen goed samen te leven. De aidoos maakt dat we elkaar tot op zekere hoogte kunnen vertrouwen, omdat de ander in principe nooit iets zal doen dat tegen het eergevoel ingaat. Daarvoor staat er te veel op het spel, want wie zijn eer verliest, verliest alles.
Negatief gedefinieerd is aidoos de angst voor statusverlies, de vrees dat men zich in het openbaar ongepast gedraagt en daardoor zijn goede naam te grabbel gooit. Wie zijn goede naam kwijt was, was in het oude Griekenland verloren, want buiten de polis kon je niet overleven. De Griek bestond nog niet als privépersoon maar was altijd op de eerste plaats een burger, een zoön politikon of politiek dier, zoals Aristoteles het noemde. Het ergste wat je kon overkomen was dan ook niet de dood maar de ballingschap, de sociale dood.
Positief beschreven is aidoos dan weer de ambitie om uit te blinken, om als betere erkend te worden door zijn gelijken, of dat nu op het slagveld is, tijdens sportfeesten of op de politieke tribune. Hier komt aidoos in de buurt van thymos, het mengsel van woede en zucht naar erkenning dat volgens Plato het derde deel van de ziel was, tussen de soevereine rede en de lichamelijke begeerten in. Zonder thymos blijft de rede krachteloos; thymos zet ons aan om het goede te doen dat door de rede gedefinieerd wordt. Thymos is kracht en energie.
Aidoos als negatief en positief eergevoel was een vast onderdeel van de Griekse cultuur van de uiterlijkheid. Het volstaat niet om goed te zijn, je moet ook goed overkomen, je moet de schijn meehebben. Voor Aristoteles bestond de eudaimonia – het goede leven, het geluk – niet alleen uit het beoefenen van de deugd, hoewel dat voor hem essentieel was. Het is ook belangrijk voor een goed leven dat er een aantal materiële condities vervuld zijn. Als je bijvoorbeeld in armoede leeft, ziek bent of een slechte reputatie geniet bij je medeburgers, kun je volgens Aristoteles nooit helemaal gelukkig zijn want dan ben je het namelijk niet in de ogen van de wereld. Daarom heb je ook niet alles zelf in handen en speelt het lot of het toeval (tuchè) een grote rol. Je moet in het leven simpelweg ook een beetje geluk hebben (eutuchia).
Stoïcijnse filosofen uit de school van Epictetus hechtten dan weer minder belang aan die uitwendige omstandigheden. Over je aidoos en over hoe je bij anderen overkomt, heb je volgens hen toch geen zeggenschap. Stoïcisme begint met het maken van een onderscheid tussen wat in je macht ligt en wat niet. Aan de meeste dingen kun je zelf niets veranderen en het is dan ook beter om je daar niet al te druk over te maken. Het enige waar je echt invloed op hebt, is niet wat er toevallig voorvalt maar de gedachten die daarmee gepaard gaan. Als je gelukkig wil zijn, moet je dus niet de wereld veranderen maar aan je ideeën over de wereld werken.
Stoïcisme is een mentale houding; het speelt zich niet af in de wereld onder de mensen maar in de geest van één mens. De levenskunst van de stoïcijn bestaat erin om een constante mentale reserve in te bouwen tegenover de hem omringende werkelijkheid. Hij trekt zich terug in een innerlijke vesting waar hij zich onaantastbaar waant. Een stoïcijn kan zich daarom zonder moeite in de wereld begeven en bijvoorbeeld aan politiek doen, omdat hij geestelijk toch altijd ergens anders is.
Deze stoïcijnse staat van onthechting is nochtans geen vorm van discretie omdat het mentale voorbehoud tegenover de wereld totaal is, en dus niet tijdelijk zoals in het geval van de discretie. Discretie veronderstelt dat je op een onnadrukkelijke manier toch aanwezig blijft bij de wereld, terwijl de stoïcijn zich hautain afzondert in zijn mentale burcht. Wie discreet is, stelt zich terughoudend op ter wille van de ander. Het ideaal van de stoïcijn is echter trotse zelfstandigheid; met discretie heeft hij niets en met christelijke naastenliefde al helemaal niet.
Vaak wordt beweerd dat stoïcijnen en epicuristen elkaars tegenpolen zijn. De stoïcijn is zogenaamd de geharnaste asceet die altijd maar nee zegt tegen de geneugten van het leven, terwijl de epicurist met volle teugen geniet van al het goede dat de wereld te bieden heeft. Die tegenstelling is echter niet zo sterk als men doorgaans aanneemt. Eigenlijk streefden beide filosofische scholen ongeveer hetzelfde na, namelijk geluk begrepen als gemoedsrust, onverstoorbaarheid of ataraxia. Hellenistische levenskunst, of ze nu beleden wordt door de Griek Epicurus (341-270 vóór onze tijdrekening) of door de Romeinse stoïcijn Epictetus (50- 130 na Christus), is altijd een 'therapie van het verlangen'. Omdat onze verlangens ons ongelukkig maken, moeten we ons ervan bevrijden – daarover zijn stoïcijnen en epicuristen het eens.

 

© 2019 Peter Venmans

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum