Leesfragment: Geweld is nooit ver weg

27 februari 2020 , door Judit Neurink
|

28 februari verschijnt Judit Neurinks Geweld is nooit ver weg, een persoonlijk verslag van een journalistieke reis van tien jaar door een land dat heen en weer geslingerd wordt tussen oorlog en wederopbouw. Donderdag 5 maart wordt het boek gepresenteerd bij Van Rossum. Wij publiceren de proloog!

Judit Neurink vertrok tien jaar geleden naar Irak als correspondent en om een mediacentrum op te zetten. Ze maakte de wederopbouw in Iraaks-Koerdistan mee, de opmars van ISIS, de ontvoering van en moord op duizenden Jezidi's. Ze was er getuige van dat het land uiteenviel op basis van etniciteit en religie en dat de roep om een sterke leider toenam.
Tegelijkertijd begon ze van het land te houden. Eind 2019 zag ze hoe jonge Irakezen met hun Tuk-tukrevolutie in opstand kwamen tegen de corruptie, de uitzichtloosheid en het geweld. Inmiddels vormt een hergroeperend en wraakzuchtig ISIS opnieuw een bedreiging - ook na de dood van Abu Bakr al-Baghdadi.
Judit Neurink kwam voor de wederopbouw, maar was steeds vaker genoodzaakt verslag te doen van haat en geweld. Als verslaggever kon ze niet immuun blijven voor het leed, en dat leidde tot haar vertrek. In 'Geweld is nooit ver weg' blikt ze terug op een bewogen decennium, en toont de lezer de culturele diversiteit, diepgewortelde conflicten en hoogte- en dieptepunten van een tumultueus land, waar een vreedzame toekomst een haast onhaalbare droom lijkt.

 

 

Proloog

'Binnenkort ga ik naar Engeland,' kondigt de jonge ober aan in het Koerdische restaurant in Athene. Hij heeft naar Iraakse gewoonte eerst de flesjes mineraalwater gebracht – ook al is het Griekse kraanwater uitstekend – en toen de volle borden met geurend lamsvlees, saus en rijst. Als ik hem in het Koerdisch bedank voor de maaltijd, die me even terugvoert naar zijn land, vertelt hij dat hij uit Sulaymaniya komt, de stad die vijf jaar lang ook mijn woonplaats was.
Zoals veel Iraakse asielzoekers is hij in Griekenland gestrand, na een gevaarlijke overtocht in een gammel bootje vanuit Turkije. Maar hier wil hij niet eindigen, dus gaat hij binnenkort weer op weg met een andere smokkelaar. Veel van de jonge Koerden die ik in Iraaks-Koerdistan sprak droomden van Duitsland, Nederland of Engeland. Op zoek naar sociale vrijheid, seks en rijkdom. 'Ik verdien maar vijftien euro per dag,' klaagt hij. Dat is waar veel Grieken het sinds de recessie ook mee moeten doen. In Sulaymaniya verdiende hij meer, zegt hij. Ik zeg het niet hardop, maar denk het wel: ga dan alsjeblieft terug, want daar hebben ze werkende jongeren zoals jij hard nodig.
Na tien jaar wonen in Irak heb ik me teruggetrokken in de Griekse hoofdstad. Ik was moe en had de hoop verloren dat het in Irak ooit nog goed zou komen. De islamitische terreurgroep isis was verslagen, maar ik kon het volgende conflict alweer voorspellen. Ook de dood van haar leider Abu Bakr al-Baghdadi zal geen verandering brengen. Mijn Iraakse jaren hebben me geleerd dat in dit land geweldspiralen elkaar opvolgen: na ieder conflict zijn de zaden voor het volgende alweer geplant. isis speelt een belangrijke rol, en hoewel veel media spreken over is, houd ik vast aan de naam van de terreurgroep die een islamitische staat vestigde die nooit internationaal erkend is. Ik volg de Irakezen die het over Daesh hebben, de afkorting voor isis in het Arabisch. Alleen aanhangers nemen de naam Dawla Islamya (Islamitische Staat) in de mond.
In 2003 bezocht ik Irak voor het eerst. Dictator Saddam Hoessein was net verjaagd. Het land zoemde van de beloften. Alles zou beter worden nu het wrede regime weg was. Het begon met de satellietschotel, die de Irakezen eindelijk de wereld buiten Irak onthulde die Saddam hun had onthouden. Daarmee kwam het besef dat het elders beter was en de belofte dat dit ook voor Irak mogelijk was.
Waar die beloften echter mee moesten concurreren, besefte ik toen ik in Bagdad het indrukwekkende huis bezocht van een rijke zakenman. Het was beschadigd door een Amerikaanse bom die vlakbij was ingeslagen. De zakenman was boos op de Amerikanen die zijn land kwamen bezetten. Hij maakte zich bijna net zoveel zorgen over het herstellen van zijn paleisje als over zijn financiële vooruitzichten, omdat Saddams systeem – waarin hij rijk was geworden – als gevolg van de invasie ineenstortte.
Ik herinner me de verhuiswagen vol goedkoop meubilair in een andere wijk. Het gezin van de man die voor Saddams gehate geheime dienst werkte maakte zich uit de voeten naar Jordanië. Weg van de haat van de buren en de nieuwe machthebbers, die slachtoffer waren geweest van de dienst waar hij trouw zijn opdrachten voor had uitgevoerd. Een paar maanden later volgde het ontslag van het leger en de ambtenaren die banden hadden met Saddams Baathpartij. Toen vielen de zaden helemaal in vruchtbare aarde. Met hun gevoelens van slachtofferschap, frustratie en discriminatie waren veel Irakezen een makkelijke prooi voor het gewelddadige verzet tegen de Amerikaanse bezetter.
Verlies, haat, angst, frustratie. In combinatie met de afwezigheid van de sterke arm van de dictator waren dat de elementen die in 2003 de eerste geweldspiraal openden. Het was lang niet de laatste. De ingrediënten voor een volgend conflict liggen in Irak voor het oprapen. Al was het maar omdat veel mensen dierbaren, hun huis en hun inkomen hebben verloren.
Wanneer zo'n geweldscirkel zich voor even sluit, en er een belofte van vrede en vooruitgang in de lucht hangt, dan is er opluchting en hoop. Maar keer op keer wordt die belofte kapotgeschoten. Cirkels hechten zich aaneen tot spiralen. Cijfers van de Verenigde Naties en de Wereldbank geven me gelijk. Ongeveer de helft van de landen die uit een conflict komen, valt daar binnen vijf jaar in terug. Slechts twee jaar nadat in Irak isis was verslagen, gingen de jongeren massaal de straat op om met hun Tuk-tukrevolutie ingrijpende veranderingen af te dwingen. Het harde optreden van politie en milities en de honderden doden voedden slechts hun vastberadenheid en dus nieuw geweld.
Zoals een Koerdische collega het eens tegen me zei: in het Midden-Oosten bestaat het leven uit angst voor oorlog, lijden tijdens die oorlog, vluchten voor de oorlog, herstellen van de oorlog en bidden dat er geen nieuwe oorlog komt. Een vermoeiende cyclus. En dat generaties lang.
Na tien jaar wonen in Irak, en vijftien jaar erover schrijven, wilde ik niet meer. Het land waarmee ik een haat-liefdeverhouding had ontwikkeld maakte me kapot. Na de aanvankelijke opbouwjaren had ik te veel verschrikkelijks gehoord en gezien, van te dichtbij. Het glimmende zonlicht waaraan ik verslaafd was geraakt, verloor de strijd met de depressies. Ik moest weg.
Als dit voor mij als buitenstaander gold, hoe is het dan voor mensen die Irak hun land noemen, of Koerdistan hun regio? Is er angst, of juist hoop? Zie je rechte ruggen of juist verslagenheid? Mijn stemming wordt ook beïnvloed door de mensen om me heen, die zich vastklampen aan ieder beetje hoop. Iedere keer dat dit verdwijnt lijken ze dieper weg te zakken in onverschilligheid, somberte of wanhoop.
Een graadmeter is het verlangen van jonge mensen om te vertrekken, en dat van ouders om hun kinderen een veelbelovender toekomst in het buitenland te bezorgen. De bereidheid om daar duizenden dollars aan uit te geven, die in eigen land heel goed besteed hadden kunnen worden om de zoon – want het zijn ontegenzeggelijk vooral de jonge mannen die vertrekken – aan een goed leven te helpen. Een goede opleiding, een zakelijke investering, wat dan ook. Toch kiezen veel Irakezen ervoor te vertrekken. Er zijn tijden geweest dat ik geen gesprek kon aangaan zonder dat me werd gevraagd: kun je me aan een visum helpen?
Jongeren lieten zich het land uit smokkelen, en ik zag ze ook terugkeren. Omdat hun geld op was en soms omdat ze moeders pappot misten, want het eten in Europa lijkt niet op de rijst met saus en vlees waaraan ze gewend waren – tenzij ze een eigen restaurant beginnen, zoals de Koerden in Athene. Meestal kwamen ze terug nadat ze ontdekt hadden dat Europa niet het beloofde paradijs was, of omdat ze door de sluitende grenzen hun droomland niet konden bereiken. Omdat ze hard moesten werken. Omdat de woning en de uitkering uit de verhalen pas na jaren van wachten en een succesvolle asielprocedure waarheid worden. Terwijl de meesten van hen niet echt kans maken op asiel.
Toch gaat de stroom door. Zij die in Europa niet zijn geslaagd lopen er niet mee te koop, of hun verhaal wordt niet geloofd. Velen doen meerdere pogingen, verliezen jaren van hun leven en worden telkens teruggestuurd. Volgens de Europese asielprocedures zijn grote delen van Irak veilig, zeker nu isis verslagen is verklaard.
Net als ik maken Irakezen zich zorgen over de toekomst van hun land. Velen zijn ervan overtuigd dat de cycli van geweld zich niet laten doorbreken, maar meestal hebben ze geen andere keus dan toe te kijken. Het Iraakse paspoort, zo vaak betiteld als het slechtste ter wereld, laat hen maar naar een paar landen reizen. Visa zijn steeds moeilijker te bemachtigen. En tegelijkertijd grijpen in eigen land politieke partijen steeds vaker naar nationalisme om hen ervan te overtuigen dat ze in hun eigen land thuishoren.
Dit boek gaat over de belofte van vrede, die na ieder conflict weer oplost in nieuw geweld. Ik ga terug naar de belangrijkste steden uit mijn Iraakse jaren, en zoek daar samen met goede (en soms minder goede) bekenden naar verklaringen waarom deze terugval naar geweld onderhand zo voorspelbaar is geworden. Daarbij probeer ik de lappendeken te schetsen van steden, religies, machthebbers, milities, minderheden, burgers, daders en slachtoffers die samen Irak vormen. De gesprekken voerde ik in het Engels, omdat mijn Koerdisch noch mijn Arabisch helaas op een peil is dat ik erin kan interviewen.
Ik zoek ook naar hoop, naar lichtpuntjes, naar de redenen waarom mensen blijven en hoe ze overleven. Want Irakezen zijn overlevers. Dat is wat me aan ze bindt. De kracht om na iedere nieuwe teleurstelling toch uit te zien naar een betere toekomst, om ondanks alles hoop te houden. Hoop doet leven. Dat zou het adagium van de Irakezen kunnen zijn.
Dit boek is een afscheid van Irak, na ruim vijftien intensieve jaren sinds ik er na Saddams val kennis mee maakte. Het voelt als een afscheid van een dierbare vriend. Een gewelddadige vriend ook, met wie ik niet meer kan leven, maar wel een vriend die ik voortdurend zal missen.

 

© 2020 Judit Neurink

pro-mbooks1 : athenaeum