Leesfragment: Maar ik hield al wel van je

13 oktober 2020 , door Marjolijn de Cocq

Morgen, woensdag 14 oktober, wordt in de Lutherse Kerk Marjolijn de Cocqs boek Maar ik hield al wel van je gepresenteerd. Dat kun je op afstand live volgen (aanmelden kan bij SPUI25), en hier kun je een voorproefje lezen, het Voorwoord en het eerste hoofdstuk.

In september 2005, drie weken na haar bruiloft, krijgt Marjolijn de Cocq haar eerste miskraam. Ze stort van een hoge top in een diep dal – en er zullen nog drie miskramen volgen. In die jaren ondervindt ze hoe moeilijk het is om erover te praten en hoe goedbedoelde reacties vaak verkeerd vallen. Mensen schrikken als ze het vertelt. Ze wil ze hun ongemak besparen. En ze wil zichzelf hun ongemak besparen. Gebaseerd op de dagboeken die ze bijhield, schrijft De Cocq nu een persoonlijk essay over haar verdriet, en over het geluk van de twee kinderen die er wel mochten komen. Over pijn, over onbegrip, over schuldgevoel en eenzaamheid.

Jaarlijks krijgen 11,5 op de 1000 vrouwen een miskraam – en dat zijn alleen de geregistreerde gevallen. Geen miskraam is hetzelfde. Iedereen ervaart haar of zijn eigen leed. De Cocq laat in

Maar ik hield al wel van je zien dat er niet hoeft te worden gezwegen en geslikt en weggestopt en gerelativeerd. Op sensitieve en ontroerende wijze gaat ze het taboe op miskramen te lijf.

 

Voorwoord

Beste Marjolijn,

O ja, ik ook natuurlijk.
Maar laten we deze miskramen op een rijtje zetten.
Niet goed bevruchte eitjes of zelfs onbevruchte eitjes die deden alsof.
Zwangerschappen die in de dop gesmoord worden om bovenstaande reden.
Maar twee blakende kinderen aan je zij.

Beetje relativeren, niet zo uitspinnen?
Want het gaat niet! om doodgeboren kindjes.

Deze ingezonden brief bereikt me via de mailbox van Het Hoogste Woord, de opiniepagina van Het Parool. De Amsterdamse krant waar ik chef boeken ben, heeft op 11 januari 2020 een persoonlijk essay van mijn hand over miskramen geplaatst. Over mijn miskramen, vier in totaal. Over mijn verdriet, naast het geluk van de twee kinderen die er wel mochten komen. Blakende kinderen, inderdaad.

Het wordt me even kil om het hart. Precies deze reactie is de reactie die ik altijd heb gevreesd. De reden dat ik zelden over mijn miskramen heb gepraat. De reden dat ik voor de buitenwereld doe alsof ze er nooit zijn geweest, die ‘niet goed bevruchte eitjes of zelfs onbevruchte eitjes’. Die toch voor mij al gedroomde kinderen waren.

Mevrouw, ik heb me vijftien jaar kapot gerelativeerd. En in uw ‘O ja, ik ook natuurlijk’ zit de crux. ‘Natuurlijk’ heeft ook u het meegemaakt. Zoals zo onnoemelijk veel vrouwen.

In oktober 2019 zie ik een optreden van cabaretier Stacey Esajas, ze speelt een stuk uit haar onewomanshow Soep! op het podium van spui25. Haar motivatie om ‘de weg naar moedermens in te slaan’, zegt ze, was voornamelijk haar oma. De drang om te kunnen zeggen: ‘Kijk oma, dit is uw achterkleinkind.’ Voor het te laat was en oma haar niet meer zou herkennen, moest er een ‘gezond, lief, intelligent, enigszins schattig ogend kleinkind’ komen als nalatenschap voor de vrouw die haar hele familie, over de wereld uitgevlogen, op de wereld had gezet.
Esajas is meester in plannen, vertelt ze, en had haar zwangerschap als militaire operatie aangepakt. Bij de eerste poging was het gelijk raak, want ze had haar ovulatie – die een, twee dagen per maand dat een vrouw zwanger kan worden – feilloos berekend. Ze had al een afspraak bij de verloskundige – check! Alvast een babykamer op Marktplaats gereserveerd – check!

En toen week 6:
Misgelopen.
Misplaatst.
Misleidend.
Mispoes.
Misgegaan.
Misgeslagen.
Misvatting.
Misselijkmakend.
Misdragend.
Mislukking.
Miskraam.
Mis.

Het optreden raakt me, keihard. En het is dan en daar dat ik besluit dat ook ik mijn verhaal wil doen. Dat het de wereld in moet. Dat het, hoe onopmerkelijk in feite ook, staat voor iets groters.

Columnist Elma Drayer hekelt in de Volkskrant dit ‘therapeutische tijdsgewricht’ en de gretigheid waarmee min of meer bekende Nederlanders intimiteiten in de openbaarheid gooien. Over dooie moeders, afwezige vaders, jeugdpesterijen, burn-outs, lastige exen en akelige ziekten kom je alles te weten. Dikwijls, valt het Drayer op, gaat een en ander gepaard met de rechtvaardiging dat het hier een ‘taboe’ betreft dat hoognodig doorbreking verdient. ‘Onzin natuurlijk. Het zijn tegenslagen die iederéén kunnen treffen. Hoezo zou je daar in hemelsnaam heel Nederland mee lastigvallen?’

Dat heb ik natuurlijk zelf ook bedacht: hoezo zou ik hier in hemelsnaam heel Nederland mee lastigvallen? Met dat particuliere verdriet van mij? Maar juist het feit dat het ‘tegenslagen’ zijn die iederéén kunnen treffen, geeft de noodzaak aan van openheid. Een taboe – het is misschien een groot woord. Maar rondom miskramen heerst een groot, traditioneel en cultureel bepaald stilzwijgen.

Ik heb me als mijn artikel verschijnt ingesteld op negatieve reacties. Ik ben beducht op de duistere hoekjes van de sociale media. Maar de mail van mevrouw blijft de enige. Het verhaal wordt massaal gedeeld. Er komen hartjes, heel veel hartjes. En er komen andere mails:

‘Het afgelopen jaar hebben wij zelf twee miskramen gehad en je verhaal roerde ons tot tranen. Het verdriet is hier nog groots en soms voelen we ons net zo onbegrepen als je in je verhaal zo mooi onder woorden brengt. (...) Het was pijnlijk om te lezen maar tegelijk ook heel fijn en dat laatste gevoel overheerst. Het sterkt en helpt ons.’

‘Ik heb jouw artikel gelezen. En herlezen. En herlezen. Met kloppend hart. Met tranen. Met nog meer tranen. Want ook ik hoor bij die “club”: we zijn met zovelen. Bleven de tranen eerst uit, nu, drie weken later, komen ze terug als een boemerang. Na een dag gewoon gaan werken. En nu zit ik hier, alleen, in de studeerkamer, te huilen. Want wat je ook beschreef: het voelt nu zo verdomde eenzaam.’

‘Ik voel me vaak alleen met het verdriet terwijl we helemaal niet alleen zijn. Het stuk dat je schreef heeft me aangezet om te delen met een aantal vriendinnen en gelijkgestemden. Dit leverde gisteravond een reeks aan lieve berichtjes en tranen. Het heeft me geraakt, en het is helend om te merken dat het anderen ook raakt. Het heeft me geholpen om het allemaal iets meer een plekje te geven, maar vergeten doen we het niet, nooit niet.’

Nooit niet.
Daarom voel ik me gesterkt hier te delen uit mijn dagboeken van toen. Want het verhaal van mijn miskramen raakt niet alleen mij. Het verhaal van mijn miskramen gaat niet alleen over mij. Geen miskraam is hetzelfde. Ieder doorleeft zijn eigen leed. Hoe miskramen worden ervaren en benaderd verschilt per generatie. Maar er hoeft niet te worden gezwegen en weggestopt en gerelativeerd. Dat hebben vrouwen al veel te lang moeten doen.
Mijn verhaal gaat over heel veel vrouwen. En hun partners. Hun ouders en familie. Hun kinderen die er wel zijn. Het gaat over verlangen. Over verdriet. Over pijn. Over onbegrip. Over schuldgevoel. En over eenzaamheid, die ik hoop, al is het maar enigszins, te verlichten.

Maart – juli 2020
Amsterdam

 

Uit: Marjolijn de Cocq, Maar ik hield al wel van je

Een appje: ‘Mama, kan ik 1250 euro van jullie lenen? Ik wil een computer laten bouwen.’ Een gevoelig, wijs jongetje was hij, met zijn afgeplakte luie oogje en zijn brilletje, zijn geheel eigen observaties – ‘Mama weet je... jij bent van hartjes gemaakt’ – en zijn uitgebreide verhandelingen over de bultrugwalvis of de races van Cars. Bang voor pauwen, meeuwen en duiven, maar onverslaanbaar als zijn alter ego Superpoes. Nu is hij bijna veertien, heeft de baard in de keel. Wat hij ooit ‘konkjoeteren’ noemde, is een levensvervulling geworden. Hij doet een programmeeropleiding en livestreamt. Hij wil een computer laten bouwen. Knuffelen is verboden.

Van de zoon die in 2006 in mij groeit, durf ik lang niet te houden. ‘Geen greintje van de positieve naïviteit van mijn eerste zwangerschap,’ schrijf ik in het dagboek dat ik eind september van dat jaar, een maand voor de uitgerekende datum, voor hem begin. Eerder heb ik het niet gedurfd, dan begin ik een beetje vertrouwen te krijgen. Hij wordt geboren in november, maar pas maanden later schrijf ik over die avond.

24 februari 2007: Iets wat me vanavond weer niet losliet, zoals vaker sinds jouw geboorte, is een beeld van na de bevalling: jij, aangekleed op een verzorgingskussen, onder de warmhoudlamp. We moesten urenlang wachten voordat we uiteindelijk, om drie uur ’s nachts, uit het ziekenhuis konden vertrekken. Het was druk en er was domweg geen tijd om ons administratief af te handelen. Ik lag op bed te wachten, met uitzicht op jou. Want jij was daar op dat kussen neergelegd. Waarom heb ik je er niet afgehaald? Jij lag er heerlijk, op dat kussen, diep in slaap, dus ik denk dat het jou niet heeft gedeerd. Maar ik snap gewoon niet waarom ik niet heb gedaan wat mijn hart me ingaf, dat ik je daar bijna als een vreemde liet liggen. Waarom heb ik je niet opgepakt en vastgehouden, dicht tegen me aan? Ik liet je liggen en bestudeerde je, in plaats van je te koesteren. Het voelt of ik je in de steek heb gelaten.

Maar daarna kan ik hem bijna niet meer loslaten. Het valt zelfs zijn ‘glote zus’ op dat hij een soort verlengstuk van mij is geworden. Als Wilco op een ochtend met de baby de trap afkomt, roept ze: ‘Mama, papa heeft bloertje afgepakt!’ Onze dochter kan de r nog niet zeggen. ‘Julkjes’ draagt ze, en zitten doe je op een ‘klukje’.

28 november 2006: Het lijkt of mijn liefde voor jou elke dag intenser wordt. De avond dat je twee weken werd en je vader mij, na een wat moeilijke dag, even van je wilde ‘verlossen’ kon ik je niet eens loslaten. Ik móest je in mijn armen voelen.

11 januari 2006: Ik heb zo ontzettend veel moeite je los te laten. Op de dagen dat je zus thuis is moet ik je al zoveel wegleggen, je in de box parkeren of in de Maxi-Cosi, om haar aandacht te geven. Afgelopen weekeinde in Groningen griste oma Janny je werkelijk uit mijn handen. Maar ik kan je zelfs aan je vader moeilijk afstaan.

 

 

Copyright © 2020 Marjolijn de Cocq

pro-mbooks1 : athenaeum