Leesfragment: Ilyas

09 oktober 2020 , door Ernest van der Kwast
|

13 oktober verschijnt de nieuwe roman van Ernest van der Kwast: Ilyas. Wij publiceren voor. Zaterdag 31 oktober bezorgde Van der Kwast hem bij je thuis in Amsterdam, en zaterdag 21 november in Haarlem! Mail je bestelling door - en de schrijver komt aan huis. 

Er is een nieuwe Rembrandt ontdekt, een portret van een onbekende jongeman. Conservator Peter Lindke is het niet eens met de toeschrijving en wordt ontslagen na een televisieoptreden. Thuis komt hij erachter dat hij in een huwelijkscrisis zit, maar ook dat hij een schoonmaakster heeft met grote problemen. Hij ontfermt zich over haar en weet haar leven weer op de rails te krijgen. Maar als de schoonmaakster vervolgens met Ilyas aankomt, een jongen met het gezicht van een gekwelde dichter én bijna dertigduizend euro schuld, aarzelt Peter Lindke. Moet dit betekenis geven aan zijn leven? Het helpen van anderen, van mensen die hij niet kent. Of kan hij beter zijn huwelijk redden?

Ilyas is een heerlijke meeslepende roman waarin Ernest van der Kwast op lichte wijze de dringendste vragen van deze tijd aan de orde stelt.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Giovanna's navel en De ijsmakers.

 

Een

Vlak voor de schemering, alles baadde in een vervreemdend blauw licht. Aan de horizon hing een sluier van warme kleuren. Peter Lindke was uitgestapt en keek naar de uitgestrekte weilanden, terwijl hij zijn auto voltankte.
Het groen van het gras werd voor zijn ogen opgeslokt. Als hij niet in het harde, witte licht van het benzinestation had gestaan, maar in het malse gras vol klaver en boterbloemen, zou hij ook opgaan in het blauw. Een man alleen, die langzaam afdrijft. Hij dacht aan dikke penseelstreken, wit dat overgaat in roze, dat verschiet naar oranje en dan rood is; de einder die in brand staat. Al het andere – de bomen, de koeien, de kaarsrechte sloten – was in een saffieren schijnsel gehuld. In dit licht verdween alles, iedereen.
Het had te maken met stofdeeltjes en waterdamp in de atmosfeer, maar ook met de golflengtes van kleuren. Terwijl de zon achter de horizon zakte, verspreidde blauw zich in de atmosfeer, verstrooide zich, en trok in alles, als inkt. Het was alsof de hemel dit tafereel probeerde te vangen, en alle kleuren en krachten daarvoor inzette, maar ook het allergrootste gewelf was niet in staat om dit betoverende uur te laten voortduren.
De duisternis vrat aan de dingen toen Peters vrouw naast de pomp stond. Kee Hamelink keek onthutst om zich heen, stomverbaasd. Ze was naar de wc geweest, had haar handen gewassen en was daarna teruggelopen om erachter te komen dat haar gezin weg was. Verdwenen. Geen auto, geen man, geen kinderen. Alleen het bedrag op de tellerplaat herinnerde aan hen, aan haar man: 83,02. Het lukte Peter nooit om iets goed te doen, nauwkeurig, perfect. Haar handen tastten in haar zakken. Ze vloekte. Haar telefoon lag in de auto.
Twee kilometer verder op de snelweg reed een Ford Focus, op weg naar de stad waar de Lindkes sinds kort woonden in een rijtjeshuis in een gemengde buurt. Een kansrijke wijk, zoals het in beleidsdocumenten van de gemeente heette. Nieuwbouw in authentieke bouwstijl te midden van sociale woningbouw uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Bakstenen en houten kozijnen, trespa en aluminium. Het deel van het gezin in de auto bestond uit twee zonen en uit Peter Lindke, conservator zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst, vader, echtgenoot. Niet noodzakelijk in die volgorde, maar toch wel vaak. Langs de A12 stond zijn vrouw.
‘Godver, Peter. Godverdegodver.’

Ze waren in de natuur geweest. Twee dagen na de storm die het hele land lam had gelegd. Het treinverkeer was gestremd en vrachtwagens waren op de snelweg omgewaaid. In het oosten had het in sommige straten dakpannen geregend. Ze waren met z’n vieren naar het bos gegaan en hadden de stormschade opgenomen. Joekels van beuken en zomereiken die geveld waren door de wind; hun wortels bungelden boven de grond als ingewanden uit een kadaver. De paden lagen bezaaid met takken, dertig meter hoge dennen stonden scheef als dominostenen tegen elkaar aan.
Op een zandverstuiving had Kee de thermoskan uit haar rugtas gehaald. De thee dampte in de dop en ze namen er om de beurt kleine slokjes van. Het zonlicht viel tussen eilanden van loodkleurige wolken. Ze zeiden niet veel en praatten zachtjes, als het geritsel van de bladeren.
Er was ook een uur van lange schaduwen. Toen ze terugliepen werden ze gevolgd door reuzen die zich elk moment op hen konden storten.
Peter en Kee ontvluchtten in het weekend graag de stad, maar hun kinderen vonden deze uitstapjes een verschrikking. Ze vonden vrijwel alles wat hun vader en moeder voorstelden vreselijk. Zelfs aan hun eigen naam hadden ze een hekel.
Tristen en Ewan, Keltische namen. Hun kinderen zouden kranige jongemannen zijn die onvermoeibaar in het leven staan. Daarvan hadden ze gedroomd toen ze hun kroost een naam gaven, maar de vooruitzichten waren weinig hoopvol. Tristen en Ewan leken niet alleen op elkaar, maar ook op hun vriendjes. Ze waren doorsnee en voorspelbaar.
Peter Lindke hield zijn kinderen Titiaan voor als ze zich weer verveelden. De kranige jongen uit Pieve di Cadore was twaalf jaar oud geweest toen hij naar Venetië vertrok om heiligen en dogen te schilderen onder supervisie van Giovanni Bellini. Rembrandt van Rijn was veertien jaar toen hij in de leer ging bij Jacob van Swanenburg. Jan Lievens was nog maar acht toen hij leerling werd van Joris van Schooten. Hoe zou het zijn als je levensloop al zo vroeg vastlag, als er geen ontkomen aan is? Peter voelde soms een vleug weemoed als hij naar zijn kinderen op de achterbank keek. Hij verlangde dan naar een tijd waarin zijn gezin er nog niet was.

Nadat ze waren vertrokken van de parkeerplaats bij Nationaal Park Veluwezoom, was Kee ingedommeld. De jongens hadden de laptop opengeklapt en keken naar een film. Peter peuterde ongezien in zijn neus en deed er twee minuten over om zijn wijsvinger te bevrijden van een sliertje snot, dat totaal ongepland op de voorruit terechtkwam.
Kee was wakker geworden toen het portier dichtviel. Ze rechtte haar rug en keek naar buiten, naar de shop van het Texacostation. Ooit had hier een man met zijn bestelauto twee voertuigen en een pomp geramd, waarna een explosie volgde, en een file van twaalf kilometer de snelweg blokkeerde. Nu waren de worstenbroodjes in de aanbieding.
Toen Peter de dop op de tank schroefde, had Kee snel haar schoenen aangetrokken. ‘Ik ga nog even naar de wc,’ zei ze. Tristen en Ewan reageerden niet. Ze waren in de ban van het oplichtende scherm voor hen. ‘Horen jullie mij?’
Haar oudste zoon reageerde geërgerd. ‘Ja-ha.’
Ze had geen zin om in discussie te gaan, om te vragen wat ze dan had gezegd. Ze stapte uit, liep naar de zijkant van het tankstation en leegde haar blaas boven een pot zonder bril. Het toiletpapier was vochtig. Op de witte gemelamineerde spaanplaat stond een tekening van een pik – simpele lijnen, rare verhoudingen, zoals een kleuter een bloem tekent.

Ze kon het niet geloven. Waren ze haar echt vergeten? Ze staarde naar de invoegstrook, maar daar kwam geen blauwe Ford achterwaarts de kavel van het tankstation opgereden. Hun auto reed met honderd kilometer per uur over de a12 richting Rotterdam. Je mocht er honderdtwintig, maar Peter hield niet van hard rijden. Dat was nog iets waar hij niet goed in was. Kee haalde diep adem en stak haar hand op toen er een auto kwam aanrijden. Ze was geen vrouw die in paniek raakte. Van alle emoties had je het minst aan paniek.
‘Hallo,’ zei ze tegen de bestuurder die uitstapte.
‘Hallo,’ zei de man, verbaasd, misschien ook geschrokken.
‘Mag ik uw telefoon lenen?’ En Kee voegde er meteen aan toe: ‘Mijn echtgenoot en kinderen zijn zonder mij doorgereden.’ De beste manier om gêne te overwinnen is om die voor te zijn.
De man leek haar even niet te geloven, maar ontgrendelde toen zijn toestel en gaf dat aan Kee. Ze toetste haar eigen nummer in en wachtte tot de telefoon overging.

[...]

 

Copyright © 2020 Ernest van der Kwast

pro-mbooks1 : athenaeum