Leesfragment: Het leven speelt met mij

22 augustus 2020 , door David Grossman
|

27 augustus verschijnt Het leven speelt met mij van David Grossman (Iti hachajiem mesacheek marbee, vertaald door Ruben Verhasselt). Wij publiceren voor!

Vera groeit op in een welgesteld Joods gezin, maar valt voor Miloš, een arme Servische dorpeling. Samen beleven ze een grootse liefde, versterkt door een misschien nog wel grotere toewijding aan hun geloof in het communisme en een rechtvaardige wereld. Ze nemen deel aan de partizanenstrijd tegen de nazi’s en aan het eind van de oorlog wordt hun dochter Nina geboren. Na conflicten tussen Tito en Stalin wordt Miloš onverwacht gearresteerd als verrader. Gedesillusioneerd pleegt hij zelfmoord in zijn cel. Vera wordt opgepakt en voor een onmogelijke keuze gesteld: Miloš als verrader erkennen en vrijuit gaan, of zelf in een kamp belanden. Vera’s liefde voor Miloš gaat boven alles en zij kiest voor hem.

Op Goli Otok, een kaal eiland voor de kust, wordt zij drie jaar lang vastgehouden en gemarteld. Haar zesjarige dochtertje blijft alleen achter. Vera’s keuze zou nog generaties lang doorwerken. Op haar negentigste verjaardag stellen haar dochter en kleindochter voor met Vera naar Goli Otok af te reizen om erachter te komen onder welke omstandigheden zij haar dochter destijds in de steek liet. De reis legt de meest tegenstrijdige emoties bloot – angst, liefde en barmhartigheid – die het weefsel van een familie voor altijd kunnen veranderen.

Het leven speelt met mij laat zien hoe en waarom wij soms tot de meest onmogelijke beslissingen worden gedreven. Grossman beschrijft als geen ander hoe trouw en politieke ideologie de kern van een gezin kunnen raken en de grens tussen standvastigheid en verraad vervaagt.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Grossmans romans Komt een paard de kroeg binnenUit de tijd vallen en Een vrouw op de vlucht voor een bericht.

 

Rafaël was vijftien toen zijn moeder doodging en hem verloste uit haar lijden. Het regende op de leden van de kibboets, die on­der paraplu’s samendromden op de kleine begraafplaats. Toev­ja, Rafaëls vader, huilde bittere tranen. Jarenlang had hij zijn vrouw toegewijd verzorgd en nu leek hij verloren en verweesd. Rafaël, in een korte broek, stond apart van de anderen en had zijn hoofd en ogen afgedekt met een capuchon zodat niemand zou zien dat hij niet huilde. Hij dacht: nu ze dood is, kan ze alle dingen zien die ik over haar gedacht heb.
Dat was in de winter van 1962. Een jaar later ontmoette Ra­faëls vader Vera Novak, afkomstig uit Joegoslavië, en ze werden een stel. Vera was naar Israël gekomen met haar enige dochter, Nina, een lang, blond meisje van zeventien met een vrij smal, bleek, heel mooi en bijna uitdrukkingloos gezicht.
De jongens in Rafaëls klas noemden Nina ‘de sfinx’. Ze slo­pen achter haar aan en deden na hoe ze liep, met haar armen om zichzelf heen geslagen, voor zich uit starend met een holle blik. Op een keer betrapte ze twee jongens die haar imiteer­den en ramde gewoon hun smoel in elkaar. Zulke klappen wa­ren nog nooit vertoond in de kibboets. Het was nauwelijks te geloven hoeveel kracht en woestheid er in haar dunne armen en benen school. Er begonnen geruchten de ronde te doen. Er werd verteld dat Nina als klein meisje, toen haar moeder poli­tiek gevangene in een goelag was, op straat was gesmeten. ‘Op straat,’ werd uitgesproken met een betekenisvolle blik. Er werd verteld dat ze zich in Belgrado had aangesloten bij een losge­slagen jeugdbende die kinderen ontvoerde voor losgeld. Zulke praatjes waren in omloop. Mensen kletsen.
Het verhaal van de klappen en andere gebeurtenissen en ge­ruchten drongen niet door de mist waarin Rafaël leefde na de dood van zijn moeder. Maandenlang was hij verzonken in zelf­verdoving. Tweemaal daags, ’s ochtends en ’s avonds, slikte hij een sterke slaappil uit het medicijnkastje van zijn moeder. Hij merkte Nina niet eens op als hij haar nu en dan tegen het lijf liep in de kibboets.
Maar op een avond, ongeveer een halfjaar na de dood van zijn moeder, sneed hij door de avocadoplantage de weg af naar de sportzaal en kwam Nina van de andere kant aanlopen. Ze liep met gebogen hoofd en had haar armen om zich heen ge­ slagen alsof alles om haar heen koud was. Rafaël bleef staan, werd plotseling gespannen en begreep niet waarom. Nina was in zichzelf gekeerd en merkte hem niet op. Hij zag haar manier van bewegen. Dat was de eerste indruk, haar rustige, spaarzame beweging. Een hoog, strak voorhoofd, een eenvou­dige, dunne blauwe jurk die fladderde om haar bovenbenen.
Zijn gelaatsuitdrukking toen hij vertelde –
Pas toen ze dicht bij hem was zag Rafaël dat ze huilde, stil en ingehouden, en toen merkte zij hem ook op, bleef staan en zette een hoge rug op. Hun blikken raakten gedurende een paar seconden in elkaar verwikkeld, en je zou helaas kunnen zeggen: onlosmakelijk. ‘De hemel, de aarde, de bomen,’ heeft Rafaël me gezegd, ‘ik weet het niet... ik had het gevoel dat de natuur flauwviel.’
Nina herstelde zich als eerste. Ze blies een boze ademstoot uit en maakte zich uit de voeten. Hij kon nog net een blik wer­pen op haar gezicht, dat ogenblikkelijk weer elke uitdrukking verloor, en iets in hem ging uit naar haar. Hij stak een hand uit in de richting van haar rug –
Ik kan hem daar echt zien staan met die gestrekte arm.
En zo is hij ook blijven staan, met die uitgestoken hand, vijf­enveertig jaar lang.
Maar toen, in de plantage, zette hij zonder nadenken, voor­dat de twijfel zou toeslaan en hij met zichzelf in de knoop zou komen, een spurt in en rende achter haar aan om haar te zeg­gen wat hij had begrepen op het moment dat hij haar had ge­zien. Alles kwam in hem tot leven, zo vertelde hij me. Ik vroeg hem dat uit te leggen. Hij raakte in de war en mompelde iets over alles wat in hem was ingeslapen tijdens de jaren van zijn moeders ziekte en nog meer na haar dood. Nu werd eensklaps alles dringend en lotsbepalend, en hij twijfelde er ook niet aan dat ze hem onmiddellijk gehoor zou geven.
Nina hoorde zijn voetstappen achter haar aan jagen, bleef staan, draaide zich om en nam hem op met een trage blik. ‘Wat moet je?’ blafte ze hem ineens in het gezicht. Hij deinsde terug, geschrokken van haar schoonheid en misschien ook van haar grofheid – en vooral, vrees ik, van de combinatie van haar schoonheid en haar grofheid. Tot op de dag van vandaag heeft hij een zwak voor vrouwen die een beetje – een greintje – man­nelijke agressie en zelfs grofheid in zich hebben, als een soort specerij. Tja, Rafaël, Rafi –
Nina stak haar handen in haar zij en er kwam even een stoer straatkind tevoorschijn, een wild dier. Haar neusgaten gingen wijder openstaan, ze besnuffelde hem, en Rafaël zag een fijne blauwige ader kloppen in haar hals. En ineens deden zijn lip­pen pijn, zo vertelde hij me, ze schrijnden echt en waren uitge­droogd.
Goed, we hebben het begrepen, dacht ik, je hoeft niet in de­tail te treden.
De tranen glinsterden nog op Nina’s wangen, maar haar ogen waren kil en bijna slangachtig. ‘Ga naar huis, jochie,’ zei ze. Hij schudde zijn hoofd: nee, nee. En zij bracht langzaam haar voorhoofd naar het zijne, bracht het dichterbij en trok het terug, alsof ze het juiste punt zocht, en hij sloot zijn ogen, waar­na zij een kopstoot uitdeelde en hij achterover vloog en in de irrigatiekuil rond een avocadoboom viel.
‘Een Ettinger­avocado,’ voegde hij eraan toe om me vooral niet te laten vergeten dat elk detail in deze scène van belang was, want zo worden mythologieën opgebouwd.
Hij lag onthutst in de kuil, voelde aan de bult die op zijn voorhoofd zwol en kwam duizelig overeind. Sinds de dood van zijn moeder had Rafaël niemand aangeraakt en was hij door niemand aangeraakt, met uitzondering van degenen met wie hij slaags was geraakt. Maar hier was sprake van iets anders, voelde hij, zij was gekomen om eindelijk zijn hoofd open te maken en hem te bevrijden van de kwelling. Verblind door de pijn riep hij haar toe wat hem eerder was geopenbaard, op het moment dat hij haar zag, maar tot zijn verbijstering waren de woorden plat en grof zodra ze over zijn lippen kwamen. ‘Woor­den van opgeschoten jongens,’ zei hij me, ‘een soort “ik wil je neuken”,’ heel anders dan de zuivere, nauwgezette gedachte in zijn hoofd, ‘maar een seconde of anderhalf zag ik aan haar ge­zicht dat ze ondanks de grofheden toch begreep wat ik bedoel­de.’
En misschien was dat echt zo, weet ik veel. Waarom haar het voordeel van de twijfel niet gunnen en geloven dat een meisje uit Joegoslavië, dat een aantal jaren – zoals later bleek – een verlaten kind was geweest, zonder vader en zonder moeder, dat zo’n tienermeisje ondanks die basisgegevens, of juist daarom, op een genadig moment in de ziel keek van een jongen uit een kibboets in Israël, een ingekeerde jongen, zo stel ik me hem voor op zijn zestiende, een eenzame jongen met geheimen, kronkelige overwegingen en grote gebaren, waar niemand op de wereld weet van had. Een trieste, sombere jongen, maar tot tranen roerend mooi.
Rafaël, mijn vader.
Er is een bekende film (op de titel kan ik niet komen, maar ik verspil nu geen seconde aan Google) waarin de hoofdpersoon terugkeert naar het verleden om iets recht te zetten of een we­reldoorlog te voorkomen of zo. Wat had ik er niet voor overge­ had om terug te gaan in de tijd, alleen maar om te verhinderen dat die twee elkaar tegenkwamen.

[...]

 

© 2019 David Grossman en Hakibbutz Hameuchad, Tel Aviv
Nederlandse vertaling © 2020 Ruben Verhasselt en Uitgeverij Cossee bv

pro-mbooks1 : athenaeum