Leesfragment: Het Churchillcomplex

04 oktober 2020 , door Ian Buruma
| |

8 oktober verschijnt Het Churchillcomplex. Opkomst en ondergang van de Anglo-Amerikaanse orde van Ian Buruma (The Churchill Complex: The Curse of Being Special, from Winston and FDR to Trump and Brexit, vertaald door Arthur Wevers). Lees bij ons nu alvast het eerste hoofdstuk!

In 1945 werd West-Europa bevrijd door de Engelsen en de Noord-Amerikanen. Het VK en de VS waren toonbeelden van vrijheid, openheid en democratie. Na brexit en de verkiezing van Donald Trump is weinig meer over van dat beeld. Hoe is het zover gekomen? Waarom worden beide landen nu bestuurd door leiders die alles waar Churchill en Roosevelt voor hebben gestreden met voeten treden?

Vanuit de onverwachte wending die de politiek van beide landen genomen heeft, vraagt Ian Buruma zich af of dit iets te maken heeft met de glorie van weleer. Hij gaat de relatie tussen de beide landen na, maar vooral ook de persoonlijke verhouding tussen de Britse premiers en de Amerikaanse presidenten, te beginnen bij Churchill en Roosevelt. Maar ook tussen Kennedy en Macmillan, Reagan en Thatcher, Bush en Blair, en tenslotte Johnson en Trump. Dit resulteert in een serie prikkelende karakterschetsen en veelzeggende anekdotes. Buruma tekent een fascinerend beeld van de Anglo-Amerikaanse wereld in verval, en hoe een roemrijk verleden kan leiden tot de problemen van vandaag.

N.B. Lees ook van Ian Buruma fragmenten uit Tokio mon amour, Hun beloofde land en Het loon van de schuld. We bespraken ook Grenzen aan de vrijheid. Van de Sade tot Wilders.

 

1

Het teken van de overwinning

Ik denk dat God in zijn oneindige wijsheid en kennis het Angelsaksische ras voorbereidt op een uur dat zeker zal aanbreken.
Eerwaarde Josiah Strong, 1885

Na de oorlog zullen we in een Anglo-Amerikaanse wereld leven. Er zullen andere grote mogendheden zijn, maar de ideeën waarvoor Engeland en Amerika hebben gestreden en gezegevierd en de instellingen die deze schragen, zullen de beginselen zijn waarop het Westen zal steunen.
Cyril Connolly

Ik heb Winston Churchill een keer gezien. In 1958, op mijn zevende verjaardag. Mijn grootouders hadden mijn zusje en mij meegenomen naar Peter Pan in het Scala Theatre in Londen. Sarah Churchill speelde de rol van Peter, wanneer ze tenminste niet te dronken was om te acteren. Ze speelde die rol ook vaak als ze dronken was. Een keer kwam ze ongemakkelijk neer nadat ze slingerend aan een koord over het toneel was gevlogen en zei ze hoorbaar: ‘Fuck!’
Zoiets gebeurde niet toen wij er waren. Als dat wel zo was, kan ik me dat in elk geval niet herinneren. Maar het moment waarop Sarahs vader arriveerde staat me nog duidelijk voor de geest. De herinnering is een soort audiovisueel waas: een bleek gezicht in de schijnwerpers, een mollige hand die tevoorschijn komt uit een bonten mof en het v-teken maakt, en alle mensen om me heen, onder wie mijn zeer patriottische Britse grootouders, die uitbundig beginnen te applaudisseren. (Dat van die bonten mof weet ik alleen door de foto die de volgende dag in de kranten stond.) Mijn grootouders waren Joods en waren ervan overtuigd dat Churchill hun leven had gered. De uitbundigheid van dat ogenblik, de glanzende ogen en het wilde gejoel voor een oude man in een theaterloge zijn me altijd bijgebleven. Het was alsof ik volwassenen zag die zich als onstuimige kinderen gedroegen, wat eigenlijk wel paste bij het verhaal van Peter Pan, de jongen die niet volwassen wil worden.
Waarschijnlijk had ik slechts een vaag idee wie Winston Churchill was. Maar overblijfselen uit de oorlog waren nog overal te zien: bomkraters vol water in Londen, dronken soldaten van het Britse Rijnleger die stonden te kotsen op de boot van Hoek van Holland naar Harwich en een gestaag dieet van Britse stripboeken vol zwierige Spitfire-piloten en beestachtige Duitsers. Thuis in Den Haag, waar ik ben geboren als kind van een Nederlandse vader en een Engelse moeder, maakte ik Airfix-bouwmodellen van Lancaster-bommenwerpers. En op familiefeestjes in Engeland spraken Britten de buitenlanders nog altijd toe op de beleefde maar neerbuigende toon die het volk dat net zijn finest hour had meegemaakt aansloeg tegen degenen die zich indertijd aan de Duitsers hadden overgegeven.
Mensen van mijn leeftijd beleefden de recente geschiedenis – ik ben maar zes jaar na de oorlog geboren – grotendeels als een mythe waarin Churchill een belangrijke rol speelde. We kregen een dag vrij van school om naar zijn uitvaart te kijken op de tv (nog in zwart-wit natuurlijk). Daardoor werden we er alweer aan herinnerd dat we van de Duitsers waren bevrijd door mensen die Engels spraken. De Canadezen hadden het werk in het voorjaar van 1945 afgemaakt, maar Amerikaanse en Britse troepen waren al in 1944 met de Canadezen het zuiden van het land binnengetrokken en in de herfst van datzelfde jaar bij de Rijn gedropt voor de rampzalige Slag om Arnhem. Ook Poolse troepen hadden een heldhaftige rol gespeeld, maar dat was niet algemeen bekend. De taal van de vrijheid was Engels. In het huis van mijn grootouders in Nijmegen werden Canadese troepen ingekwartierd. Vrouwen dansten met hun bevrijders op de klanken van ‘In the Mood’ van Glenn Miller. Soldaten deelden met gulle hand Hershey-repen en zijden kousen uit in ruil voor gunsten die hun vaak sowieso wel waren verleend. En niemand zou ooit vergeten dat Britse en Amerikaanse bommenwerpers in de Hongerwinter zakken meel, cornedbeef, margarine en kauwgum boven de hongerende bevolking hadden gelost.
Mijn beeld van de bevrijding van Europa was net als dat van de meeste van mijn leeftijdgenoten grotendeels op films gebaseerd. Sommige van de beelden uit die films zijn onvergetelijk, maar niet zozeer door hun artistieke kwaliteit of hun historische nauwkeurigheid. Wanneer ik naar The Longest Day kijk, Darryl Zanucks Hollywood-docudrama over de landing op d-Day, krijg ik nog altijd tranen in mijn ogen. Alle Anglo-Amerikaanse stereotypen zijn vertegenwoordigd: Robert Mitchum, de typisch Amerikaanse macho die zijn manschappen voorgaat op Omaha Beach met een grote sigaar in zijn mond, Sean Connery als kranige Schotse soldaat, Peter Lawford als Lord Lovat, die wordt begeleid door zijn eigen doedelzakspeler – het hele idee van iemand die doedelzak blijft spelen terwijl hij door de Duitsers onder vuur wordt genomen is al genoeg om in snikken uit te barsten –, John Wayne, die in Normandië wordt gedropt om orde op zaken te stellen, en Kenneth More, de onverstoorbare kapitein van de Royal Navy die door de branding waadt met zijn buldog, Winston.
Het spook van Churchill waarde tijdens mijn jeugd dus rond in Den Haag, maar zijn aanwezigheid was nog duidelijker voelbaar in Washington en bleef daar ook veel langer hangen. John F. Kennedy, George W. Bush en latere presidenten namen de grote oorlogsleider als voorbeeld en droomden ervan in zijn voetsporen te treden als redders van de democratie. Ze moesten voldoen aan de verwachtingen die door zijn heroïsche mythe waren gewekt.
De aura van Churchill bleef zo hardnekkig standhouden dat er in 2016 zelfs een politieke rel om zijn buste in het Oval Office ontstond toen Donald Trump daar zijn intrek zou nemen. Het personeel van Trump plaatste met veel bombarie een borstbeeld van Churchill in het kantoor en beweerde dat president Obama dat had vervangen door een beeldje van Martin Luther King Jr.
Boris Johnson – de Britse politicus die zijn warme gevoelens voor Trump nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, een oppervlakkige hagiografie van Winston Churchill schreef om vleiende vergelijkingen met de auteur te ontlokken en later premier van Groot-Brittannië zou worden – schreef deze ‘verwisseling’ toe aan een ‘voorouderlijke afkeer van het Britse Rijk’. Het beeld dat Obama had vervangen was in werkelijkheid door Tony Blair uitgeleend aan George W. Bush toen een oudere buste van Churchill, die ooit door Groot-Brittannië aan Lyndon B. Johnson was geschonken, werd gerestaureerd. Obama had de nieuwe buste netjes teruggegeven toen de oude eenmaal was gerestaureerd. Nu prijkt de oude buste achter het bureau van Trump, wiens grimas je zou kunnen zien als een poging tot churchilliaanse gewichtigheid.
In de Verenigde Staten was en is Churchill veel populairder dan zijn land ooit is geweest. Hij werd zelfs vereerd door presidenten die bepaald niet dol op de Britten waren. Daarvoor is een aantal mogelijke verklaringen te vinden. In bloemrijke toespraken die hij overal in de Verenigde Staten hield, gaf Churchill geregeld uiting aan zijn (latere) sentimentele gevoelens voor het geboorteland van zijn geliefde moeder, Jennie Jerome uit Brooklyn, New York. Amerikanen uit een bepaald milieu voelden zich waarschijnlijk wel aangesproken door zijn frequente verwijzingen naar ‘de Engelssprekende volkeren’ en Angelsaksische ‘broeders en zusters’. Maar de aantrekkingskracht van Churchill schuilt volgens mij voornamelijk in de mythe die ook mijn jeugd heeft gekleurd en nauw aansluit bij het idee dat de meeste Amerikanen over zichzelf hebben: het baken van de vrijheid, het uitverkoren land dat de wereld heeft bevrijd van dictators. Churchill was weliswaar slechts half Amerikaans, maar werd wel het symbool van deze strijd tegen de tirannie. De kop van Churchill is het symbool geworden van het Anglo-Amerikaanse zelfbeeld: koen en onversaagd.
Er is een ander spook dat, net als dat van Churchill, nog steeds in Washington rondwaart, en trouwens ook in Londen. De twee zijn nauw met elkaar verbonden. Dat is het spook van München, de stad waar de Britse premier Neville Chamberlain in september 1938 een verdrag met Hitler tekende waardoor Duitsland straffeloos een stuk van Tsjecho-Slowakije kon annexeren. Chamberlain meende dat hij peace for our time had gekocht, ‘vrede voor onze tijd’. In het parlement noemde Churchill het verdrag een ‘complete en regelrechte nederlaag’. Hij dacht dat Groot-Brittannië telkens opnieuw deze ‘bittere beker’ gepresenteerd zou krijgen zolang het land zijn ‘morele gezondheid en krijgshaftige moed’ nog niet had herwonnen en was herrezen om ‘net als voorheen op te komen voor de vrijheid’.
Het zou kunnen dat, zoals sommige mensen beweren, Hitlers drang om Europa te veroveren inderdaad zou zijn gefnuikt als Groot-Brittannië en Frankrijk in 1938 niet waren gezwicht. Anderen betogen nog altijd dat Chamberlain geen keuze had omdat Groot-Brittannië niet klaar was voor een oorlog met Duitsland, en de Verenigde Staten er beslist niet bij betrokken wilden raken. Maar de overlevering die nog altijd in politieke toespraken wordt herhaald en in films wordt verheerlijkt, is dat Chamberlain een kortzichtige en lafhartige appeaser was en Churchill de grote held. Sinds die tijd wordt, telkens wanneer er een buitenlandse crisis dreigt, of het nou bij het Suezkanaal, op de Falklandeilanden of in Korea, Vietnam, Bosnië of Irak is, het spook van München opgeroepen door Anglo-Amerikaanse leiders die de geschiedenis in willen gaan als Churchill en niet als Chamberlain.
Churchill wordt vaak beschouwd als de bedenker van de uitdrukking Special Relationship, de Bijzondere Relatie. Hij heeft de uitdrukking in elk geval populair gemaakt, al was het alleen maar om de Amerikanen over te halen om Groot-Brittannië bij te staan tijdens de hachelijke beginjaren van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel Churchills mythische geest nog altijd voortleeft in het Witte Huis was de band tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië voor Londen altijd al specialer dan voor Washington. Gezien de groeiende kloof in relatieve macht en invloed tussen de beide landen was het ook onvermijdelijk dat het daarop zou uitdraaien. Naarmate de macht van Groot-Brittannië afnam, werd het vasthouden aan de Bijzondere Relatie voor de Britten steeds meer een manier om te blijven geloven dat de gloed van hun glorietijd onder Roosevelt en Churchill niet helemaal was gedoofd. Britse leiders waren dan misschien wel veroordeeld tot het spelen van een steeds kleinere en soms zelfs vernederende rol van de verarmde maar wereldwijze Grieken in het Amerikaanse Rome, maar ze hadden daardoor in hun eigen ogen althans wel recht op een betere plek aan tafel dan de andere Europeanen.
De verziekte relatie tussen Groot-Brittannië en het Europese continent, die op het moment van schrijven is uitgelopen in verbitterde onderhandelingen over de brexit, is deels het gevolg van het Britse nostalgische verlangen naar de Bijzondere Relatie. Churchill zelf heeft zich in 1946 uitgesproken voor een verenigd Europa (hoewel hij in het midden liet in hoeverre Groot-Brittannië daarbij betrokken moest zijn) maar door zijn spirituele nalatenschap is het voor Groot-Brittannië wel moeilijker geworden om zichzelf te zien als een Europees land dat op gelijke voet staat met Duitsland of Frankrijk, en om zijn eigen plaats te vinden in de gemeenschappelijke Europese politieke en financiële instellingen.
Je kunt het verhaal over de Bijzondere Relatie die Groot-Brittannië en de Verenigde Staten met elkaar hebben onderhouden, vanaf het moment dat ze hun krachten bundelden in de Tweede Wereldoorlog, vanuit verschillende hoeken belichten. Je zou de nauwe samenwerking tussen de Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten kunnen beschrijven. Je kunt het ook hebben over de oprichting van internationale financiële instellingen als het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Een van de dingen die Churchill en Roosevelt in hun Atlantisch Handvest van 1941 hadden beloofd, was ‘wereldwijde economische samenwerking’. De strijd tegen Hitler, het fascisme en het Japanse Keizerrijk was een internationalistische onderneming. De naoorlogse orde, die in de Koude Oorlog zijn vaste vorm kreeg, is door Groot-Brittannië en de Verenigde Staten geschapen om democratieën tegen hun despotische vijanden te beschermen. Er werden ook heel wat uiteenlopende anticommunistische despoten gesteund, maar zolang ze de Anglo-Amerikaanse belangen dienden werd dat in Washington en Londen over het algemeen als een noodzakelijke vorm van hypocrisie gezien.
Dit boek is echter geen verhaal over instituties. Ik heb ervoor gekozen om over de ontwikkeling en erosie van een idee te schrijven, over de Anglo-Amerikaanse mythe waarmee ik ben opgegroeid. Alle Amerikaanse en Britse leiders zijn beïnvloed door de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, zelfs degenen die nog niet waren geboren op het moment dat Roosevelt en Churchill het Atlantisch Handvest opstelden. Het verhaal van deze leiders en van hun onderlinge relaties is ook het verhaal van hun respectieve landen en van de manier waarop ze de rest van de wereld hebben beïnvloed, zowel in het Westen als het Oosten.
Ik geloof dat deze gedeelde mythe zowel een zegen als een vloek is geweest. De geschiedenis kan inspireren, maar ook tot verwarring leiden. Het verhaal over het oorlogsbondgenootschap dat met de onmisbare hulp van Stalins Rode Leger Hitler heeft verslagen en na meer dan een halve eeuw vrede en welvaart in het Westen eindigde in het ontluisterende en gevaarlijke gebral en zelfbedrog van Trump en de brexit, stemt tot treurigheid. Ondanks al hun gebreken werden Groot-Brittannië en de Verenigde Staten ooit als een lichtend voorbeeld van openheid, liberalisme en ruimdenkendheid gezien. Beide Engelstalige landen voldeden zeker niet altijd aan deze idealen, maar boden wel hoop voor wat de in Hongarije geboren schrijver Arthur Koestler ooit ‘de inwendig gewonde veteranen van het totalitaire tijdperk’ noemde.
Inmiddels hebben de internationalistische idealen die waren vastgelegd in het Atlantisch Handvest – misschien slechts voorlopig – plaatsgemaakt voor populistische hetzes tegen immigranten, een vechtscheiding tussen Groot-Brittannië en Europa en een Amerikaanse president die graag een grote muur wil bouwen om asielzoekers en immigranten buiten de grenzen te houden. Enoch Powell, een Britse conservatieve politicus die veel verwerpelijke meningen huldigde, heeft ooit de verstandige opmerking gemaakt dat alle politieke carrières in een mislukking eindigen ‘omdat dat nu eenmaal eigen is aan de politiek en de mens’. Je zou hetzelfde kunnen zeggen over landen die ooit glorierijk waren. Dat maakt de hoop die zij boden niet minder bewonderenswaardig.

 

© 2020 Ian Buruma
© 2020 Nederlandse vertaling Arthur Wevers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum