Leesfragment: Ik ben er niet

10 december 2020 , door Lize Spit
|

Vanaf vandaag in de winkel: de tweede roman van Lize Spit, Ik ben er niet. Lees op Athenaeum.nl een fragment!

‘Wij waren de twee scheefgezakte pilaren die, zodra je ze tegen elkaar aan deed leunen, steviger zouden staan dan één ongeschonden, op zichzelf staande pilaar ooit kon. Het zou goed komen met ons, zolang we samen bleven.’

De Brusselse Leo is tien jaar samen met haar vriend Simon. Verbonden door een moeizame jeugd, heeft het koppel weinig anders nodig dan elkaar. Tot alles kantelt: Simon komt midden in de nacht thuis en lijkt vanaf dat moment iemand anders. Langzaam valt Leo's minutieus opgebouwde bestaan uiteen, tot het punt waarop het gevaarlijk wordt.

Ik ben er niet is een verhaal over toewijding en verraad, over twee mensen die op hun eigen manier gemankeerd zijn, maar die hun uiterste best doen opgemerkt te worden, lief te hebben en te leven.

Lize Spit (1988) debuteerde in 2016 met Het smelt. Ze werd genomineerd voor vele prijzen, waaronder de Libris Literatuur Prijs en ze won onder andere de Boekhandelsprijs en de Bronzen Uil. Ook in het buitenland oogstte Het smelt veel succes.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Het smelt en bespraken we de roman.

 

Nog elf minuten, winkel

Wanneer de eerste oproep binnenkomt, zit ik in het midden van de winkelruimte op mijn knieën over de grote doos jassen gebogen die de koerier eerder vandaag heeft afgeleverd. Het scherm van mijn telefoon moet hebben opgelicht, maar ik merk niets, hij ligt enkele meters bij me vandaan op de toonbank, op een stapel zijdepapier. Zelfs de trillingen maken geen geluid.
Ik heb niet het minste benul van wat zich zonet heeft afgespeeld op nog geen kilometer verderop in de kantoren van Think Out Loud, of van de paniekerige boodschap die momenteel wordt ingesproken door Lotte.

Deze nieuwe winkel maakt deel uit van een Franse keten, met zo’n zeventig filialen verspreid over de hele wereld. Naast mij op de spiksplinternieuwe tegelvloer ligt een draaiboek met gedetailleerde instructies: welk kledingstuk waar in de rekken hoort, welk truitje met welke broek gepaard moet worden. Van elk stuk mag er maar één maat worden opgehangen, nadat het zorgvuldig gestoomd is. Er zijn zelfs schema’s die aangeven hoe de sjaaltjes en de poncho’s opgeplooid moeten worden. Het is goed dat ik kan opgaan in dit soort werk, gewoon uitvoeren wat er opgeschreven staat, de buitenwereld vergeten, alles wat er in mijn hoofd maalt wegdrukken. Me zoveel mogelijk vastklampen aan de geruststellende gedachte dat op zeventig andere plaatsen ter wereld mannen of vrouwen dezelfde handelingen uitvoeren, met exact dezelfde stoffen in de weer zijn, in een soortgelijk felgekleurd winkelinterieur, gekleed in hetzelfde uniform (een ruimvallend, witzijden hemd met beige biesje en een beige geplooide broek).
Voor het eerst in mijn leven maak ik deel uit van een keten en op een bepaalde manier voelt dat geborgen – ik sta er letterlijk minder alleen voor.

Een personage dat ergens in opgaat, niet op de hoogte is van zijn eigen naderende onheil, meer is er niet nodig om de spanning op te drijven. Het was een van de eerste scenarioprincipes die we aanleerden op de filmschool: geef kijkers wat kennisvoorsprong ten opzichte van het personage met wie je wilt dat ze meeleven en ze zullen op het puntje van hun stoel zitten, ze zullen naar het scherm willen roepen om het personage te waarschuwen.
Ik zie hem nog voor me, onze docent scenarioschrijven die dit principe uit de doeken deed. Op benen zo dun als statiefpoten stond hij vooraan in de aula, op het witte scherm achter hem toonde hij filmscènes die zijn theorie staafden – de doos die door rechercheur Mills wordt opengemaakt aan het einde van Se7en, waarvan de kijker al weet dat die het afgehakte hoofd van zijn zwangere vrouw bevat. Of de langgerekte intrede van Hallorann in hotel Overlook in The Shining, waarbij het personage uiteindelijk met een bijl vermoord wordt door Jack.
‘Soms,’ zei hij, ‘volstaat de beeldvoering. Kijk naar de manier waarop de camera Hallorann in de rug volgt terwijl hij de uitgestorven gang betreedt, je voelt dat er elk moment iemand tevoorschijn zal springen.’
Na het bekijken van het fragment gaf hij ons de opdracht voor de volgende les een scène te schrijven, maximaal vijf pagina’s lang, waarin we gebruikmaakten van deze techniek. ‘Er hóeft niet altijd iemand vermoord te worden, er bestaan ook andere onaangename verrassingen.’

Deze scène had meester Statiefpoot vast en zeker kunnen bekoren: een jonge vrouw werkt in een winkel, het is vrijdag 22 februari 2019 volgens de screensaver op het kassascherm, buiten is het zacht voor de tijd van het jaar. Het is haar eerste werkdag bij nieuwe uitbaters, ze wil haar beste beentje voorzetten, ze wil niet voortdurend bezig zijn met haar telefoon en daarom heeft ze het toestel buiten handbereik op de toonbank gelegd. Het scherm met de binnenkomende oproep wordt zo in beeld gebracht dat je weet: deze oproep is dringend, het gaat om iets belangrijks, iets wat niet gemist mag worden, opnemen kan het verschil tussen iemands leven of dood betekenen, maar het personage – flou, in de achtergrond – blijft geconcentreerd doorgaan met haar nietsbetekenende taakje.
De camera glijdt traag weg van het oplichtende scherm, door de winkelruimte, langs de vrouw die plastic verpakkingen openscheurt, de aantallen turft op een lijst, prijskaartjes kleeft op etiketten, de voor verkoop klaargemaakte jassen op een rek hangt – gewatteerde modellen, gesorteerd op kleur en van small naar extra large. Ook de herhaling van de melding van de voicemail gaat aan haar voorbij.
De scène eindigt met een topshot van de stapels dozen die nog uitgepakt moeten worden, een detail van de jassen, die allemaal op exact dezelfde manier opgevouwen zitten, met de mouwen vooraan naar elkaar toe geplooid, alsof de jassen wel weten wat er staat te gebeuren – zij bidden al.

 

5 mei 2018

Midden in de nacht was Simon ermee thuisgekomen. Hij knipte het licht boven ons bed aan. ‘Kijk…!’
Ik schrok wakker uit een diepe slaap, geradbraakt, alsof Simon me met het indrukken van die lichtschakelaar had teruggeflitst uit een ver verleden en mijn lichaam zich in een halve seconde door een hele eeuw had gewrongen.
Daan, onze lapjeskat die tussen mijn knieën op het dekbed had liggen slapen, spurtte weg. Haar scherpe nagels krasten over de parketvloer. Het gekras was een vertrouwd geluid, plots wist ik weer waar ik me bevond en wie ik was, de kamer rondom me viel op z’n plaats, de plafonds met sierlijsten, de porseleinen harlekijn onder de glazen stolp op de schouw, mijn paardenstaart die tegen m’n zweterige rug kleefde, de kartonnen kroon op mijn hoofd. Vijf uur veertig, gaf het klokje op de wekkerradio aan. Achter de verduisterende gordijnen zou het zo meteen licht beginnen te worden. De zomer was in aantocht, buiten was de meest eerzuchtige vogel al aan het kwetteren. Een uur geleden had ik een slaappil geslikt, dat verklaarde mijn wazigheid.
‘Kijk dan, Leo…!’ herhaalde Simon. Hij kwam dichterbij. ‘Wat denk je ervan?’ Hij had lange, dikke krullen met een opvallende weerborstel, alsof een onzichtbare haardroger voortdurend een harde luchtstraal tegen zijn achterhoofd aan blies. Zijn haren waren net lang genoeg voor een staartje, maar zo droeg hij ze enkel wanneer het waaide of wanneer hij zich urenlang ongestoord over een ontwerp wilde buigen.
Met schoenen aan kroop hij op bed. Hij had een losgetrokken verband vast dat hij naast me op het kussen legde, met de steriele kant naar boven. Er zaten geronnen bloeddruppeltjes op, de afdruk van een niet thuis te brengen figuur.
‘Paul heeft deze gezet. Het is een stuk lichaamsoppervlakte waar je toch niets mee bent, de achterkant van je oren, heb je die al eens goed in de spiegel bekeken, die plek leent zich prima voor een tattoo, je hoeft er zelf niet de hele dag op te zitten kijken, je kunt hem ook verbergen onder je kapsel, daar was Paul het ook over eens met mij, ik had een ontwerp getekend op een bierkaartje en hem het hele verhaal erachter verteld en hij ging meteen akkoord, het is een kunstwerkje, zei hij, ik ben een tattookunstenaar, jouw spruitje, Simon Spruyt, een echte kunstenaar, Paul had dit soort tattoos nooit eerder gezet, hij had zelfs spijt dat hij hem zelf niet bedacht had.’
‘Wie is Paul?’ vroeg ik.
Simon was zich duidelijk niet bewust van de tientallen gemiste oproepen op zijn telefoon. Hij bleef doorpraten zonder op mijn vraag te antwoorden. Lange zinnen, haast zonder adempauze. ‘En Paul zei: “Zal ik je ontwerp meteen vereeuwigen voor vijftig euro?” En ja, waarom eigenlijk niet, dacht ik meteen… al was het maar als aandenken aan deze schitterende avond, ik ben nooit eerder zo gelukkig geweest als vannacht, geloof ik – een kunstenaar! – Paul had het niet moeten zeggen, ik wist het zelf al toen ik het ontwerp tekende, dat dit goed was, wat zeg ik, dat dit geniaal was, dat ik hiermee verder moet gaan, sowieso is het beter dan wat Coen of eender welke collega zou kunnen bedenken, kijk dan!’
Simon trok zijn oorschelp zo ver mogelijk weg van zijn hoofd en streek zijn haar naar achteren zodat ik het resultaat zou kunnen bewonderen. Ik zag nog steeds niets.

[...]

 

© 2020, Lize Spit

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum