Leesfragment: Eens ging de zee hier tekeer

06 februari 2020 , door Eva Vriend
|

11 februari verschijnt Eva Vriends Eens ging de zee hier tekeer. Het verhaal van de Zuiderzee en haar kustbewoners. Lees bij ons alvast het eerste hoofdstuk.

De schilderachtige stadjes rond het IJsselmeer spreken tot de verbeelding, met hun authentieke gevels, vissersboten en pittoreske havens. Hoewel ze onderling sterk verschillen, is er één gebeurtenis die leven en lot van alle kustbewoners met elkaar verbindt. Op 28 mei 1932 werd de Afsluitdijk gedicht. De overheid was ervan overtuigd dat dit Nederland zou opstuwen in de vaart der volkeren. De kustbewoners stonden erbij, keken ernaar en moesten zich zien te redden. Hun Zuiderzee werd het IJsselmeer. Voortaan voeren hun botters uit op een zoetwaterplas.

Wat betekent zo’n ingrijpende verandering voor de cultuur, de identiteit en de toekomstdromen van mensen, tot op de dag van vandaag? In Eens ging de zee hier tekeer staan vier Zuiderzeefamilies centraal, uit Urk, Volendam, Spakenburg en Wieringen. Aan de hand van hun levensgeschiedenissen vertelt Eva Vriend een groots verhaal over het houvast dat traditie biedt, de veerkracht die vereist is om vooruit te komen en vissersbloed dat kruipt waar het niet gaan kan.

N.B. Eerder besprak Liesbeth van de Grift Vriends boek Het nieuwe land. Ook publiceerden we Xandra Schuttes Groene Amsterdammer-stuk over het boek voor.

 

1

De gouden tijd

Het verhaal van Jurie van den Berg is het oudst. Het stamboomonderzoek dat naar zijn familie is gedaan, loopt het verst terug.
Lange tijd maakte het Urk waar de familie Van den Berg wortel zou schieten deel uit van een duister en ondoordringbaar gebied. Machtige eiken groeiden er naast ranke berken, met daaronder een wildgroei van hazelaars. Beren en wolven maakten de dienst uit. Vroege geschriften spraken van het ‘Woud zonder Genade’. Er was een klein meer, waar voorlopers van de IJssel en de Amstel op uitkwamen. Een Romeinse geograaf beschreef het als Lacus Flevo, het meer Flevo, waarbij ‘flevum’ stond voor ‘vlie’, naar de doorgang richting de Noordzee die langzaam ontstond. Als golven bij heftige stormen de grote eiken loswoelden die aan de oevers groeiden, sloegen de bomen als eilanden van in elkaar grijpende wortels op drift.
De Zuiderzee kreeg pas in de late Middeleeuwen min of meer de vorm die het tot de afsluiting in 1932 zou houden. Eigenlijk is de binnenzee nooit ouder geworden dan vijfhonderd jaar.
Stormvloeden beukten steeds grotere gaten in het zachte, zompige veenland van het Woud zonder Genade. Het Flevomeer strekte zich verder en verder uit, heette inmiddels Aelmere en kreeg definitief een verbinding met de Noordzee. De mensen die er woonden, leidden een ongewis bestaan. De overstromingen kostten mensenlevens. De visserij op vooral typische zoetwatersoorten, zoals steur en zalm, moest voor wat inkomsten zorgen. Tot een kleine ijstijd de temperatuur deed dalen. De rivier de IJssel voerde minder zoet water aan. Tegelijkertijd rukte het zoute water steeds verder op, waardoor het water te brak werd voor de zoetwatersoorten. De vangst bestond vanaf de late Middeleeuwen steeds vaker uit zoutwatervissen als ansjovis, baars, spiering en, niet te vergeten, haring. Haring en ansjovis werden de belangrijkste Zuiderzeevissen.
De ontstane zoute zee verdiende een nieuwe naam, oordeelde een Duitse koopman, ene Jan van Holstein. Hij schreef in de veertiende eeuw als eerste over de ‘Südersee’. De binnenzee lag, van hem uit bekeken, ten zuiden van de Noordzee.
Die Zuiderzee was eigenlijk een soort kleine, lauwe, drabbige kom. De totale oppervlakte bedroeg zo’n 6000 vierkante kilometer en voor een zee was de Zuiderzee erg ondiep. De diepten varieerden van 2 tot 6 meter, tegenover bijvoorbeeld zo’n 90 meter in de Noordzee. Hierdoor kon de watertemperatuur snel stijgen. De korte golfslag die bij stevige winden ontstond, maakte dat de dikke sliblaag op de bodem regelmatig werd omgewoeld. De Zuiderzee was hierdoor nooit echt blauw of heldergroen. De kleur was eerder troebel, melkwit met een vleug geelgroen van de algen.
Vanaf de late Middeleeuwen werd de handel met de noordelijke streken een belangrijke inkomstenbron voor de stadjes rond de Zuiderzee, al dan niet in het samenwerkingsverband van Hanzesteden. Vissers trokken vooral vanaf de oostkust de Zuiderzee op. Vanuit plaatsen als Kampen, Harderwijk, Zwartsluis en Genemuiden zetten zij hun netten vast aan palen in het water. Na een dag of een paar dagen haalden ze de netten weer binnen. De gang naar zee verliep wel steeds moeizamer. Doordat de wind het vaakst uit het westen, noordwesten kwam, werd voor hun havens veel zand afgezet. In stormweer viel de oostkust geregeld droog. Door de verzanding liepen de groter wordende schepen steeds vaker vast.
De concurrenten van de westkust grepen hun kans. Minder met een ‘staand’ net, bevestigd aan een paal, maar vaker met ‘gaand’ net, dat ze een kuil noemden. De kuil sleepten ze, vastgebonden tussen twee schepen, al varend voort. ‘Gaand’ vissen of ‘staand’ vissen, dat was een wereld van verschil. De strijd om de verschillende vismethoden zou de sfeer tussen de vissers op de Zuiderzee blijven bepalen.
Aan de Noordzeekust waren vissers zich inmiddels steeds meer gaan toeleggen op haring. Ze hadden veel succes, vooral doordat ze efficiënt samenwerkten. De vissers hielpen elkaar de scholen haring te vinden. De haringvisserij werd een bedrijf dat veel ontzag inboezemde in de in 1588 gevormde Nederlandse Republiek en Enkhuizen speelde hier een grote rol in. Deze Zuiderzeeplaats lag dicht genoeg bij de Noordzee om zich ook daar te kunnen begeven. Rond 1600 was Enkhuizen met ruim vierhonderd schepen de grootste vissersplaats van het Zuiderzeegebied.

’s Nachts was het vast een imposant gezicht. De vuren die aan boord van de talloze vaartuigen brandend werden gehouden, gleden in de verte voorbij. Als je je ogen tot spleetjes kneep, vormden al die lichtstrepen een spinnenweb van goud.
Het werd steeds drukker op de Zuiderzee. In een tijd waarin wegen niet of nauwelijks bestonden, was het vervoer over water het snelst en goedkoopst. In de loop van de zeventiende eeuw ontwikkelde de binnenzee zich tot het belangrijkste en drukst bevaren verkeersplein van de Gouden Eeuw. Ze bood een toegangspoort aan de VOC-schepen die Amsterdam rijk maakten. De Zuiderzee werd een belangrijke bakermat van het exportland dat Nederland zou worden. Het krioelde er van de schepen. Schattingen komen uit op tienduizenden vaartuigen. En hier duikt de verre voorouder van Jurie van den Berg op.
De achternaam van zijn oervader luidde aanvankelijk anders. Hij werd aangesproken als Hendrik Steevenszoon toen hij zich ergens in de zeventiende eeuw op Urk, midden in de Zuiderzee, vestigde. Het eiland was ontstaan op keileem, in de ijstijd achtergelaten door een gletsjer. Urk was in die tijd een van de vier eilanden van de Zuiderzee. Iets ten oosten van Urk lag Schokland en voor de westkust waren Wieringen en Marken drooggevallen. Schokland en Marken werden kwetsbare oorden, omdat de bodem bestond uit laagveen dat bij overstromingen makkelijk werd weggeslagen. Het keileem van Urk en Wieringen was weerbarstiger, het water kreeg er minder makkelijk vat op.
Om de vele schepen te waarschuwen dat ze Urk naderden, werd op het eiland een vuur gestookt op een zogenoemde vuurboet, een vierhoekig stenen bouwsel. Hendrik Steevenszoon was vanaf Kampereiland naar Urk getrokken om de vuurstoker van het eiland te worden. Voor de zichtbaarheid bevond zijn vuurboet zich op het hoogste punt van de keileembult. Hij werd al snel Hendrik ‘van den Berg’ genoemd.
Op de Zuiderzee draaide het inmiddels steeds minder om de visserij. Het visserijbedrijf zou in de geschiedenis van de Zuiderzee voortdurend in betekenis toe- en afnemen. De inkomsten bleven consequent schommelen, in hetzelfde stugge ritme waarmee de schepen over de korte golfslag van de binnenzee klotsten. Nu werden de vissers verdrongen door de handelslieden die de Zuiderzee als doorgang naar de Noordzee gebruikten.
Amsterdam profiteerde het meest van de nieuwe handelsroute. Vanaf het einde van de zestiende eeuw werden de schepen groter en reikten de reizen verder. Via de Zuiderzee voeren ze vanuit Amsterdam naar Oost-Indië. De hoofdstad ontwikkelde zich tot een stapelhaven. De goederen die per schip werden aangevoerd, lagen opgeslagen in de pakhuizen van de hoofdstad om ze door te verkopen wanneer de prijs gunstig was. Ook Enkhuizen had baat bij de bloeiende handel. Vanuit de Noord-Hollandse kustplaats vertrokken schepen vol haring, zout en wijn naar de Oostzeehavens. Ze namen graan en scheepsbouwproducten mee terug. Dankzij de Oostzeehandel kon Enkhuizen, met een inleg van 540 000 gulden, de tweede grootste investeerder in de Verenigde Oost-Indische Compagnie worden. Aan de overkant bleef Hindeloopen een belangrijke handelsplaats. Friese kooplui handelden bijvoorbeeld met Scandinavische landen en Rusland in jenever en wollen stoffen. Ze namen hout mee terug in opdracht van Amsterdamse kooplieden.
De kustplaatsen raakten meer gericht op de Zuiderzee dan op het achterland. Ze ontwikkelden hierdoor een eigen taal. Zo klonk in Hindeloopen geen Fries. Omdat de Zuiderzeekustbewoners veel contact hadden met de handelslieden uit de hoofdstad was overal wel een Amsterdamse tongval te horen. Urk ging onder Amsterdam vallen, omdat die gemeente een groot belang had bij een veilige scheepvaartroute met goed werkende vuurplaatsen.

Hendrik van den Berg moet vanaf zijn vuurboet een prachtig uitzicht gehad hebben op de drukbevaren Zuiderzee, op de ploeterende zeilschepen onder de uitzinnige wolkenluchten, in golven met een kleurschakering die zich moeilijk liet benoemen. In de tijd dat hij als de vuurstoker van Urk werkte, ontdekten de Nederlandse landschapsschilders de zee. De Zuiderzee werd een geliefd onderwerp. De kunstenaars verloren zich in het door hen geroemde magische licht van de binnenzee.
In de beeldende kunst was het zeegezicht in de Gouden Eeuw als nieuw genre opgekomen. In de eerste jaren waren de verbeeldingen van zeeslagen nog in trek geweest, maar langzamerhand hadden de werken aan rust gewonnen. Grote slagschepen maakten plaats voor kleine vissersbootjes. Het ging meer om de stilte van het water. De horizon lag laag. De wolkenluchten kregen royaal de ruimte. De schilderijen waren populair. De kooplieden die rijk waren geworden van de handel die via de Zuiderzee was aangevoerd, sierden de muren van hun grachtenpanden het liefst met realistische schilderijen van een zee.
Het succes van de Gouden Eeuw zette zich in de achttiende eeuw aanvankelijk voort. De handel nam toe. De schepen werden steeds groter. Ze werden echter zo groot dat ze niet meer door de ondieptes van de Zuiderzee konden varen. De kooplieden uit Amsterdam en de andere kustplaatsen vreesden een daling van hun inkomsten en zochten naar alternatieven. De eerste, omslachtige, mogelijkheid was om de koopwaar bij Texel over te laden in kleinere schepen. Een andere oplossing kwam van de zogenoemde scheepskamelen die de grote schepen optilden via een ingenieus systeem van met water volgepompte lichters. Het overpompen van het water kostte uren, en was dus ook een kostbare methode.
Hendrik werd op de vuurboet van Urk opgevolgd door zijn zoon Dirck. Dirck zag het rustiger worden. De Zuiderzee raakte haar rol als populair verkeersplein langzamerhand kwijt. Toen de Nederlandse economie na de val van Napoleon in 1812 verder verslechterde, wilde koning Willem i het tij keren met de aanleg van nieuwe wegen en kanalen. Hij wilde koste wat kost vasthouden aan Nederland als handelsnatie. In 1824 werd de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal voltooid, een vaarweg van Amsterdam naar Den Helder, die de Zuiderzee als vervoersroute overbodig maakte. In 1876 volgde de opening van het Noordzeekanaal, van de hoofdstad via IJmuiden naar de Noordzee. De oriëntatie die historisch gezien op het oosten was gericht, draaide naar het westen. Het Centraal Station, voltooid in 1889, sneed Amsterdam voorgoed af van zijn open toegang tot het IJ. De hoofdstad verloor het perspectief op zee.
Amsterdam keerde de Zuiderzee de rug toe. Van een belangrijke toegangspoort tot Nederland vielen de Zuiderzee en haar kustplaatsen terug tot een regio in de marge.

Het geslacht van vuurstoker Dirck van den Berg stierf uit, maar via zijn broer Steeven bleef de familie Van den Berg met Urk verbonden. Een van diens achterkleinkinderen heette Sjoerd van den Berg – hij is de betovergrootvader van Jurie. Sjoerd van den Berg, geboren in 1805 op Urk, stond bekend als een wat stille, in zichzelf gekeerde man. Hij ging zo veel mogelijk zijn eigen gang en maakte naam als kundig visserman.
Sjoerd viste aanvankelijk vooral op de Noordzee, maar later was hij steeds meer te vinden op de Zuiderzee, waar de visserij in de negentiende eeuw opbloeide nadat de handel was teruggelopen. De Zuiderzee werd weer het domein van de vissers.
Had de Zuiderzeevisserij tot dan toe gediend om de omwonende bevolking te voeden, nu werd het afzetgebied groter en de bedrijfstak economisch belangrijk voor heel Nederland. Rond 1800 was de Zuiderzeevloot met ruim vierhonderd schepen bescheiden geweest. In de eerste helft van de negentiende eeuw groeide de vloot met zo’n 60 procent. Schokland, Volendam, Huizen, Harderwijk en Bunschoten-Spakenburg werden de grote vissersplaatsen. De afzetgebieden werden beter bereikbaar door de opkomst van de stoomvaart en de spoorwegen. De bevolking groeide in de loop van de negentiende eeuw, net als de welvaart. Er waren genoeg mensen om de Zuiderzeevis aan te verkopen.
De vissers hadden genoeg geld om te investeren in de verbetering van hun vistechnieken. Iedere vissersplaats ontwikkelde zijn eigen schip. De meeste waren een variant op de botter, en hadden een rond, breed, overdekt voorschip – een platbodem, vanwege de ondiepte van ‘hun zeetje’. Deze schepen lagen stabieler op het water, belangrijk met die venijnige golfslag.
In 1834 trouwde Sjoerd van den Berg op negenentwintigjarige leeftijd met zijn zeven jaar oudere plaatsgenote Pietertje Woort. Ondanks de verbeterde vooruitzichten in de visserij bleef het een zwaar bestaan, en niet alleen door de grote gevaren op zee en de wisselende inkomsten. De leefomstandigheden waren nog primitief, de sterftecijfers hoog. Het kind dat Sjoerd en Pietertje kregen, Eltje, leefde maar zestien dagen. Pietertje zelf overleed in 1852 op vierenvijftigjarige leeftijd.
Drie jaar later hertrouwde Sjoerd met de vijftien jaar jongere weduwvrouw Dedde Zwaal, de dochter van een Terschellinger zeeman. Haar eerste echtgenoot was zeven jaar eerder verdronken toen hij bij Denemarken op haring viste. Ze was alleen met drie jonge dochters achtergebleven. Uit een buitenechtelijke relatie met een vijftien jaar jongere schoolmeester had ze nog een zoon gekregen. Sjoerd leerde haar kennen in het winkeltje dat ze in de haven van Harlingen runde. Dedde en haar dochters trokken in bij Sjoerd op Urk. Haar bastaardzoon was niet welkom. Hij werd in een pleeggezin in Amsterdam geplaatst. De Urkers noemden de nieuwe vrouw van Sjoerd al snel Diene. De klank ‘Dedde’ lag hun niet goed.
Als Terschellingse was Diene gewend aan het zware eilandbestaan. De Urkers hadden het geluk dat hun eiland ook wat plek bood aan landbouw, zodat ze een beetje konden bijverdienen met veehouderij of een stuk hooiland. Toch bleven velen afhankelijk van de bedeling. De Urker burgemeester B. van Putten vroeg zich in 1864 af of zijn eiland niet beter kon worden ontruimd. Sjoerd van den Berg had toen al zijn plan getrokken. Hij verhuisde in 1860 met Diene en haar kinderen naar Harlingen om dichter bij goede visgronden te kunnen wonen. Sjoerd en Diene kregen samen nog twee zonen: Jan en, jawel, Jurie. De laatste is vernoemd naar Jurjen, de vader van Diene, en aan hem heeft dus ook de Jurie van den Berg uit dit verhaal zijn naam te danken. Hij herkent wel meer in de geschiedenis van zijn betovergrootvader. Toen de familie van Sjoerd vraagtekens plaatste bij het huwelijk met de veel jongere Diene, mét bastaardzoon, deed hem dat weinig, zoals hij zich sowieso weinig van anderen aantrok. Net als Jurie die, tot op de dag van vandaag, zijn eigen weg kiest met maar één doel voor ogen: het welzijn van zijn familie, die in de zeventiende eeuw vergroeid raakte met Urk en de Zuiderzee.

 

© 2020 Eva Vriend

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum