Leesfragment: Een ongeneeslijk heimwee

02 februari 2020 , door Nico Keuning
| | |

4 februari verschijnt Nico Keunings biografie van Willem Brakman: Een ongeneeslijk heimwee. Lees bij ons alvast een fragment!

Willem Brakman (1922-2008) groeide op in de Haagse wijk Duindorp. Na een mislukte huisartspraktijk vestigde hij zich eind jaren vijftig als bedrijfsarts in Enschede. Daar begon hij te schrijven. Nico Keuning reconstrueert een leven in de ban van het heimwee naar het kind dat Brakman was, op zoek naar het verloren gevoel van geluk, verdriet en angst. Een leven waar de beslissende en beproefde vriendschap met literator Nol Gregoor als een rode draad doorheen liep. Brakmans debuutroman vormde al direct aanleiding tot een heuse familierel. Zijn latere buitenechtelijke escapades voerden de spanningen in huiselijke kring hoog op. Keuning tekent in Een ongeneeslijk heimwee een gedreven en egocentrische man die in een halve eeuw een volstrekt uniek oeuvre bij elkaar schreef.

 

Proloog

Tijdens mijn studie Nederlands (1976-1982) aan het Instituut voor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, in het Lambert ten Katehuis, Herengracht 330-336, heersten nog de wetten der merlynisten. De redactie van het literaire tijdschrift Merlyn (1962-1966), bestaande uit Kees Fens, H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen, was van mening dat een literaire tekst als autonoom beschouwd moest worden, wat inhield dat de tekst op zichzelf stond en deze geïnterpreteerd diende te worden zonder hierbij kennis van biografische zaken te betrekken. Biografische gegevens van de dichter of schrijver speelden binnen deze opvatting in een literair werk geen rol.
Vorm of vent, dat was de vraag. De term van de dichter J.C. Bloem doelt oorspronkelijk op de vorm die samenhangt met de inhoud. De term 'vent' doelt op de persoonlijkheid van de maker. J.J. Oversteegen stelt in de inleiding van zijn proefschrift Vorm of vent (1969) de vraag: 'Wat is voor de lezer belangrijker, de volmaaktheid van het literaire product of de oorspronkelijke bijzonderheid van de schrijver?' Oversteegen gaat in zijn betoog uit van de denkbeelden van de literaire kritiek tussen de twee wereldoorlogen en het verband tussen 'de kritische theorie en de praktijk'. Wat is het uitgangspunt? Het 'werkstuk' of de 'ontmoeting met een persoonlijkheid'? Het voert te ver om hier nader in te gaan op theorieën van dichters en schrijvers aangaande de 'Prisma- polemiek' die ontstond na publicatie van de poëziebloemlezing Prisma (1931) van D.A.M. Binnendijk. Interessanter in dit verband is de stem van Forum (1931-1935), het tijdschrift van onder anderen Menno ter Braak en E. du Perron. 'Voor hen,' schrijft Oversteegen, ‘is het literaire kunstwerk niet een op zichzelf staand verschijnsel, maar de directe uitspraak van een schrijver, slechts van belang voor zover dat onmiddellijke verband juist gehandhaafd blijft. De vormgeving is niet meer dan de onvermijdelijke, maar bijkomstige, wijze van presenteren van waar het in werkelijkheid om gaat: de "menselijke inhoud".'
Dit standpunt, waarbij de 'vent' belangrijker is dan de 'vorm', waarde eveneens rond in de kamers, gangen en leslokalen aan de Herengracht. Je kon het leven van J. Slauerhoff toch niet los zien van zijn gedichten en verhalen? Ik was een Forum-aanhanger, wat me in de jaren zeventig binnen het instituut het gevoel gaf dat ik in het verzet zat.
Gelukkig was ik niet de enige. Docent Willem Wilmink betrok eveneens biografische gegevens van bijvoorbeeld Hans Lodeizen, Jan Hanlo en Johan Andreas dèr Mouw bij het verklaren van hun poëzie. Als voorbereiding op een referaat over Piet Paaltjens (François HaverSchmidt) las ik de biografie De dominee en zijn worgengel (1964), van Rob Nieuwenhuys. Mijn eerste biografie. Vervolgens reisde ik naar Foudgum, in Friesland, om de pastorie te zien waar dominee Haver- Schmidt had gewoond en uitkeek op het kerkhof. Hier liep hij dus, dacht ik, kuierend over het 'Piet Paaltjenspaad'. Wilmink begreep dat wel; hij verwerkte en vertekende zelf autobiografische gegevens in zijn gedichten, liedjes en teksten.
Later in de studie behandelde hoogleraar Gerrit Borgers de poëzie van Gerrit Achterberg. Hij liet ons het gedicht 'Directeur' lezen, uit de bundel Blauwzuur (1969). Wij bogen ons over het gedicht en probeerden de betekenis achter de tekst te achterhalen. Het gedicht kreeg een heel andere betekenis toen Borgers vertelde dat de titel 'Directeur' sloeg op de geneesheer-directeur van de Rekkense inrichting, waar de dichter behandeld werd nadat hij met enkele pistoolschoten zijn hospita had vermoord en haar dochter verwondde. Dit autobiografische gegeven leidde wel degelijk tot een beter begrip van een literaire tekst. Nu begrepen wij wat de dichter in de laatste strofe bedoelde: 'Verraden krachten richten zich op deze / mens met het enige tekort: / dat hij mij zólang zal genezen / tot ik een ander word.'
Borgers en Wilmink stonden beiden, naast hun functie aan de universiteit, midden in het literaire leven. Zij vertelden daar zonder bravoure met enthousiasme over. Borgers was onder andere redacteur geweest van het tijdschrift Podium en hij had gedichten geschreven onder de naam Jaap Mulder (toevallig ook de naam van mijn vroegere leraar Nederlands). Borgers en Wilmink kenden tal van dichters en schrijvers persoonlijk. Uit het instituut liepen zij direct het literaire leven in, en wij volgden hen op de voet naar een optreden in literair café De Engelbewaarder (Wilmink), of naar het Letterkundig Museum in Den Haag (Borgers). De studie en het literaire leven liepen als vanzelfsprekend in elkaar over.

Mijn kandidaatsscriptie ging over De weg naar Sacramento van Gerrit Krol. De roman die zo sterk begint: 'Ik had een kamer betrokken in de Scheldestraat, op vierhoog. Een tafel had ik, en een bed. En een klein raam dat uitzicht gaf op de kruin van een linde. Het was aan het einde van de zomer. Ik had flink wat boeken meegenomen, maar liever dan te lezen, de eerste dagen, ging ik de straat op, om te zien waar ik terecht was gekomen.' Ik belde Krol op en we spraken af in Spier, waar hij toen woonde.
Het begin van de roman van Krol voerde mij terug naar mijn kamer in de Vechtstraat, met hospita, 1974. Met dank aan K. Schippers maakte ik kennis met de poëzie van Max de Jong en diens dichtbundel Heet van de naald (1947), een autobiografie in 91 kwatrijnen. 'De lente en het zonder zitten' luidde de kop van het artikel van Schippers in de Haagse Post. Lezen is ook herkennen. Max de Jong was een compromisloos romanticus. Een vrijgezel op kamers met een overgevoeligheid voor radiogeluiden bij de buren. 'Gooi een atoombom op Hilversum!'
Mijn doctoraalscriptie Die ene was zij handelde over leven en werk van de dichter en essayist Max de Jong (1917-1951). Hij was een Forum- man, en zijn poëzie kwam direct voort uit zijn autobiografie. Vorm en vent. Dat maakt het interessant een verband te leggen tussen leven en werk, autobiografie en poëzie, authenticiteit en stijl. Ruim vijftien jaar na mijn studie schreef ik de biografie van Max de Jong: Altijd het tinnef om je heen (2000). Er volgden biografieën van Jan Arends (Angst voor de winter, 2003), Bob den Uyl (Een zeker onbehagen, 2008), de monografieën Oorlog en pap (2009) over de dichter en schrijver Johnny – The Selfkicker – van Doorn en De laatste reis (2011), over de ballingschapsjaren van Louis-Ferdinand Céline in Denemarken. Het begint met lezen, de vonk die overslaat, bewondering. Wie is deze dichter, of schrijver? Zo wordt de lezer biograaf, die in de sporen treedt van de schrijver. Op weg van de verbeelding naar de werkelijkheid en van de werkelijkheid terug naar de verbeelding.
Tijdens het schrijven aan de monografie van Johnny van Doorn leerde ik radiomaker Wim Noordhoek kennen. Hij bleek tevens een Brakman-liefhebber te zijn. Zij deelden een Haags verleden. Noordhoek zou Willem Brakman regelmatig op de radio laten vertellen. Vanaf de jaren negentig correspondeerden zij met elkaar, gingen op stap in Den Haag. Een aantal brieven van Brakman aan Noordhoek is opgenomen in De afwezige aanwezige (2008), een selectie van brieven van Brakman aan lezers en vrienden – onder wie de Trouw-criticus en universitair docent Tom van Deel en de latere Leuvense hoogleraar literatuur en verhaaltheorie Bart Vervaeck, dat ik uitgaf bij Reservaat en dat werd samengesteld en ingeleid door Gerrit Jan Kleinrensink, beoogd biograaf van Brakman vanaf eind jaren tachtig.
Na het overlijden van Kleinrensink op 4 juni 2014 was er geen biografie van Brakman. Wel is de Brakman-collectie van Kleinrensink (met dank aan zijn dochters Lotte en Sannah) aan de nalatenschap van Willem Brakman toegevoegd, die uit 61 dozen bestaat en zich in het Literatuurmuseum in Den Haag bevindt. Gerrit Jan – door Brakman, die aan naamblindheid leed, consequent 'Gert Jan' genoemd – heeft in 1987 wel de biografische schets Onverzoenlijk verteller geschreven, die ongepubliceerd is gebleven. Mede door het veto van Brakman, die onder andere tegen het gebruik van 'Wimpie' was als het over zijn kinderjaren ging.
De schets heeft een tamelijk springerige structuur. De gegeven feiten zijn niet altijd juist, citaten uit romans en uitspraken van Brakman zijn soms niet van elkaar te onderscheiden, mede door het ontbreken van noten. Een schets, kortom, waaruit niet blindelings geput kan worden.
Het veto van Brakman heeft de 35-jarige vriendschap tussen de schrijver en de beoogd biograaf echter niet in de weg gestaan. De onderlinge verhouding en vriendschap tussen Brakman en Kleinrensink komen ter sprake in Deel iv in het hoofdstuk 'De biograaf'. De titel is een knipoog naar de gelijknamige roman van Brakman uit 1975, waarin de souffleur de biografie schrijft van een groot acteur. Een deconfiture die tevens verwijst naar de vriendschap tussen Brakman en Nol Gregoor, die in de loop der jaren minder intens werd.
Kleinrensink is voor Brakman secretaris, onderzoeker, regelaar, begeleider en bovenal een luisterend oor. Hij interviewt de schrijver, publiceert over hem, stelt een schilderboek van zijn vetkrijttekeningen samen, is lid van de Vestdijkkring, voorzitter van de Brakmankring, juryvoorzitter van de Ina Dammanprijs, beheert de website wbrakman.nl, maar van een biografie komt het niet. Het is bij interviewen, inleiden, samenstellen, annoteren en bloemlezen gebleven, tot zijn dood in 2014.
Het was dus niet zo gek dat Wim Noordhoek in december 2015 tijdens de Beurs van Bijzondere Uitgevers in Paradiso naar mij toe kwam, mij aankeek en zei: 'Brakman.' De twee diepe â-klanken daalden in mij neer. Ik begreep wat Wim bedoelde: 'De biografie van Brakman, is dat niet iets voor jou?'
'Brakman,' herhaalde ik. 'Ik zal erover nadenken.'
Eind jaren tachtig had ik als literatuurrecensent van het Haarlems Dagblad enkele romans van Brakman besproken. Romans van een taalvirtuoos. Romans met een niet-lineaire structuur, die uit scènes zijn opgebouwd. Een schrijver met veel verbeeldingskracht, en humor. Erg toegankelijk waren zijn boeken niet, voor de gemiddelde lezer. Oud-studiegenoten kwamen 'er niet doorheen', of waren 'halverwege gestopt'. Niet het verhaal, maar de scènes, de taal, probeerde ik. De stijl. Ik publiceerde er een artikel over onder de titel 'Typica Brakmaniana'. De schrijver hield van fraaie opsommende formuleringen zonder lidwoorden: 'oor voor mompel en fluistering', 'de geur van vochtig gras, met korhoen en woudsnip', 'een giftige knoedel mok, mompel en wroet hokte daar', 'om korrel, bibber en ziel erin te houden', 'om hem heen was zoveel kiezel, kei en klei', 'het grauw van grond, fond en bodem'. Een dichterlijk schrijver.
Wie is deze man? Wie is deze wonderlijke, eigenzinnige buitenstaander die in meer dan vijftig boeken getuigt van een vrije geest, zonder enige vorm van dwang, wars van de tijdgeest? Brakman houdt zich niet aan de traditionele lineaire verhaalstructuur, hij is een bezeten verteller en grage prater in lange monologen. In zijn monumentale oeuvre spelen zijn kinderjaren, de school, zijn jeugd, de oorlog, de vrienden, de jaren als (spoor)student geneeskunde een prominente rol tegen het decor van Den Haag.
De titel Een ongeneeslijk heimwee verwijst in de eerste plaats naar het heimwee naar de belevingswereld van het kind dat hij eens was: een hoogbegaafd, introvert jongetje met een uitzonderlijk ervaringsvermogen. Een schrijversleven lang was Brakman in de ban van dit heimwee: op zoek naar het opnieuw ervaren van geluk, verdriet en angst. Dit heimwee vormt de aanleiding tot de romans Kind in de buurt (1972) en Ante Diluvium (1998). Het heimwee komt eveneens ter sprake in het dankwoord van tien A4'tjes dat Brakman uitsprak bij de uitreiking in 1981 van de P.C. Hooft-prijs. Als kind, zo stelt hij, val je samen met de natuur, de omgeving. Het is deze ongecompliceerde staat die het heimwee vertegenwoordigt in leven en werk van Brakman. Heimwee dat hij typeerde als 'het verlangen er niet te zijn'. Niet in het heden. Na de kindertijd begint het 'lijden': de geest is zich van zichzelf bewust.
Op een ander niveau verwijst het heimwee naar Den Haag, waar Brakman de eerste 35 jaar van zijn leven heeft gewoond. 'Den Haag, je tikt ertegen en het zingt,' zoals Achterberg zei. Voor Brakman is Den Haag de bron van herinneringen, plekken en personen: het gezin, familie, schoolmeesters, vrienden. Een leven waar de beslissende en beproefde vriendschap met 'literator' Nol Gregoor als een rode draad doorheen loopt. Gregoor de dichter, rijksambtenaar, literair journalist en Vestdijk-kenner. Vriend en vijand vanaf 1944. De tien jaar oudere leermeester, geestverwant, querulant, roddelaar en rokkenjager.
De verhuizing van Nol Gregoor in 1950 naar Doorn, dichter bij Vestdijk, vormt het begin van een intensieve correspondentie tussen Nol en Wim. Deze briefwisseling, en later die met andere Haagse vrienden, vormt de aanloop tot Wims schrijverschap. Het plezier van het schrijven spat van de briefpagina's af, hoe flauw de grappen soms ook zijn. Steeds meer gaan de brieven over schrijven, literatuur, debuteren. Gregoor zet Brakman ertoe aan over zijn jeugd te schrijven, wat leidt tot het eerste ongepubliceerde verhaal 'Beste vriend', dat Wim rond 1957 heeft geschreven en dat in de verbeterde, tweede versie begint met de veelzeggende zin: 'Schrijven vind ik iets verrukkelijks.' 'Wim' in de biografie is de naam voor vrienden. Ook in de aanhef van brieven. Vanaf zijn debuutverhaal 'Bij hoog en bij laag' in De Gids (nr. 3, maart 1961) wordt hij op advies van de redactie 'Willem'.
Wim is tevens een verwoed lezer. De literatuur en de kunstzinnige vrienden rond Nol Gregoor en die van Wims twee jaar oudere broer Jack openen zijn ogen. Dankzij hen wordt hij uit zijn kleinburgerlijke, kunstvijandige milieu getild. In de loop der jaren zal hij zich ontwikkelen tot een schrijver met een hang naar de negentiende eeuw, de Romantiek.
Heimwee, zou je samenvattend kunnen zeggen, is de motor van Brakmans schrijverschap. Boek na boek creëert hij uit brokstukken verleden een nieuw heden.

 

Copyright © 2020 Nico Keuning
© Foto's collectie Literatuurmuseum Den Haag, tenzij anders vermeld.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum