Leesfragment: Hier is alles veilig

05 februari 2020 , door Anneleen Van Offel
|

10 februari verschijnt Hier is alles veilig, het romandebuut van Anneleen Van Offel. Fragment!

Na een noodkreet van haar stiefzoon Immanuel, die ze tien jaar niet heeft gezien, vertrekt arts Lydia naar Israël. Daar aangekomen blijkt ze te laat. Er rest haar niets anders dan haar oude moederrol weer op zich te nemen en door te reizen, op zoek naar wie haar zoon is geworden. In de ontmoetingen met zijn vriendin, zijn vader en toevallige passanten reconstrueert Lydia het leven van een jongen in het leger die verstrikt raakte in een werkelijkheid groter dan hijzelf.

Hier is alles veilig is een aangrijpende roadtrip door een land onder hoogspanning. Het verhaal stelt prangende vragen over blinde vlekken, over hoe te leven in een wereld gedomineerd door het verleden en over het verlangen om gezien te worden. Bovenal gaat het over die ene vraag die iedereen aangaat: wat hou je jezelf voor, zodat je kunt leven hoe je leeft?

 

Ergens in het noorden van België, toen

Ik duw het gaspedaal nog dieper in, de auto schokt over de verharde moddervoren. Op het laatste moment kan ik de bocht nemen. Ik zet de mistlichten aan en de weg schiet voor me uit, helverlicht.
Achter mij valt ons leven in brokken uit elkaar, een kruimelspoor dat naar mij leidt, niet naar een droomhuisje van suiker en spekken maar naar een vluchtend, zich verwijderend punt, dieper het bos in, een vrouw in een auto met haar vingers als klauwen om het stuur, de motor aanjagend als een dier. Een wild, grommend dier. Gewond. Dieper het bos in.

Immanuel Polak. Im-ma-nu-el, je sprak zijn naam op een heel andere manier uit dan ik, ons kind had een andere klank bij jou. Ik kan het me alleen voorstellen, hoe jij zijn naam zei tegen de rituele besnijder, nadat die hem met een vinnige haal van het mesje dezelfde almachtige vader had bezorgd. Immanuel, 'God zij met ons', hij lag acht dagen oud, naakt en huilend in jouw armen en jij vertelde hoe je dacht aan zijn moeder, hoe jullie zijn naam geoefend hadden, geproefd of hij bij het jongetje paste dat jullie je voorstelden in de keuken van jullie flat in Łódź en jij keek naar hem en Immanuel was zoals jullie hem hadden bedacht.
Alleen verhalen. Flarden, anekdotes, antwoorden op alle vragen die ik had.
Huilde hij veel?
Ben jij de enige die voor hem heeft gezorgd?
Hoe was de medische opvolging?
En met elke vraag probeerde ik me hem eigen te maken. We vallen uit elkaar in splinters, Joachim. We denken dat we een vaste vorm aannemen waarin alle gewoontes en gedachten en karaktertrekken hun plek kennen in de orde van de dingen, maar het is niet waar. We zijn vloeibaar, we zijn zo vloeibaar als het water waaruit we bestaan.
Jij kroop in mij, net als Immanuel, we werden deel van elkaar.

Zonder te kijken of er tegenliggers zijn stuur ik de auto de steenweg op. Rozig verlichte huizen flitsen voorbij, wankele gedaantes in de manshoge ramen, afgewisseld met blokken van bedrijven, hun parkeerplaatsen als kale vlekken in het gras.
Zal ik terugkeren?
Ik som op: spiegeleieren op zondag, en samen liedjes zingen, en wandelen op de heide. Zwemmen op zaterdag, en paaseieren zoeken en luchtballonnen aanwijzen. Een zoen voor het vertrekken. De ijkpunten waaraan we ons leven hebben opgehangen.
In alles wat je doet die overgave. De dood van Edyth heeft je blank gezet. Het is groter dan ik kan bevatten. Als Edyth kon sterven, kan alles. En daarbij denk je aan iets plotselings, aan een ramp die zich in één keer zal voltrekken, niet aan het sluipende misgaan van het soort dat je pas ziet als het al te laat is. Ik heb het te laat gezien, Joachim.
Je droomt groot. Je leven is te klein voor al die dromen.
Jouw probleem is dat je voortdurend alle mensen voor je ziet die je ooit kan worden. Dat je in principe elke dag je leven zou kunnen omgooien en kan stoppen op de informaticadienst van hp zet je niet aan tot actie, maar verlamt je. Langzaam is ook je omgeving je beginnen te verstikken. En ten slotte heeft je angst voor stilstand je tot stilstand gebracht.

Zullen we gewoon opnieuw beginnen? Zal ik de auto keren en alle aanwas van de laatste jaren afstropen tot we onbedekt en onbesmet voor elkaar staan - jij vraagt mijn naam.
Wat blijft er van mij over als je ons van me aftrekt? Een vrouw in wit.
Een vrouw in wit in een gang vol glas. De afdeling intensieve neonatologie ligt naast het ziekenhuis, in een achthoekige toren. Niet alleen de buitenwanden van de kamertjes zijn van glas, ook de muren tussen de kamers en de gang, waardoor de kamers levensgrote couveuses lijken. De filosofie daarachter is dat de ouders een uitzicht nodig hebben. Het zou een zwevend gevoel moeten oproepen, de architecten associëren dat met hoop. Ik heb na een paar weken toch gordijnen laten ophangen, om de ouders een beetje privacy te geven.
Een vrouw in wit in een gang vol glas met kinderen die tegen de dood aan geboren zijn. Ik werk met waardes die het verschil bepalen tussen een toekomst of niet. We proberen het altijd samen te vatten in wat ze wel nog zullen kunnen. Vaak beginnen ze hun leven zonder naam, hangt er alleen een plaatje met jongen of meisje aan hun couveuse. Tijdens hun periode bij ons groeien ze elke dag in wie ze zullen worden. En als ze ontslagen worden, doet het altijd wat met me. Loslaten, het leven in.
Soms, wanneer ik een kamer passeer en daar de contouren van een mens op een zetel zie, een fractie van een leven, vult mijn verbeelding de rest aan: een vader naast de moeder, het kleintje dicht tegen de blote huid, om een band te creëren, te laten voelen dat er iemand is om het te beschermen. Er is al een verschil tussen veilig en onveilig, tussen alleen en samen. Ik zie mezelf in de weerspiegeling van het raam, een witte figuur, op een afstand. Altijd op een afstand. Altijd in extremen werken, tegen de uiterste waardes, de grens opzoeken tussen wat menselijk is en wat niet, een grens die elke keer opnieuw in vraag wordt gesteld. Werken in een omgeving waar de tijd nauwelijks bestaat, zeker niet als er veel patiëntjes zijn en al helemaal niet als er een reanimatie moet gebeuren. Pas bij de briefing beseffen dat het avond is. Mijn jas aantrekken en jullie langzaam mijn gedachten in laten sijpelen.

(Na zijn bedtijd thuiskomen. Jou slechtgezind aantreffen achter je computer, 'Immanuel zit in de keuken'. Het kind zit in zijn pyjama op een van de krukken, zijn blote voeten opgetrokken onder zich. Hij heeft op school La vita è bella gezien en nu verwacht hij elk moment de trein op gezet te worden. Hem op mijn schoot nemen. Niet meer kunnen doen dan hem tegen mijn borst drukken, mijn hand op zijn hoofd leggen. Vloeken op een god die voor mij niet bestaat. Hem in zijn bed leggen, bij hem blijven tot hij slaapt. Jij haalt je schouders op, hij moet leren dat hij na bedtijd geen aandacht meer krijgt. De ochtend erop weer om acht uur in de ochtendbriefing zitten.)

Er zijn geen exacte waarheden in mijn beroep, voor elk kind opnieuw vinden we onze eigen wetenschap uit. Ik werk met lichamen waarvoor de wereld alleen nog licht en donker, warm en koud is. Nog geen herinneringen, geen taal, geen dromen. Het begin. Soms heb ik het idee dat er mij iets essentieels ontgaat, dat ik de realiteit niet kan vatten. Bomaanslagen in Irak, spanningen in Rusland, ik hoef de krantenpagina's maar weg te klikken en ze bestaan niet meer. Mijn werk is een vlucht uit die zelfgekozen onwetendheid. Hier ben ik de expert en zo zien mijn collega's me ook, ik kan niet anders dan op mezelf vertrouwen. De wereld verkleint tot een kistje van glas waarin de temperatuur en de vochtigheid perfect zijn afgestemd op wat het lichaam nodig heeft, en terwijl ik met mijn handen in de uitsparingen van de couveuse werk, ben ik een optelsom van alles wat ik tot dan toe heb opgebouwd, de kennis die ik heb opgedaan, alle baby's die ik ervoor heb verzorgd. Op zulke momenten val ik samen met de handeling, de zuurstofpompen, de slangetjes, ik ben bijna zelf alleen lichaam, spanning, concentratie, samen met mijn team. Dat zijn de momenten waarop ik wel van betekenis ben, in de kleine wereld die ik voor mezelf heb gecreëerd.

Een vrouw in wit. Ze moeten er nog zijn, Joachim, de vrouw in wit naast de man in zwart, ze houden elkaars hand vast, ze kunnen niet verdwenen zijn.

Brokstukken.
Het is een winterdag waarop het licht van kristal lijkt, flinterdun en scherp valt het over de Kalmthoutse Heide. Immanuel loopt een eindje voor ons uit, jij hebt je arm om mijn schouders geslagen. Af en toe stopt Immanuel om iets van de grond te rapen. Mooie stenen, een tak in de vorm van een katapult. Het is de katapult van de kriebelbeestjes, zal hij later die dag zeggen wanneer hij zijn vondsten uitstalt op de formicatafel in het café, in afwachting van zijn warme chocolademelk. Wij hebben er allang geen oog meer voor, onze schoonheid vinden we in de grote termen: liefde, familie. Hoe groter het woord, hoe moeilijker het is om het volledig in te vullen. Ik ben daardoor iets verloren, en om dat te compenseren maak ik de dingen eenvoudiger dan ze zijn. Maar die middag is alles zoals het hoort. Ik zie hoe jij achter Immanuel aanrent, hem laat winnen, naar me zwaait in de verte. Jullie wachten op me in een kleine boswachtershut, waar ik een droge worst in stukken verdeel.
'Mama,' zegt Immanuel plots. 'Kan iemand eigenlijk helemaal hetzelfde voelen als ik?'
'Hoe bedoel je, liefje?'
'Ik voel nu eten in mijn buik, minder dan papa want die heeft meer op dan ik. En ik zie toch andere dingen dan wat jij ziet, en mijn jas is anders dan die van jou.'
'Ik denk inderdaad niet dat we allemaal hetzelfde kunnen voelen,' zeg ik alsof ik daar al over heb nagedacht.
Immanuel zwiert met zijn korte beentjes op de zitbank, knijpt het stukje worst fijn in zijn vuist. 'Kan niemand op de hele wereld dan helemaal hetzelfde voelen als iemand anders?'
'Dat denk ik niet,' zeg jij. Je legt je hand op Immanuels rug. Hij schudt je van zich af.
'Dan zijn we toch allemaal heel erg alleen?' vraagt hij.
Een frisse wind trekt door het huisje, het hout kraakt. Over de heide scheren een paar ganzen, ze gaggelen, het klinkt als een echo.
'Je kan het ook zo zien, net omdat jij helemaal in je eentje voelt wat je voelt, sta je in contact met alles. De wind is hier,' en ik kietel zijn neus, 'en de zachtheid van je jas is helemaal om jou heen, alles raakt jou, jij bent met alles verbonden.'
'Ik denk dat we allemaal tegelijk alleen zijn,' zeg je.
Immanuel volgt met zijn vinger een spleetje in het hout, geen enkel antwoord stelt hem tevreden. Hoe kan ik hem dan troosten, hoe kan ik mijn eigen kind troosten als ik alleen het huidige verdriet van zijn gezicht kan strelen, het verdriet van vandaag? Als ik alleen kan zeggen dat we in een andere tijd leven en dat de kampen niet meer bestaan, terwijl ik goed besef dat er in hem een oud verdriet schuilt, een verdriet dat hij nog niet begrijpt, laat staan dat ík het zal kunnen begrijpen. Dat ik kwaad kan worden op jou, voor het kind alleen in de keuken, maar dat ik pas nu besef dat ook jij op afstand houdt wat anders te dicht komt bij een wond, die je zo goed voor me verbergt dat ik vergeet dat ze er is?

 

© Anneleen van Offel, 2020
© Lebowski Publishers, Amsterdam 2020

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum