Leesfragment: Knecht, alleen

23 mei 2020 , door Gerbrand Bakker
|

26 mei verschijnt Gerbrand Bakkers tweede Privédomeindeel Knecht, alleen. Wij publiceren voor.

In Knecht, alleen pakt Gerbrand Bakker de draad op van zijn bestaan (dat zich veelal afspeelt in de Eifel) waar hij die ruim een jaar eerder in Jasper en zijn knecht had losgelaten. De hond is dood, en hoe lastig die ook was, het leven zonder Jasper is leeg. Gerbrand is weer alleen en raakt ook nog eens verzeild in een diepe depressie terwijl hij een roadtrip maakt naar Griekenland, door beangstigende landen als Albanië en Bosnië-Herzegovina. Tussen de pieken en dalen door tuiniert hij, verstaat hij zich met ouders en vrienden en probeert hij weer grip op zijn leven te krijgen. Hij leeft niet alleen zonder hond, ook een menselijke metgezel ontbreekt. Hoe heeft het allemaal zo ver kunnen komen? Zijn depressie weet hij — althans waar het boek eindigt — enigszins in bedwang te houden.

Dit boek is de niet neer te leggen opvolger van Jasper en zijn knecht.

N.B. Lees hier Maarten Dessings bespreking van Jasper en zijn knecht. En eerder publiceerden wij voor uit De omweg en lichtte David Colmer zijn vertaling van The Twin toe.

 

I.

Onderweg naar de eerste afspraak met de seksuologe in het AMC kwam ik langs het Bastion Hotel dat in de buurt van de voormalige Bijlmerbajes staat. Ik zag het liggen vanuit de metro. Het regende, vandaar dat ik in de metro zat en niet op de fiets. In dat Bastion Hotel logeerde eens een Amerikaan uit Portland, Oregon. In dat hotel was ik eens samen met die Amerikaan. In 1998 was het. Een gelovige Amerikaan. Op een bepaald moment zei hij: ‘And what shall I do with this penis?’ Hij had het niet over zijn eigen penis, maar over de mijne. Ik heb geen antwoord gegeven. Ik dacht: doe wat je wilt. Ik vond het een vreemde vraag. Later belandden we allebei ook nog op de grond omdat de tweepersoonsbedden in Bastion Hotels tegen elkaar aan geschoven eenpersoonsbedden waren.

De seksuologe was een jonge vrouw en deze afspraak bleek een intake te zijn. We babbelden wat over en weer maar op een gegeven moment moest zij toch echt een aantal vragen van haar vragenlijst afwerken. Onder andere wanneer ik mijn eerste seksuele ervaringen gehad had en wanneer het tot de eerste penetratie gekomen was. Ik dacht daar even over na en ik keek haar aan. ‘Ik doe het met mannen,’ zei ik toen tegen haar. ‘Bij ons liggen die dingen iets anders. Misschien moet je er een andere vragenlijst bij pakken?’ Na een uurtje was de intake voorbij en maakten we een volgende afspraak.

Ik zat die dag in het AMC omdat mijn vriendin Annelore Kodde maanden eerder al ‘Wat een rotstreek!’ had geroepen. Ik was gestopt met het nemen van mijn antidepressivum omdat ik me goed voelde en omdat ik af wilde van een van de vervelendste bijwerkingen van een antidepressivum: een verminderd libido. Wrang genoeg verdween mijn libido vrijwel geheel in de maanden na het stoppen. Dat was niet de bedoeling, en natuurlijk had Annelore gelijk toen ik het haar vertelde en zij uitriep dat dat een rotstreek was. Maar een rotstreek van wie of wat? Dat wilde ik uitzoeken, samen met de seksuologe in het AMC, naar wie ik verwezen was door mijn huisarts.

2.

De volgende afspraak met de seksuologe is er nog niet van gekomen. Twee of drie keer heb ik afgezegd. Ik had wel iets anders aan mijn hoofd dan praten over niet kunnen of willen klaarkomen of een verdampt libido of mijn manier om seks te bedrijven.

Toen ik op 1 januari 2018 langs de kleedkamer in het huis van Dolf Verroen en Gerard Hemmes liep, zag ik daar een weegschaal staan. Ik vond onbewust al een tijd dat mijn lichaam veranderd was en dat bleek toen ik op die weegschaal ging staan. 86 kilo. 86 kilo! Meteen die dag sloeg ik alle zoetigheden af. Geen chocolaatjes, geen appelflappen, geen nieuwjaarskransjes. Na een paar maanden woog ik nog 81 kilo. Tijdens de overgang van de zomer in de herfst viel ik nog eens zeven kilo af. Omdat ik niet eten kon.
Ik was met Pauline Slot en vriend Henk van hondje Bas bezig aan een roadtrip naar Griekenland en terug. Een maand op pad. In mij was het hol. Iets wat hol is kan gevuld worden, maar niet in mijn geval. Ik voelde me hol van angst, van stress, soms ook van paniek. Ik vocht. Ik sliep goed, dat was tenminste iets: aan het einde van elke dag was ik zó moegestreden dat slapen welkom was. Ik slikte naast het antidepressivum dat ik opnieuw was gaan slikken, en dat me in deze staat van zijn gebracht had, anderhalve maand Alprazolam, na tussenkomst van mijn therapeut gekocht in een apotheek in Kranj, Slovenië. De eerste middag met een Alprazolammetje was fijn. Ik beklom met vriend Henk een berg, het was prachtig weer, onderweg kwamen we mensen tegen, ik babbelde zoals gewoonlijk met die mensen, het was alsof ik er weer was. Dat was de eerste keer dat ik dacht: ik ben er weer. Dat heb ik nog heel vaak gedacht, vooral ’s avonds. Dan had ik twee of drie glazen witte wijn op en kon ik me niet voorstellen dat ik me de volgende dag weer volstrekt verloren zou voelen, kampend met leegte en onbeduidendheid waarvan je niet precies weet waar dat dan zit, en waar je met je denken (‘Je moet niet zoveel piekeren!’) niet bij kan.

Ik zat eigenlijk altijd achter in de auto. Ik kan niet rijden, heb niet eens een rijbewijs. We reden door een lange tunnel. Ik probeerde me voor te stellen dat die tunnel symbolisch was, dat aan het einde niet alleen de auto met stoffelijke inhoud maar ook ik eruit zou komen. Zo niet nu, dan toch morgen of eventueel overmorgen. Ik probeerde het slikken van het roze pilletje zo lang mogelijk uit te stellen, ik probeerde elke dag niet meer dan één stuks in te nemen. En daar reden we, door Albanië, Bosnië-Herzegovina, door allerlei landen die volstrekt aan me voorbijgingen. Enge landen, ver van huis, waar een oorlog was geweest, waar de mensen niet vredelievend waren. Ik merkte dat ik onbewust naging of steden die we op borden zagen staan een vliegveld hadden. Skopje zag ik. Ja, dacht ik, daar is een vliegveld. Ik had daar eens heen moeten vliegen. Maar ik deed mijn best. Ik vroeg af en toe aan Pauline en Henk of het te doen was met mij. ‘Ja,’ zeiden ze. Na verloop van tijd neemt de werking van een middel als Alprazolam drastisch af en na ongeveer een week of twee ben je eraan verslaafd. Je wilt er eigenlijk steeds meer van nemen, maar dat vertikte ik. ‘Heldhaftig,’ zei de therapeut toen ik hem weken na thuiskomst vertelde abrupt gestopt te zijn. Ik had er ontwenningsverschijnselen van. Tenminste, als ik die al kon detecteren, misschien was het wel een nieuwe fase in de strijd.

3.

Weken na thuiskomst. Ik bezocht de therapeut tweeënhalve week lang elke dag, ook op zaterdag en zondag. Samen probeerden we erdoorheen te komen. Ik kwam bij de crisisdienst terecht omdat hij zo van me schrok – hij kent me al een aantal jaar – dat hij de boel niet vertrouwde. En omdat ik zei dat ik niet meer kon. Dat ik een grens had bereikt. Ergens rond die tijd herinnerde ik me een voorval in de trein van Norwich naar Bangor, Wales. Dat was aan het begin van de zomer. Het was een drukke trein. Onder andere een groep van die typisch Britse meiden die iets aan het vieren waren, ze hadden ballonnen bij zich. Een overvolle, warme trein. Ik kreeg een ouderwetse paniekaanval. Waar ik in het begin nog afstandelijk naar kon kijken, zelfs met een zweem van vermaak omdat ik hem herkende en dacht hem daarmee al de kop in te kunnen drukken, maar allengs groeide hij uit tot iets wat zich op de een of andere manier buiten jezelf afspeelt. Ik stond op en ging naar de wc. Om iets te doen. Maar toen ik daarna weer ging zitten, had ik die ontsnappingsroute al gebruikt, ik kon niet nog een keer naar de wc. En het werd steeds erger, de paniek kreeg me in z’n greep, steeg naar steeds grotere hoogte, een hoogte waarvan je je afvraagt wat er erna nog kan gebeuren. Ik zat daar, ik ademde, ik probeerde naar buiten te kijken waar ondertussen rustigjes het prachtige Britse platteland langsgleed en heel langzaam voelde ik in mijn lichaam iets zakken. Ik vertelde de therapeut erover. Dat moest ik vasthouden, zei hij. Die herinnering vasthouden. De grens die ik zei bereikt te hebben, wat houdt die feitelijk in? Bestaat er wel een grens?

Iemand zei tegen me dat hij het nog erger had gehad, dat hij alleen nog maar in bed kon liggen. Erger?! dacht ik. Kon ik godverdomme maar in bed liggen met de gordijnen toe! Ik moest me volledig geconcentreerd van de ene in de andere dag slepen. Ik mocht niet verslappen. Ik moest afgeleid worden. Maar dan alleen door mezelf. De telefoon ging op stil. Alles wat van buiten kwam was bedreigend en verstorend. Ik las en deed urenlang spelletjes. Ik keek tv, ook urenlang. Ik las, maar kon niet lezen. Ik keek tv, maar kon niet kijken. En ondertussen slikte ik dat vervloekte middel gewoon door, het moest toch een keer aanslaan. Stoppen is eigenlijk geen optie; dat duurt lang, want het moet heel geleidelijk gebeuren, en wie zei me dat een ander middel, bijvoorbeeld mijn oude, vertrouwde Citalopram, wél zou aanslaan? Het nieuwe middel was Escitalopram, een verbeterde versie van Citalopram. Ik heb me op een bepaald moment door mijn apotheker laten uitleggen hoe het zit. Farmaceuten zijn erin geslaagd om de niet-werkzame helft van de Citalopram eruit te filteren. Escitalopram bevat dus de helft van de stof die in Citalopram zit. Het goeie, werkzame deel. Dat stelde me gerust omdat het werkzame middel precies hetzelfde is als in Citalopram. Het voordeel van Escitalopram zou zijn dat het minder bijwerkingen veroorzaakt. In mijn geval pakte dat niet goed uit.

Als een verloren hoopje mens dag in dag uit achter in een auto te zitten die door vreemde streken zoeft, is niet de allerbeste plek voor iemand die zwaar depressief en angstig is. De twaalf dagen die we in Griekenland doorbrachten, op een plek die ik goed ken omdat ik er vorig jaar ook was en er een deel van Rotgrond bestaat niet schreef, waren aardig te doen. Ik denk omdat ik op aanraden van de therapeut een kwartje Escitalopram 10 mg slikte en een hele Alprazolam. Vooruit, ik voelde me ‘vreemd’, maar ik functioneerde, ik schreef er columns, ik werkte er wat in de tuin. Het was er vertrouwd. Ik kon me verhouden tot de andere gasten, van wie er een heel erg leuk was. Romi Jones, uit Engeland, Northumberland. Met haar whatsapp ik tot op de dag van vandaag bijna elke dag heen en weer. De dag van vandaag is trouwens 28 november 2018, maar om de een of andere reden doet dat er nauwelijks toe.
Tijdens de terugreis veranderde dat, werd ik wederom het verloren hoopje mens op de achterbank, met de roze pilletjes en een flesje water onder handbereik en ook met kauwgom omdat kauwgom kauwen de enige manier was een zeurende kiespijn eronder te houden. Na thuiskomst – twee dagen eerder dan gepland omdat ik in Skradin, Kroatië, aangaf het ‘beu’ te zijn en of we alstublieft niet gewoon door konden rijden naar de Eifel – werd het nog erger. Ik viel van pure ellende dus zeven kilo af. ‘Het komt goed,’ zei de therapeut.

Ergens in de afgelopen weken was ik dapper of helder genoeg de tandarts te bellen. Of hij eens even naar mijn brug kon kijken. Hoe kon ik daar nou pijn hebben? Die ene kies was getrokken en de achterste kies had toch een grondige wortelkanaalbehandeling ondergaan? Dirk, zo heet mijn tandarts, maakte een foto en poerde wat in het tandvlees. ‘Daar zit een enorme pocket,’ zei hij. ‘En op de foto ziet al les er pico bello uit.’ Ik was opgelucht. Dat was in elk geval één zorg minder. Ik had me al een enorme operatie voorgesteld; brug eruit, opnieuw een wortelkanaalbehandeling, dat vreselijke rubberen lapje over mijn mond, slikken tot er niets meer te slikken valt. Ik bestelde via internet van dat dikke flosdraad dat niet meer in winkels te koop is, roste elke avond in die pocket (dat doet zeer!) en de kiespijn, die zo lang gezeurd had in al die landen waar ik helemaal niet zijn wilde, nam af en verdween. Ik vertelde Dirk over mijn toestand. ‘Kut,’ zei hij. ‘Vervelend,’ schrijven andere mensen. Of: ‘balen’.

 

© 2020 Gerbrand Bakker

pro-mbooks1 : athenaeum