Leesfragment: Inventaris van enkele verliezen

13 februari 2020 , door Judith Schalansky
|

20 februari verschijnt de vertaling, door Goverdien Hauth-Grubben, van Judith Schalansky's Verzeichnis einiger VerlusteInventaris van enkele verliezen. Wij publiceren voor!

Altijd ontbreekt er iets. Het oog ziet, het verstand vult aan: brokstukken veranderen in bouwwerken, de daden van de doden komen tot leven, heerlijker en volmaakter dan ze ooit zijn geweest. Een boek over de aantrekkingskracht van leegtes, de volmaaktheid van het fragment, de aanwezigheid van wat verloren is gegaan –en over de onvergankelijke kracht van het verhaal.

‘De verhalen in deze bundel van Judith Schalansky hebben verlies als thema. Wat wij winnen, is literatuur van een kaliber dat je zelden tegenkomt.’ – Frankfurter Allgemeine Zeitung

N.B. Eerder bespraken we Schalansky's Atlas van afgelegen eilanden.

 

Der Knabe in blau

[...]
Ze had kennelijk kougevat. Haar neus liep. Had die eigenlijk wel dichtgezeten? Ze kon het zich helemaal niet herinneren. Dat maakte haar wantrouwig. Ze lette tenslotte heel goed op haar gezondheid. Waar waren die verdomde zakdoekjes nou weer? Dat pakje had hier toch net nog gelegen. Wat een ellende. Zonder zakdoekjes kon ze in geen geval naar buiten. Ah, daar waren ze, onder de spiegel! Hup, de handtas in, hoed en zonnebril op, deur dicht en wegwezen! Wat was dat nou weer voor een vreemde geur in de gang? O ja, klopt. Het was maandag, groenezeepdag. Dan kwam in alle vroegte altijd de poetsploeg uit Queens en schrobde het marmer als een doorgedraaide apenbende, zodat zij vaak nog voor zonsopgang uit haar slaap werd opgeschrikt. Terwijl niemand in het hele huis zo vroeg opstond als zij. Die poetsvrouwengeur zou zeker nog tot woensdag blijven hangen. Ze zou alweer over verhuizen moeten nadenken. Dat dat ook nooit ophield! Het was om te huilen. Gelukkig kwam de lift wel meteen. De boy was ook al eens beleefder geweest. Hadden ze hem niet gezegd wie hij hier in zijn lift vervoerde? Hij deed alsof hij haar niet herkende. Had niemand hem gezegd hoe hij haar moest begroeten? Piepjong, maar al helemaal bedorven. Dacht zeker dat hij heel wat voorstelde met zijn babyface. Gelukkig waren er geen andere gasten. Dat ontbrak er nog maar aan. Toch duurde het weer een eeuwigheid. Zeventien verdiepingen waren nu eenmaal zeventien verdiepingen. Eindelijk waren ze er. De portier wist tenminste hoe het hoorde, kwam uit zijn loge en opende de deur voor haar. Zie je nou wel. Goddank, de kust was vrij. Geen aasgieren te zien. Niemand lette op haar. Dat lag vast aan haar nieuwe zonnebril. Nou goed dan. Ze was niet kieskeurig en nam gewoon de eerste de beste, een man in een grijsflanellen pak. Hij was werkelijk niet bijzonder elegant. Maar toch een goede keuze. In vlot tempo liep hij in de richting van de Eastside, loodste haar door het gedrang, gaf haar een richting, een ritme. Dat was al iets. Soms verdween hij in de menigte, maar ze haalde hem snel weer in. Ze was tenslotte een bedreven wandelaarster. Het was de enige discipline waarin ze het tot een zeker meesterschap had gebracht. In feite was het haar enige vreugde, haar religie. Ze kon het misschien zonder haar calisthenics stellen, maar in geen geval zonder wandelen. Niet zonder langs de etalages te lopen, rond te struinen, uit de koers te raken. Dagelijks minstens één, liever twee uur. Meestal tot aan Washington Square Park en terug, soms de andere kant op naar 77th Street. In het begin was het goed om een vreemde op de hielen te zitten. Later zou ze zich laten drijven. Ze kon tenslotte niet verkeerd lopen. Een voordeel van eilanden.
Het was kouder dan ze had gedacht. In elk geval te koud voor april. Zelfs voor de Oostkust. Het was altijd of ijskoud, of smoorheet in deze stad. Het was een raadsel waarom ze hier woonde, in dit onaangename, tochtige klimaat waardoor je wel verkouden móést worden. Ze had meteen in maart naar Californië moeten gaan. Zoals anders ook altijd. In maart zou het beste zijn geweest, meteen in maart! Het was er dan wel doodsaai als je niets te doen had, maar het klimaat was perfect: frisse lucht, genoeg zon. Je kon er de hele dag poedelnaakt rondlopen. Nou ja, in theorie tenminste. Alleen stom dat Schleesky er zo’n bloedhekel aan had. Dus moest ze zelf overal voor zorgen: een vlucht regelen, een chauffeur en zelfs een onderkomen, sinds het huis was verkocht en ook Mabery Road weg was. Terwijl ze toch al genoeg aan haar hoofd had. Ze was al wekenlang op zoek naar de juiste trui. Van kasjmier moest die zijn. En oudroze, haar lievelingskleur. Ze was dol op kleuren: zalm, lila, pink. Maar vooral op oudroze. Bovendien had ze afspraken, idiote rendez-vous. Meestal zei ze die toch af, maar vermoeiend was het wel. Cecil had het ook weer geprobeerd, had zich blijkbaar ingebeeld dat hij haar gewoon een of ander tijdstip en plaats kon voorstellen of, erger nog, haar zelf een voorstel laten doen. Hoe kon ze nou weten of ze morgen of over drie dagen honger of dorst zou hebben of zin om hem te zien? Nog afgezien van haar aangeslagen toestand. Haar gezondheid was nooit heel geweldig geweest. Hoewel ze echt goed op zichzelf paste, zich altijd warm genoeg kleedde en nooit, maar dan ook nooit, op de wc-bril ging zitten. Het was ook echt zo: één tochtje maar, en ze lag plat met zo’n ellendige verkoudheid. De laatste keer was toen ze met Mercedes thee had gedronken. Terwijl ze maar heel kort uit het raam had geleund. 's Avonds had ze al verschrikkelijke keelpijn gehad, en hoewel ze zoals altijd met twee truien en een wollen maillot naar bed was gegaan, was ze toch de volgende ochtend doodziek wakker geworden. Het had weken geduurd voordat ze weer enigszins fit was geweest. Eigenlijk was het eenvoudiger om te zeggen wanneer ze níét ziek was. En dan nog die verdomde opvliegers uit het niets. Gruwelijk gewoon. Ze had dringend nieuwe onderbroeken nodig. In Londen had ze afgelopen herfst toch van die lichtblauwe tot op de knie gezien. Cecil had haar geschreven dat ze bij Lillywhites alleen nog maar kobaltblauwe, felrode en kanariegele hadden. Maar dan had hij gewoon bij Harrods moeten kijken. In elk geval had hij beloofd er een paar te kopen. Dat ze nu ook daar nog gedoe mee had. Misschien moest ze toch maar met hem afspreken, alleen vanwege die onderbroeken.
Hé, wat bezielde dat grijze pak? Veranderde zomaar van koers, dwaalde naar rechts af en liep naar een gevel toe met allemaal vensters. Verdorie! Hij zou toch niet… Of toch, nee! Dat kon niet waar zijn! Hij stevende er recht op af. En verdween toch echt door de draaideuren van het Plaza! En ze was nog wel net aan hem gewend geraakt. Als het nou het Waldorf Astoria was geweest! In het Plaza kregen ze haar niet naar binnen. Het had de armoedigste achteringang van de stad. Dat zo’n piekfijn hotel op de binnenplaats zo vreselijk kon stinken. Met achteringangen was ze goed bekend. Ja, als ze met alles zo goed bekend zou zijn als met achteringangen! Met vuilnisbakken of die manden vol muf ruikende vuile was en de naar etensresten stinkende liften voor het personeel. Dat ze ook zoveel pech had! Het was nog geen tien uur en daar had je al de eerste teleurstelling, het liftjongetje niet meegerekend. Ze moest zich gewoon met niemand meer inlaten.
Daar stond ze dan, met een loopneus. Het snot bleef maar lopen. En niemand die het stopte. Wat een misère! Er was niemand die zich om haar bekommerde. Die aandacht aan haar schonk, haar herkende, haar hielp. Allemaal renden ze voorbij. Langs haar heen. Een vrouw die met gehandschoende vingers in haar handtas woelde. Die vervloekte zakdoekjes, als van de aardbodem verdwenen. Zelfs de fontein op Grand Army Plaza stond niet aan. Maar om daarom haar wandeling af te breken, na nog geen twee blokken? Nou goed, dan gewoon snot optrekken, met de volgende groene golf de straat oversteken en dan geen experimenten meer, een stuk 5th Avenue af en doorsteken naar Madison. Het grijze pak was een foutje geweest. Nog een fout erbij, meer niet. Alweer. Het was ook niet verwonderlijk. Ze maakte immers voortdurend fouten. Afschuwelijk gewoon. Terwijl dat niet altijd zo was geweest. Vroeger was dat anders. Toen had ze nooit van die rotfouten gemaakt. Ze had altijd precies geweten wat ze wilde en hoeveel. Had er nooit naast gezeten. Zonder na te denken. Aan nadenken had ze nooit iets gehad. Door na te denken was ze nog nooit tot een beslissing gekomen. Dat rottige gepieker ook, daar kreeg je alleen maar rimpels van. Ze had haar hele leven nog nooit ergens over nagedacht. Ze wist helemaal niet hoe dat moest. Intellectueel was ze sowieso een grote nul. Ze wist gewoon helemaal niets. Was totaal ongeletterd. Had ook nooit gelezen. En wat had ze nu helemaal geleerd? Wat de verschillende houdingen van het hoofd betekenden: hoofd vooroverbuigen betekende jezelf ondergeschikt maken, hoofd naar achteren het tegendeel, het licht voorovergebogen hoofd stond voor ondersteuning, het opgeheven voor kalmte en standvastigheid. Verbazingwekkend dat ze dat had onthouden. Ze onthield immers nooit iets. Had nergens een idee van, maar wel de intuïtie van een slaapwandelaarster! Daar had ze op kunnen bouwen. Vanaf dat ze een kleine jongen was, had ze geweten wat ze wilde. Vroeger in elk geval. En nu was die weg, die rot-intuïtie. Was in lucht opgegaan. Waar was ze, die beroemde intuïtie van haar, toen ze zich in dat monsterachtige badpak had gewurmd? Met open ogen haar ondergang tegemoet gerend was, voor draaiende camera. Pure zelfmoord. Op de top was de lucht dun. Eén keer omlaagkijken, en je had verloren. Dan nam die rotangst het bewind over. En dan was alles weg.

 

© 2018 Suhrkamp Verlag Berlin
© 2020 Nederlandse vertaling Goverdien Hauth-Grubben

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum