Leesfragment: Leesgids voor Wolf Hall en Het boek Henry

09 april 2020 , door Hilary Mantel e.a.
|

6 mei verschijnt De spiegel & het licht, de vertaling door Harm Damsma en Niek Miedema van het derde deel van Hilary Mantels Cromwelltrilogie: The Mirror & the Light. In de aanloop ernaartoe publiceert Meridiaan een leesgids voor de trilogie, en een podcast met fragmenten uit het boek. Lees bij ons in de leesgids, bekijk de trailer en beluister de podcast.

De spiegel & het licht is het daverende slotdeel van de trilogie, waarin Hilary Mantel de laatste jaren traceert in het leven van Thomas Cromwell, de jongeman die vanuit het niets de toppen van de macht weet te bereiken.

De hele leesgids als PDF ontvangen? Abonneer je op de nieuwsbrief van Meridiaan.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Mantels boeken Liefde verkennen, Een veiliger oord I. VrijheidHet boek Henry en Acht maanden in de Gazastraat.

Brief aan mijn lezers

‘Toen ik in 2005 aan mijn boeken over Thomas Cromwell begon, had ik hoge verwachtingen. Het kostte me evenwel de nodige tijd om het materiaal in zijn volledige omvang te bevatten. Ik wist aanvankelijk niet dat ik een trilogie zou gaan schrijven, maar gaandeweg besefte ik welke rijkdom en begoocheling dit uitzonderlijke leven bood. Sindsdien ben ik lang reizende geweest, in het goede gezelschap van archivarissen, kunstenaars, boekverkopers, bibliothecarissen, acteurs, producenten en – als belangrijkste – miljoenen lezers over de hele wereld. Ik hoop dat ze bij me zullen blijven als we de laatste kilometers van Cromwells leven afleggen, opwaarts naar onmetelijke rijkdom en hoge eer, en dan de abrupte ondergang die eindigt op het schavot bij Tower Hill. Dit project is de grootste uitdaging van mijn schrijvende leven geworden, alsook het dankbaarste. Ik hoop (en vertrouw erop) dat mijn lezers het wachten de moeite waard zullen vinden.’

Hilary Mantel

 

[...]

De actuele relevantie van de trilogie

Een verdeeld land

Een boek is nog interessanter als je bedenkt dat in een totaal andere wereld – ofwel die van vijfhonderd jaar geleden – dezelfde kwesties opgeld deden als vandaag de dag. In beide delen van de trilogie maakt Cromwell zich zorgen over de conflicten met Europa en de scheidslijnen in Engeland; over traditionalisme en valse geruchten, over zondebokken en corrupte leiders en over de zwakkeren in de samenleving voor wie niemand opkomt.
Hij lijkt van Engeland te houden. Hij is immers teruggekeerd en heeft een gezin gesticht, al vindt hij het ‘een miserabel regenachtig eiland aan het randje van de wereld’ en stoort hij zich aan de manier waarop de dingen er geregeld zijn. Bij de executie van de profetes Elizabeth Barton betreurt Cromwell het dat ‘er in Engeland geen genade voor de armen is. Je betaalt overal voor, ook voor een gebroken nek.’ Sinds zijn reis door Europa vindt hij dat het in Engeland wemelt van de oneerlijke mensen en bijgelovige dwazen, een land met ingesleten gewoontes waar de angst regeert, waar ‘geen nieuwigheden kunnen zijn … Er kunnen in een nieuw jasje gestoken ouwigheden zijn of nieuwigheden die zich voordoen als ouwigheden’. Zelfs de doorgaans montere Wolsey beschouwt Engeland als ‘altijd al een ellendig land, een thuis voor een verstoten en landverlaten volk’, terwijl de nar van de kardinaal volhoudt: ‘Wat is nou één zot? Engeland zit er vol mee.’
Tijdens een twist met Thomas More wijt Cromwell de Engelse volksaard aan de meteorologische condities:

‘“De wereld corrumpeert me, denk ik. Of misschien is het alleen het weer. Het sloopt me en maakt dat ik net als jij ga denken … Alle leed en eerloosheid die ik om me heen zie, alle onwetendheid, alle gedachteloze wreedheid, alle armoede en gebrek aan uitzicht, en o, die regen … die regen die op Engeland valt en het graan doet rotten, die dooft het licht in je ogen en de verlichting van de geest evengoed … Ik geloof echt dat ik een beter mens zou zijn als het weer beter was. Ik zou een beter mens zijn als ik in een gemenebest woonde waar de zon scheen en de burgers rijk en vrij waren. Als dat nou eens het geval was, meester More, dan zou jij niet half zo naarstig voor me hoeven bidden als je nu doet.”’

We kennen Cromwells frustratie over de stijfkoppigheid en blinde overtuiging van More ook uit het huidige tijdsgewricht:

‘“Waarom bevestigt alles wat je weet en alles wat je hebt geleerd jou in wat je toch al geloofde? Terwijl in mijn geval alles waarmee ik ben opgegroeid en waarin ik dacht te geloven, stukje bij beetje afbrokkelt, een schilfer, dan een scherf en nog een scherf. Met elke maand die voorbijgaat, worden de hoeken van de zekerheden van deze wereld afgeslagen, en van die van de andere wereld ook.”’

En is het niet Mores stelligheid, dan is het wel zijn ijver om te stoken en leugens rond te strooien, puur omdat hij dat kan, wat ons akelig bekend voorkomt:

‘Hij denkt: stel je voor dat je in het hoofd van de kanselier leeft. Stel je voor dat je een dergelijke aanklacht neerschrijft, naar de drukker brengt en aan het hof en in het land laat circuleren, dat je hem uit laat gaan naar plaatsen waar mensen alles zouden geloven; naar de schaapherders in de heuvels, Tyndales boerenknecht, de bedelaar op straat.’

Het parlement van 1536 dat dwarsligt bij Cromwells pogingen om voor de minder bedeelden op te komen klinkt wellicht nog bekender:

‘In maart verwerpt het parlement zijn nieuwe armenwet. Het bleek het Lagerhuis te veel, dat rijken een zekere verplichting zouden kunnen hebben jegens de armen; dat je, als je je buik rond vreet aan de wolhandel, zoals Engelse heren doen, dat je dan een zekere verantwoordelijkheid hebt jegens degenen die daardoor op straat komen te staan: de dagloners zonder werk, de akkerbouwers zonder akker. … Een gotspe voor de rijken en nijveren: voorstellen dat zij inkomstenbelasting moeten betalen alleen om werkschuw tuig brood in de mond te stoppen. En als meester hofsecretaris betoogt dat schaarste criminaliteit uitlokt; welnu, er zijn toch zeker beulen genoeg?’

Het is echter de breuk met Rome die we, helaas, maar al te goed zullen herkennen, een chaotische strijd om de macht weer in eigen handen te krijgen, terwijl Cromwell Europa toch was toegewijd en besefte dat Engeland niet op zichzelf kon blijven staan, het land moest bondgenootschappen aangaan en de banden met het hervormde Europa versterken, ver weg van de dominantie van Rome. Cromwell verzekert Cranmer dat ‘wanneer de opbrengsten eenmaal zijn verdeeld … Nou ja, eenmaal in handen van de Engelsen, komen ze nooit meer in handen van de paus’, terwijl hij net zo goed zal weten dat hij veel van die opbrengsten voor zichzelf zal houden. Om vertrouwen te hebben in Engelands bekwaamheid, meent Cromwell dat ‘het tijd is om te bepalen wat Engeland is, in termen van armslag en beperkingen: niet om zijn havenversterkingen en grensmuren te tellen en op te meten, maar om zijn capaciteit voor autonomie in te schatten’, terwijl hij heimelijk weet dat de ideeën van de koning over heerschappij en kracht verre van accuraat zijn:

‘Hoe moet hij hem dat nu uitleggen? De wereld wordt niet bestuurd vanuit de plek die hij denkt. Niet vanuit zijn grensforten, zelfs niet vanuit Whitehall. De wereld wordt bestuurd vanuit Antwerpen, vanuit Florence, vanuit plaatsen waar hij zich nog nooit een voorstelling van heeft gemaakt; vanuit Lissabon, vanwaar de schepen met zijden zeilen westwaarts drijven en worden opgebrand in de zon. Niet vanaf kasteelmuren, maar vanuit rekenkamers, niet door het blazen van de bugel, maar door het klikken van de abacus, niet door het schrapen en klikken van het mechanisme van het vuurwapen, maar door het krassen van de pen op het papier van de promesse waarmee het vuurwapen, de wapensmid, het kruit en de lading worden betaald.’

Ook dan zijn het al de financiële huizen die de wereld regeren. Europa is van vitaal belang. De Engelse leiders realiseren zich dat nog niet. Cromwell weet dat deals niet langer publiekelijk worden beklonken door huwelijk en eedaflegging, maar door ‘twee mannen in een achterkamertje. Vergeet de kroningen, de conclaven van kardinalen, de pracht en praal en processies. Zo verandert de wereld: een pressiemiddel dat over een tafelblad wordt geschoven, een pennenstreek die de klemtoon van een formulering verlegt.’
Aan het slot van Het boek Henry is Cromwell Henry’s eeuwige strijd beu: misschien is dat voor hem ook het leidende sentiment. Hij wil zich met zijn zoon toeleggen op dingen die gedaan moeten worden, maar tegelijkertijd beseft Cromwell dat ‘hij nu geen tijd heeft om de jeugdigen en onschuldigen uit te leggen hoe de wereld in elkaar steekt … Soms lijkt vrede zoveel op oorlog dat je ze niet uit elkaar houdt; soms lijken deze eilanden erg klein.’ Hij wordt wanhopig van de ridicule roddels en ruzies door het hele land (‘o zeker, wie twijfelt er nu aan dat alles anders en beter zou zijn als Engeland geregeerd werd door dorpsgekken en hun dronken gabbers?’) en als hij mijmert over zijn taak en hoe die geweest zou zijn in tijden waarin dat soort geruchten en ruzies niet woekerden als een veenbrand, wordt hij zich gewaar van ‘een steek van jaloezie jegens de doden, jegens degenen die in een tragere tijd dan deze een koning dienden; tegenwoordig kunnen de vruchten van een verkochte of vergiftigde geest binnen een maand over heel Europa verspreid zijn’.
Bovenal is Cromwell moe van het zinloze, zielloze, eindeloze getouwtrek om de macht, dat niets uitricht voor de mensen in het land, als hij aan More denkt:

‘“Weet je waar ik een hekel aan heb? Dat ik deel uitmaak van deze vertoning, die van begin tot eind door hem op touw is gezet. Dat er tijd mee heengaat die nuttiger besteed had kunnen worden; dat er wel wat beters is om het hoofd over te breken; dat ons leven aan ons voorbijgaat, want reken er maar op: voordat dit spektakel ten einde is, voelen we onze jaren allemaal.”’

Hoe herkenbaar zijn dit soort overwegingen, gegeven de actualiteit van vandaag?

© 4th Estate, 2019
Citaten uit Wolf Hall en Het boek Henry © Tertius Enterprises, in de vertaling van Ine Willems
De wereld van Thomas Cromwell is geschreven door Sam Binnie

pro-mbooks1 : athenaeum