Leesfragment: Een eeuw van licht

01 oktober 2020 , door Hugh Aldersey-Williams
| | |

Twee jaar geleden was Hugh Aldersey-Williams onze bovenbuurman als writer in residence, en nu is zijn 'Nederlandse' boek verschenen: Een eeuw van licht (Dutch Light, vertaald door Ineke van den Elskamp en Gertjan Wallinga). Lees bij ons een fragment!

Christiaan Huygens (1629-1695) woonde zijn laatste jaren in de prachtige villa Hofwijck, gebouwd door zijn vader – de dichter en diplomaat Constantijn Huygens (1596-1687) – een paar kilometer ten zuidoosten van Den Haag. In dat huis voltooide hij zijn verhandelingen over de werking van licht en van zwaartekracht, zette hij zijn telescopen op en speculeerde hij over leven op andere planeten. Christiaan Huygens was de grootste wetenschapper in het Europa van de zeventiende eeuw. Hij was een maker, een waarnemer en een denker en hij leverde een cruciale bijdrage aan de astronomie, optica en mechanica. Hij legde de grondslagen voor de moderne wetenschap en was in zijn theorieën zijn tijd en tijdgenoten ver vooruit.

De Britse auteur en journalist Hugh Aldersey-Williams vertelt in Een eeuw van licht het verhaal van een van Nederlands belangrijkste maar onderschatte wetenschappers. Met die biografie neemt hij de lezer mee op reis door Huygens tijd en reconstrueert aan de hand van het werk van Huygens het ontstaan van de moderne wetenschap in Europa.

 

Inleiding

Het licht priemt door het glas-in-loodraam de kamer in, valt op de glimmend gepoetste zwart-witte tegelvloer en legt schuin op het raster van de tegels nog een raster. Het buigt af wanneer het op het raamoppervlak stuit, buigt nogmaals af wanneer het erdoorheen is en herneemt dan zijn oorspronkelijke richting. Het danst en draait, springt en zwiert om de onvolkomenheden in het oude glas. Zo hier en daar vormen kleine gebreken lenzen of prisma’s in het glas, die uitvergrote en vervormde vlekken en vegen licht op de vloer werpen, en soms een piepkleine regenboog. Het helderst is het lichtpatroon dat doorsneden wordt door de scherpe schaduwen van de loden raamroeden. Het valt schuin opzij vanwege de positie van de zon aan de hemel. Maar er is nog een plas licht. Recht onder het raam komt een wazig blauwig schijnsel van de tegels, de reflectie van het licht van de hemel.
Het vertrek is groot en licht en werd oorspronkelijk gebruikt voor diners en muziekuitvoeringen. Het heeft ramen aan drie zijden, maar het is nog lichter dan je op grond daarvan zou verwachten. Het is bijna alsof je buiten bent en dat is in eerste instantie nogal verwarrend, want boven je hoofd is geen lucht te zien, maar een zwaar balkenplafond. Dan realiseer je je dat het plafond zelf bijna gloeit van het licht, licht dat afkomstig is van een derde bron, onder de horizon, en dat omhoog wordt geprojecteerd door hetzelfde glasin- loodraam bij het water in de gracht rond het huis van de familie Huygens dat bekendstaat als Hofwijck.
Op dit buiten in Voorburg woonde Christiaan Huygens na het overlijden van zijn vader, de dichter en diplomaat Constantijn, tot aan zijn eigen dood, slechts acht jaar later, in 1695. Toen Constantijn Hofwijck omstreeks 1640 liet bouwen, schreef hij dat hij het eruit wilde laten zien ‘of ’t te nacht, / Gelijck als Duijvels-brood, te voorschijn waer gebracht’ (alsof het vannacht als een paddenstoel tevoorschijn was gebracht). En zo ziet het er midden in het stille, spiegelende water, inmiddels naast de ronkende verhoogde snelweg, ook nu nog uit. Hier legde Christiaan de laatste hand aan zijn verhandelingen over de aard van licht en de zwaartekracht waarin zijn verbazingwekkende bijdrage aan de natuurkunde is samengevat. Hier stelde hij zijn telescopen op in de grote tuin en begon hij te speculeren over leven op andere planeten.
Christiaan Huygens was de grootste wetenschapper* in Europa tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw, tot de opkomst van Isaac Newton, door wie hij grotendeels is overschaduwd, vooral in de Engelssprekende delen van de wereld. Dit is een onrechtvaardig oordeel van de geschiedenis van de wetenschap, want de prestaties van Huygens overtreffen die van Newton in enkele belangrijke opzichten. Behalve waarnemer en denker was Huygens een maker en hij leverde een bijdrage aan zowel de theoretische als de praktische wetenschap op het terrein van de astronomie, optica en mechanica. Als buitengewoon getalenteerd wiskundige pakte hij problemen aan op verschillende terreinen, variërend van de meetkunde tot de waarschijnlijkheidstheorie, en hij was de eerste die wiskundige formules toepaste bij de oplossing van problemen in de natuurkunde, de methode die de basis van alle moderne wetenschap is geworden. Twee eeuwen voordat de gedachte algemeen aanvaard zou worden, ontvouwde hij een golftheorie van het licht. Hij beschreef als eerste het concept van de middelpuntvliedende kracht. Met telescopen die hij zelf ontwierp en bouwde, ontdekte hij de ring en de maan Titan van Saturnus. Hij schatte de grootte van Mars en de afstanden naar de sterren. Hij ontdekte een manier om nauwkeurigere uurwerken te vervaardigen met behulp van een slinger en realiseerde zo de visie die Galilei eerder had gehad. Zijn innovaties op het gebied van optische instrumenten en tijdmeting worden vandaag de dag nog gebruikt.
Huygens was ook veelzijdig; hij kon goed tekenen, een vaardigheid die niet alleen van pas kwam wanneer hij mechanische en optische instrumenten ontwierp, maar ook wanneer hij de planetaire verschijnselen die hij door zijn telescopen waarnam zichtbaar wilde maken voor de wereld. Hij tekende echter net zo makkelijk portretten om vriendinnetjes te vleien en landschapjes van de plekken die hij bezocht. Hij was een voortreffelijke muzikant, die overal waar hij kwam meespeelde als er muziek werd gemaakt. In zijn wetenschappelijke aantekeningen tref je hier een daar een paar noten van een melodie of een tekst voor een liedje in de kantlijn aan. Maar hij wilde ook zijn wiskundige wetenschap toepassen in de muziek en stelde een verdeling van het octaaf in eenendertig tonen voor, als gaf hij een voorproefje van de muzikale vernieuwingen in de twintigste eeuw.
Van blijvend belang waren zijn inspanningen om de wetenschap zelf in Europa op een hoger plan te tillen, niet alleen in de Republiek, maar vooral en verrassend genoeg in Frankrijk, waar hij een grote rol speelde bij de oprichting van de Académie royale des sciences. Hij was ook een van de eerste leden van de Royal Society of London en werd daarmee een personificatie van de mogelijkheden voor de wetenschap om landsgrenzen te overschrijden.
Zo vertoonde hij zich echter niet altijd aan de wereld. Toen Huygens in 1671 uit Parijs terugkeerde naar Den Haag, poseerde hij voor zijn portret dat geschilderd zou worden door Caspar Netscher, die al verschillende andere leden van de familie Huygens had vereeuwigd. Op het kleine olieverfschilderij bewijst Netscher dat hij een meester is in het weergeven van fijne stoffen. Vanuit een oceaan van zijde en kant kijkt Huygens ons met grote ogen aan. Hij is op het toppunt van zijn kunnen, maar heeft nog altijd iets van het knappe kind dat hij vroeger was. Als we op zoek zijn naar een vertoon van geleerdheid – een tafel met wetenschappelijke instrumenten bijvoorbeeld, achteloos bezaaid met vellen vol berekeningen – dan zullen we elders moeten kijken. Dit is vooral een modieuze man met een extravagante smaak.
Maar hij was ook het prototype van een moderne wetenschapper. Hoewel hij zich bezighield met veel onderwerpen, waar hij nogal opportunistisch tussen heen en weer lijkt te pendelen, en zich niet hield aan wat wij nu een researchprogramma zouden noemen, voerde hij zijn onderzoeken met veel aandacht en nauwgezet uit, al maakte hij niet altijd veel haast met het publiceren van zijn bevindingen, in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten. Uit de manier waarop hij wiskunde toepaste en uit het feit dat hij zich bewust was van het belang van de mogelijkheid tot reproduceren, verifiëren en falsificeren – de afspraak dat experimenten herhaald moeten kunnen worden om hun waarheid aan te tonen, en dat de experimentele resultaten die een hypothese niet steunen moeten leiden tot een verwerping van de hypothese – blijkt de wezenlijke ernst van zijn bezigheden. Zijn onderwerpen waren goed gekozen in die zin dat het onderwerpen waren waarin een doorbraak realistisch was. Hij dwaalde niet van het pad naar het rijk van bijgeloof, wat niet gezegd kan worden van sommigen van zijn tijdgenoten. Hij was zo toegewijd aan de wetenschap dat hij bij zijn eerste bezoek aan Londen in 1661 de kans om de kroning van koning Charles ii bij te wonen aan zich voorbij liet gaan omdat hij liever de interessantere zonpassage van Mercurius wilde zien.

[...]

Tijdens een wandeling door de duinen die de Nederlandse steden beschermen tegen de verrassingsaanvallen van de Noordzee, begon ik me te realiseren dat de geografische locatie van Huygens misschien een grotere materiële relevantie voor zijn werk heeft. Deze duinen leverden het zand voor het glas waarvan lenzen konden worden geslepen. Was dat een verklaring voor de uitzonderlijke bloei van de optische wetenschap hier, een bloei waarin Huygens een vooraanstaande plaats innam, maar die werd ingeleid door Snel en door de talloze mensen die beweerden dat ze de telescoop hadden bedacht, en waaraan vervolgens werd deelgenomen door de micro - scopisten Leeuwenhoek en Swammerdam, en door de filosofische lenzenslijpers Descartes en Spinoza? Was het misschien waar, zoals Constantijn Huygens had geschreven, dat ‘Des Heren goedheid blijkt aan elken duin zijn top’?
Dit wees op een ander soort verhaal. Niet het oude verhaal van het eenzame genie met zijn briljante invallen, maar een verhaal van een onderzoeker, nauw verbonden met zijn omgeving, voor wie licht en zand grondstoffen waren.
Dit is de wereld die ik in dit boek hoop te beschrijven. Ik heb het spoor van Huygens gevolgd door Nederland en naar Parijs en Londen. Ik heb zijn huizen bezocht, of vaker de plekken waar die eens stonden. Ik heb in de tuin van Hofwijck gezeten, waar hij tekende, en in het huis zelf gezien hoe het zonlicht over de zwart-witte tegelvloer viel. Ik heb naar – en soms door – de weinige bewaard gebleven instrumenten gekeken die hij heeft gebouwd en gebruikt. Ik heb op zijn portretten gezocht naar aanwijzingen over zijn persoonlijkheid.
Mijn voornaamste bron was onvermijdelijk de uit tweeëntwintig delen bestaande Oeuvres Complètes van Christiaan Huygens, tussen 1888 en 1950 samengesteld door een internationaal team van wetenschappers en historici, een buitengewoon werk dat doorgang vond tijdens twee wereldoorlogen. Hier kon ik de authentieke stem van de wetenschapper horen. En in hun brieven, dagboeken en gedichten kon ik de stemmen horen van zijn vader en zijn broers en zus. Voor een nauwer persoonlijk contact raadpleegde ik de originele documenten van Christiaan in de bibliotheek van de Universiteit Leiden, die aanvullende facetten van zijn karakter onthulden in hun dichte tapisserie van werktekeningen en berekeningen, waaruit bleek dat hij zich met vele – wiskundige, mechanische, astronomische en muzikale – gedachten tegelijk bezighield. Daar heb ik Christiaans kleine tekening van Saturnus en diens ring in mijn hand gehouden (en deed ik mijn best om de beverige potloodlijn te negeren die de redacteuren van de Oeuvres Complètes eromheen hadden getrokken om hem te selecteren als illustratie). De volmaakte cirkel van de omtrek van de planeet was zorgvuldig in inkt getekend, evenals de randen van de ellips die hem omgordde. De ruimte rondom de planeet, en, zeer belangrijk, ook de ruimte tussen het planeetoppervlak en de binnenste rand van de ring waren fijntjes ingekleurd met een duifgrijs laagje inkt, en het geheel was aan alle kanten omsloten door naarstig schrift. Huygens had dit mooie tekeningetje gemaakt in 1659.
Mijn ontdekkingsreis was niet onmiskenbaar episch. Het was eerder een innerlijke reis in een wereld van luxe en voorrecht, maar ook een wereld van weetgierigheid, ernst en wilskracht. Op zijn eigen manier een bescheiden wereld, maar geen kleinere wereld. Net als de interieurs van de Nederlandse schilders blijkt hij alles te bevatten. * Ik gebruik het woord ‘scientist’ (wetenschapper) om de roeping van Huygens en veel van zijn collega’s te karakteriseren, hoewel het woord ‘scientist’ pas in 1834 in het Engels opduikt. (Het woord ‘wetenschapper’ verschijnt zelfs pas in 1907 in het Nederlands –vert.)

 

Copyright © 2020 Hugh Aldersey-Williams
Copyright Nederlandse vertaling © 2020 Ineke van den Elskamp en Gertjan Wallinga

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum