Leesfragment: Het recht van de snelste

|

Voor vakantiegeluk hoef je niet ver te reizen — als je een goed boek bij je hebt. Aan het einde van de zomer richten we ons met onze zomerboekenkeuze op de nabije toekomst, aan de hand van Het recht van de snelste van Thalia  Verkade en Marco te Brömmelstroet. Tijd voor een fragment.

Steekt een hert de weg over of rijden wij dwars door zijn bos heen? Waarom moeten we op een knopje drukken als we de straat over willen steken? En hoe kan het dat we steeds sneller reizen, maar geen seconde eerder thuiskomen?  Van files tot fietssnelwegen, van drempels tot deelauto’s: hoe we ons verplaatsen heeft enorme invloed op de inrichting van onze straten, onze steden én onze samenleving. Het bepaalt zelfs hoe we met elkaar omgaan.

In dit boek gaan journalist Thalia Verkade en wetenschapper Marco te Brömmelstroet op zoek naar een antwoord op die ene belangrijke vraag: van wie is de straat? Ze ontdekken dat het verkeer onze publieke ruimte heeft overgenomen –  en laten zien dat een radicaal andere inrichting mogelijk is.

  • 'Thalia Verkade is er zo eentje die verder graaft waar anderen ophouden, en uiteindelijk met de meest prachtige en vooral verrassende ontdekkingen en inzichten weer boven komt. Lees alles wat zij schrijft.' - Joris Luyendijk
  • ‘Thalia Verkade bezit de gave om opnieuw te kijken naar dingen die je dacht te kennen. Zoals je eigen straat, fiets of leven. Dit boek is een aanstekelijk pleidooi voor een rustiger, rijker leven.’ Arjen van Veelen, schrijver
  • ‘Ook feiten over de publieke ruimte zijn op normen gebaseerd. Dat laat dit inzichtgevende boek goed zien.’ - Trudy Dehue, wetenschapsonderzoeker

 

Op stoplichtsafari in Tilburg. Of hoe we gestuurd worden in het verkeer

Het verkeer maakt zo’n vanzelfsprekend deel uit van mijn dagelijks bestaan dat ik nooit had stilgestaan bij de vraag hoe het precies werkt. Wie besluit er of er ergens een zebra of stoplicht komt? Op het eerste gezicht lijkt het me een technische vraag. Eentje die verkeerskundigen kunnen beantwoorden.
Maar als ik die leer kennen, wordt me duidelijk: dit is geen technische vraag. Het is een maatschappelijke, politieke, morele vraag. Een vraag over wat we eerlijk vinden op straat, wie er de meeste rechten heeft. Dat inzicht krijg ik tijdens een toer met Luc Prinsen, adviseur verkeersmanagement bij verkeersbureau Goudappel Coffeng, en Mark Clijsen, specialist verkeersregeltechniek bij de gemeente Tilburg, langs een aantal stoplichten in Tilburg.
Pardon, verkeerslichten.
Pardon, vri’s. Zo noemt Prinsen ze. ‘Verkeersregelinstallaties.’ Hij, een lange, licht grijzende man met heldere blauwe ogen, heeft er in Tilburg ook een aantal geïnstalleerd en daarbij samengewerkt met Clijsen, wat korter van stuk, met een bril.
In Tilburg staan zo’n honderdvijftig vri’s. Honderdvijftig kruispunten die geregeld worden met behulp van een computer en lichtjes, die deze experts niet ‘rood-oranje-groen’ maar ‘rood-geel-groen’ noemen.
De eerste vri op ons pad, een klein exemplaar voor voetgangers bij een zebrapad, roept meteen vragen op. Nadat we drukten op het knopje is het licht keurig op groen gesprongen. Maar voor we op de vluchtheuvel halverwege staan, springt het alweer op rood. En de weg die we oversteken is helemaal niet breed.
Dat ging wel heel snel. Prinsen vraagt hoe dat kan. Clijsen zet zijn bril recht. ‘Misschien hebben we erg langzaam gelopen.’ Ja. We slenterden, al kletsend. Nu moeten we wachten op het volgende rondje groen, terwijl er voor en achter ons automobilisten langsrijden.
‘Mag jij dit aanpassen?’ vraag ik aan Clijsen. ‘Kun jij dit verkeerslicht wat minder strak afstellen, zodat je ook op dit tempo nog door kunt lopen?’
‘Dat kan ik. Bij huizen voor ouderen doen we dat, bijvoorbeeld. Of als er geklaagd wordt. Dan geven we langer groen.’
Wauw, denk ik. Dat kan dus gewoon?
Prinsen: ‘Maar dan moet hij wel eerst in de logs van dit verkeerslicht kijken hoe vaak zoiets gebeurt. Als je de groentijd verhoogt terwijl mensen maar incidenteel de overkant niet halen, wordt de geloofwaardigheid voor het overige verkeer lager. Dat heeft negatieve gevolgen voor de acceptatie van het verkeerslicht en daarmee voor de verkeersveiligheid.’

We lopen door naar een grote kruising.
‘Moet dat officieel gemeld, als je het aanpast?’ vraag ik. ‘Zijn er bepaalde normen of regels waar je je aan moet houden?’
‘Kleine wijzigingen kan ik gewoon doorvoeren’, zegt Clijsen.

‘En hoe vaak doe je dat?’
‘Gemiddeld zo eens in de week.’
Prinsen en Clijsen wijzen me op allerlei fenomenen waar ik me nooit bewust van ben geweest. Ik begin ze pas te zien als ze – net als eerder de frietzak en de banaan – een naam krijgen. We kijken naar freeslijnen: schuine, zwarte sneden in het asfalt voor de stopstreep op fietspaden en autowegen. Daar zitten de detectielussen onder, die met een magnetisch veld de voertuigen opmerken die eroverheen rijden, waarop het verkeerslicht informatie doorkrijgt: hier wil iemand groen.
Nu staan we bij een zwarte kast in de berm van een groot kruispunt. Clijsen haalt een sleutel tevoorschijn en draait de deur open. Er komt een computerbeeldscherm tevoorschijn, eromheen knopjes, eronder een schakelkast. Dit is het brein van de vri.
Op het beeldscherm knippert een schematische weergave van het kruispunt: ik zie voor mijn neus een automobilist stoppen op de detectielus. Op het beeldscherm kleurt het vlakje waarop hij staat zwart.
‘Nu weet de computer dus: hier staat iemand’, zegt Prinsen. ‘En dan begint het tellen. Je hebt 3.600 seconden in een uur. Daarvan verlies je er altijd wel zo’n zeshonderd voor ontruiming en veiligheid. De rest moet je eerlijk zien te verdelen over alle verkeersstromen.’
Maar hoe doe je dat? Wat ís eerlijk? En voor wie?

We zijn aangekomen op de Cityring, de hotspot voor wie op stoplichtsafari is: hier zie je een hoop verschillende exemplaren bij elkaar. De Cityring is een tweebaansasfaltweg, die in één richting rond het stadshart loopt. Het centrum van Tilburg is niet omsingeld door stromend water, zoals veel oude Nederlandse steden, maar door stromend verkeer.
De Cityring was in 2011 klaar en is eigenlijk een reeks aaneengeschakelde straten, met stoepen zoals die waarop wij nu lopen, met huizen, en mensen die in die huizen wonen, met zijstraten waar nog meer mensen wonen, werken en naar school gaan. Alleen is het wegdek van asfalt: bedoeld om door te rijden. Je mag hier 50.
We stoppen bij een kleine vri voor voetgangers, die er een beetje verloren bij staat.
‘Deze hadden we hier als gemeente liever niet gehad, maar de school in deze zijstraat wilde het’, zegt Clijsen. ‘Eigenlijk wil je hier een zebrapad, zodat voetgangers altijd voorrang hebben. Maar dat kan niet, dan loopt het verkeer verderop in de stad vast.’
‘We draaien al aan de kranen van de stad’, zegt Prinsen. ‘Als het hier vol is of vol dreigt te lopen, wordt er op andere punten minder verkeer toegelaten.’
Straten als pijpleidingen, het verkeer als water. Hoeveel verkeer er door de Cityring heen kan stromen, kunnen verkeerskundigen zien aan de hand van verkeersmodellen. Het zijn stroomdiagrammen waar je elke straat in stopt, met duizenden variabelen, zoals de regeltijden voor de verkeerslichten, de maximumsnelheid, het verwachte aantal auto’s, of er een buslijn loopt die meer voorrang moet krijgen en meer. Zo wordt voorspeld hoe het verkeer zich over de straten zal verspreiden.
Clijsen: ‘Een verkeerslicht is echt een laatste redmiddel, niet iets om zomaar ergens neer te zetten. Dus we hebben het verzoek voor deze kleine vri eerst afgewezen, maar ze zijn doorgegaan tot aan de wethouder.’

Het was een hele strijd geweest, begrijp ik later. Schooldirecteur Bas Evers had er geen genoegen mee genomen dat zijn 450 kinderen niet zelfstandig konden oversteken.
‘Het moet niet zo zijn dat ouders hun kinderen tot in groep acht naar school blijven brengen omdat ze ongerust zijn dat er iets gebeurt bij de gevaarlijke oversteek’, had Evers tegen de lokale omroep gezegd. ‘Elke keer als ik naar school ga, hoop ik dat er niets gebeurt, net zoals mijn collega’s en de ouders.’
De gemeente gaf eerst te kennen geen plannen te hebben voor een verkeerslicht. Dat zou, zoals Clijsen al zei, ‘de vaart uit de Cityring halen’. Toen gingen de directeur en de ouders van de school over tot een ludieke actie. Het was bijna 5 december: ze vroegen Sinterklaas of hij in een hoogwerker wilde klimmen. Als de gemeente het niet deed, moest de goedheiligman de veiligheid van de inmiddels 530 leerlingen maar bewaken.
‘Ik heb alle politieke partijen uitgenodigd om de situatie te laten zien. Ik stond al klaar om met de kinderen naar het gemeentehuis te wandelen’, vertelt Evers er later telefonisch over. ‘Ik vroeg: wisten jullie dan niet dat hier een school staat. Waarom staat het belang van het kind zo laag?’
Moeizaam drong het besef door bij de gemeente. Dit was oneerlijk, dat kinderen niet zelfstandig konden oversteken.

In Tilburg druk ik op het knopje van het verkeerslicht dat Bas Evers na inzet van de goedheiligman heeft gekregen. Ik tel op mijn vingers. Zeker dertig seconden blijft het verkeer doorrijden. Dan stoppen de auto’s, en een paar seconden later springt het voetgangerslicht kort op groen.
Geknipper.
Ontruimingstijd: oversteek vrijmaken.
Veiligheidstijd: kleine marge.

Dan gaat de kraan weer open.
Verderop veroorzaakt de Cityring grote problemen, de problemen waar Bas Evers zo bang voor is. Niet voor niets noemen Tilburgers de weg ‘de racebaan door de stad’. In negen maanden tijd zijn er wel honderd verkeersongevallen gemeld. Elke drie dagen is het hier raak, of beter: mis. Officieel mag je hier 50. Maar de snelwegachtige inrichting maakt het bijna onweerstaanbaar om het gaspedaal iets dieper in te drukken.
Prinsen, Clijsen en ik staan nu bij een dikke zwart-wit gestreepte verkeerspaal die zich over de hele weg heen buigt. Dit zogenoemde ‘portaal’ is een bijzonder exotisch exemplaar. Er hangt een snelheidscamera aan, en een matrixbord met een smiley die ook boos kan kijken.
‘Die boze smiley noemen we een huilie’, zegt Clijsen. Hij heeft het licht zelf ontworpen, tegen de hardrijders. ‘Als je hier op normale snelheid rijdt, dan zie je de smiley’, legt hij uit. ‘De huilie krijg je te zien als je harder dan 50 hebt gereden en dan blijft het ook langer rood. Dan krijg je een penalty.’
‘En wat betekent dat voor de automobilist op de baan ernaast?’ vraag ik. ‘Als die zich wel aan de snelheid heeft gehouden?’
‘Die moet dan ook langer wachten. Dat is een nadeel van dit systeem.’
‘Wat vinden de Tilburgers ervan?’ vraag ik.
‘In het algemeen verwelkomen ze dit soort pogingen tot gedragsverandering.’
Dan komt er een automobilist aan die te hard rijdt: de huilie licht op. Prinsen zegt: ‘Hee, Mark, mag ik van jou straks de specs van die smileys?’

Wat gebeurt hier nou precies? Ik probeer het van alle kanten te bekijken.
Omwonenden, scholieren en andere inwoners die te voet of per fiets over de Cityring gaan, krijgen geen voorrang omdat dat de vaart uit het autoverkeer rond het centrum van Tilburg zou halen.
Verkeerskundigen en verkeersambtenaren zoals Prinsen en Clijsen doen hun uiterste best om binnen de verkeerskundige logica – dat het verkeer niet vast mag lopen en conflicten vermeden moeten worden – alles zo eerlijk mogelijk te organiseren.
Inwoners zijn over het algemeen tevreden met die ingrepen.
Intussen is er hier elke drie dagen een aanrijding.
Als mensen met hun auto te hard rijden, dan krijgen ze geen verkeersboete maar moeten ze langer wachten tot ze groen licht krijgen.
En wil je als omwonende iets veranderen, dan moet je dat aan Sinterklaas vragen.

‘Is het niet veel makkelijker als dit een weg wordt waar je met de auto niet zo hard kunt rijden?’ vraag ik.
Clijsen knikt. ‘Onze wethouder heeft gezegd dat het de automobilisten zijn die zouden moeten oversteken, in plaats van de voetgangers. En dus doen we nu allerlei experimenten.’
We lopen naar een van de experimenten toe. Bij de schouwburg zijn midden op de weg boompjes en plantenbakken neergezet op stukken kunstgras, zodat je wel vaart moet minderen als je komt aanrijden. Inmiddels wil de gemeente dat wel, maar nu wil de stem van het volk het weer niet. ‘Een “midgetgolfbaan” (à 150.000 euro) op de Cityring’, schrijft het Brabants Dagblad.
Prinsen en Clijsen willen nog één innovatief verkeerslicht laten zien. Op het kruispunt waar we nu zijn beland, aan de kant waar fietsers en voetgangers moeten wachten, staat een heel bijzondere.
Hier hangt, met uitleg erbij, een luidsprekertje dat de muziek afspeelt van Tommy-Boy, een dertienjarige jongen die op de fiets met muziek op zijn telefoon bezig was, toen hij door een vrouw in een auto op de provinciale weg bij Bussum werd doodgereden.
‘Confronterend hè’, zegt Clijsen.
Ik knik. Ik ken het luidsprekertje: het hangt ook in Rotterdam – het is daar bedacht, door studenten van de kunstacademie. Tommy-Boy was niet door het rode licht gereden. Hij kwam uit het bos gefietst, terwijl hij bezig was met zijn telefoon, en stak over op een autoweg, waar hij geen voorrang had.
Na zijn dood werd het kruispunt aangepast. Nu staat er een hek aan het einde van het fietspad, zodat je als fietser af moet stappen. Wie in de auto zit kan nog net zo hard rijden als voorheen.
‘Zou je ook zo’n installatie voor de automobilisten kunnen ophangen, een kwartslag gedraaid?’ vraag ik aan Clijsen. ‘Dat zij zich ook bewust worden van het gevaar? Dat ze een kind kunnen doodrijden?’
Mijn stem klinkt feller dan ik wil.
Er valt een ongemakkelijke stilte.

Thuis kijk ik mijn foto’s van het ingewikkelde kruispunt terug. Was ik zelf wel eerlijk geweest, met mijn laatste vraag?
Luc Prinsen en Mark Clijsen proberen er alles aan te doen om de hardrijders uit het systeem te weren. Maar deze technisch geschoolde vakmannen kunnen geen beslissing nemen over de vraag wie het recht heeft om de straat te gebruiken: degenen die hier wonen en naar school gaan, of degenen die hierlangs moeten, op hun weg van A naar B.
Deze mannen kunnen, binnen zeer beperkte marges, een verkeersregelinstallatie instellen en optimaliseren. Ze kunnen een vri steeds slimmer proberen te maken, en zelfs met je smartphone laten praten. Maar ze gaan er niet over wat het betekent dát die er staat.

Waarom moet je als schooldirecteur pleiten voor een paal met een knopje, om je kinderen te kunnen laten oversteken, en waarom kun je niet van tevoren aan tafel bij de gemeente, op het moment dat zo’n Cityring wordt bedacht, en zeggen: nou, dan willen wij wel op zijn minst een zebrapad?
Ik bel schooldirecteur Bas Evers. Hij vertelt dat hij eerst om een zebrapad had gevraagd, maar dat dit stoplicht met heel korte groentijd volgens de gemeente het hoogst haalbare was. Het is beter dan niks, maar wat hem betreft niet goed genoeg. ‘Wij zijn een montessorischool, met principes als eigen verantwoordelijkheid en leren loslaten. Maar ik begrijp dat ouders van kinderen uit groep zes, de tienjarigen, nog steeds meelopen naar school als ze zo’n oversteekplaats over moeten.’
Ik denk aan de school van mijn eigen zoon, met een vergelijkbare verkeerssituatie. Hoe ik daar soms maar gewoon de autoweg oploop en een auto tot stoppen maan, als een klaar-over. Hoe daar soms automobilisten vrijwillig stoppen, maar anderen achter hen dan beginnen te toeteren.
Zouden wij ook een stoplicht kunnen krijgen? Een zebra, of haaientanden voor de automobilisten? Of een drukknopje voor automobilisten: waarom bestaat dat eigenlijk niet?

Dit is een bewerkt hoofdstuk uit Het recht van de snelste van Thalia Verkade en Marco te Brömmelstroet. Het boek verschen 26 mei bij De Correspondent. Lees er alles over op corr.es/snelste.

pro-mbooks1 : athenaeum