Leesfragment: Gekromde tijd in Krems

14 december 2020 , door Claudio Magris
|

Nu in de winkel: Claudio Magris' Gekromde tijd in Krems. Vijf verhalen, vertaald door Linda Pennings. Lees Pennings' toelichting elders op de site, en lees hier een fragment uit het openingsverhaal.

Schrijver en filosoof Claudio Magris onderzoekt in de vijf literaire verhalen in deze bundel alle facetten van de tijd. Een tijd die niet lineair en niet meetbaar is, maar door de hoofdpersonen wordt beleefd als een dimensie die zich in alle richtingen uitstrekt. Verleden en heden zijn inwisselbaar, de toekomst buigt terug naar herinneringen, de tijd is een kromme lijn. De vijf hoofdpersonen vloeien samen tot een en dezelfde persoon die, net als de schrijver zelf, de ouderdom heeft bereikt en het bestaan vanuit dit nieuwe perspectief beziet. In deze bundel keren, behalve de tijd, ook andere thema’s terug die het werk van Magris kenmerken: identiteit en grenzen, liefde en de zee, schrijven en verlies, Europa en Triëst.

N.B. Eerder besprak Karlijn de Winter Magris' U begrijpt dus op Athenaeum.nl.

 

De portier

Toen hij de bus uit stapte, hield hij de stang vast totdat hij zijn voet, enigszins onzeker, op het asfalt had gezet. Hij omklemde het glanzende metaal nog een ogenblik langer en trok zijn hand net voordat de deur weer dichtklapte terug. Het voelde prettig aan, zo koel, nog niet verwarmd door vele klamme en bezwete handen. Om die reden, om een paar seconden langer dat ijzige contact te voelen was hij de bus langzaam uit gestapt, niet omdat het hem moeite kostte. Hij keek schichtig om zich heen. Altijd dat idiote idee dat zijn zoon of schoondochter hem zou volgen. Trouwens, op dit uur waren ze druk bezig. En misschien wisten ze het allang. In elk geval was hij blij om nergens een bekend gezicht te zien. De straat liep regelrecht naar zee. De lichtstreep in de verte was loodgrijs; hij kneep met zijn ogen, zoals Mitzi Matzi deed als zij zich, in de fauteuil van zijn werkkamer, op zijn knieën nestelde en haar snuit ophief naar de lamp op de tafel.
Hij hield niet van de straten loodrecht op de zee, die in dat grote licht uitmondden; in de geometrie van de stad verkoos hij de straten die parallel liepen aan de kust, beschut door hoge huizen waartussen meer schaduw was en de avond eerder viel. De stad leek hem, sinds hij haar vanaf een uitloper van de Karst voor het eerst had gezien, veel te ver in het grote watervlak te steken. Ook de Triësters hadden dat kennelijk begrepen, want zij hadden dat raster van rechte straten aangelegd, een traliewerk dat hen beschermde tegen de weidsheid van de baai; velen van hen waren trouwens uit het hart van het continent gekomen, net als hij uit Moravië, al was dat lang geleden.
Wanneer hij voor de zee stond, krulde zijn bovenlip zich tot een bedeesde glimlach die ongemerkt iets te veel van zijn tanden liet zien, zoals bij Roll, de bulldog die hij jarenlang had gehad en waar hij volgens zijn kleinkinderen op was gaan lijken. De zee aan het einde van die straten kwam hem steeds groter voor; soms dacht hij haar te zien stijgen, de trottoirs overstromen, zwellen en brullen, een geruis dat van ver kwam, uit een donkerte doorsneden met immense witte golven.
Soms maakte hij er een spel van om, alvorens de deur uit te gaan, zijn route zo uit te denken dat hij de aanblik van dat eindeloze blauw zo veel mogelijk vermeed; hij bedacht een aanvalstactiek op een schaakbord, op het juiste moment een hoek omslaan, een zijpad kiezen, een paardensprong maken. Een aanvalsplan, dat wist hij goed sinds hij zijn eerste bedrijf had geleid, was bijna altijd een aftochtstrategie, offensief opereren om te zorgen voor een bredere marge van defensieve mogelijkheden. Overigens was de hele ouderdom een kwestie van oprukken om terug te trekken: je begaf je op onbekend terrein om je te onttrekken aan de werkelijkheid die je van alle kanten belaagde, venijnig en opdringerig. Ook de met de jaren toenemende opbrengsten van zijn firma’s vormden een wal tegen de moeilijke dingen in het leven, vanaf zijn eerst verdiende geld toen hij vanuit Hannsdorf – ja, natuurlijk, Hanušovice, tevens Hanušovice – op goed geluk naar Triëst was gereisd, soms ook een stuk te voet en af en toe ergens werkend om te kunnen eten en slapen. Vervolgens, in Triëst, al vrij snel succes, een goede neus voor de Beurs en een intuïtieve balans tussen wagen en oppassen, de leiding over twee of drie firma’s en een vanzelfsprekend huwelijk, compleet met kinderen en kleinkinderen. De wereld bleef op genereuze wijze naar hem toe stromen en niet bepaald met lege handen, maar langzamerhand had hij de behoefte gevoeld om haar in te dammen, die rivier zo mogelijk om te leiden en een enkele barricade tegen het oprukkende leven op te trekken. Een van zijn aanzienlijke, maar nog beheersbare firma’s verkopen zou betekenen het anker lichten en het schip laten uitvaren, maar zonder aan boord te gaan. Het pand van het expeditiebedrijf, dat tot enkele maanden terug van hem was geweest, vormde ook een geruststellende barricade. ‘Mij kunt u bevelen geven, maar de medewerkers niet en de schoonmaaksters evenmin,’ had de heer Dürrer gezegd, met een grimmige blik vanachter zijn kleine, boosaardig fonkelende brillenglazen. Sinds het bedrijf in Zwitserse handen was gekomen, deed de heer Dürrer, de nieuwe bedrijfsleider, zijn best om hem er telkens wanneer hij op kantoor kwam aan te herinneren dat hij voortaan enkel erevoorzitter was en als zodanig kon beschikken over zijn stoel en de kranten, maar niet over het personeel. ‘Spreekt u mij liever aan, want ik zal u met alle plezier van dienst zijn, maar vraagt u niets van onze werknemers. Ik sta graag tot uw orders…’ En dan glimlachte de heer Dürrer veelbetekenend, trots dat hij met een kwinkslag een mogelijk hinderlijke bemoeienis had afgewend.
De zon stond al aardig hoog, de straten begonnen tot leven te komen. Bij het gefladder van de duiven voegde zich het gekrijs van een enkele meeuw; hij keek omhoog en ving even de kwaadaardige blik van de vogel. Er waren steeds meer meeuwen in de stad, ze vlogen op van de rotsblokken aan de oever en begaven zich tussen de huizen, in de straten en de tuinen, om in het vuilnis te scharrelen. Wat een idioot, die Dürrer. Overtuigd dat hij nog steeds naar kantoor kwam omdat hij zo graag orders uitdeelde. Hij bleef dat puur uit gewoonte doen, omdat hij het zo veel jaar gedaan had, net zoals hij zijn abonnement op Teatro Verdi steeds aanhield, ondanks een niet-aflatende desinteresse voor opera’s, die hem allemaal zo’n beetje hetzelfde leken. Zo had hij ook nooit geloofd dat tandenpoetsen ergens goed voor was, want ondanks het wijdverbreide gebruik van tandpasta verdienden tandartsen nog steeds een hoop geld, maar toch had hij altijd zijn tanden gepoetst.
Sommige dingen stonden gewoon niet ter discussie; als niemand meer zijn tanden poetste of naar het theater ging, kon de hele maatschappij in duigen vallen. En hij voelde zich goed, in die maatschappij. Niet dat hij ervan hield, dat ook weer niet, maar hij respecteerde haar, goedgeorganiseerd als ze was, met coupons aandelen dividenden huwelijken theaters en tandenborstels. Alles had een functie, alles hielp om dingen op een afstand te houden. De zee, bijvoorbeeld, lag direct achter de Beurs, aan de andere kant, groot en met haar witgekopte golven, maar onder de zuilen en het neoklassieke fronton van de Beurs zag en hoorde je die niet en was alles in orde. Het was goed om dingen te blijven herhalen. Daarom maakte Chiara, zijn schoondochter, een fout met haar drang om voortdurend de gordijnen of de lampen te vervangen; zo begon je, maar je wist niet waar het zou eindigen.
U kunt mij bevelen geven. Idioot van een Zwitser. Sinds die dag had hij geen voet meer in zijn oude kantoor gezet en niets meer tegen de man gezegd, die het toch niet zou begrijpen. Als hij ergens altijd een hekel aan had gehad, dan was het om orders uit te delen. Hij voelde zich heel gelukkig tijdens zijn reis van Hannsdorf naar Triëst – zonder enige grens te passeren, want het Habsburgse rijk bestond nog en het leek onvoorstelbaar dat het er op een dag niet meer zou zijn – als hij ’s avonds bij een of andere Moravische Bauernhof halt hield, vroeg of er iets te doen was en de opdracht kreeg om wat hout te hakken of de gevallen bladeren op te vegen. Hij kreeg een zaag of bijl aangereikt, trok zijn jasje uit en ging aan het werk. Het hout plofte met doffe klappen op de grond, de snippers vlogen alle kanten op, het rook er lekker en ondanks de winter had hij het in zijn hemdsmouwen niet koud. Daarna ontving hij wat geld en trok hij verder, de wijde wereld in.

[...]

 

Copyright © 2019 Claudio Magris
All rights reserved
Copyright Nederlandse vertaling © 2020 Linda Pennings

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum