Leesfragment: Midzomer, stadsmoe

07 mei 2020 , door Bernard Wesseling
|

Midzomer, stadsmoe, de nieuwe roman van Bernard Wesseling, ligt vanaf vandaag in de winkel! Lees bij ons het eerste hoofdstuk.

Rochus Veldman is fietskoerier. Hij doorkruist de stad en overpeinst het lot van zijn oudste vriend, die als vermist werd opgegeven. Straten en cafés roepen zijn aanwezigheid op en niet zelden denkt hij hem te zien. De herinneringen lijken de desintegratie te versnellen, en Rochus trekt zich in zijn vrije tijd terug op zijn kamer. Zijn onmacht om aan het leven deel te nemen wordt doorbroken door zijn ontmoeting met Alma. Zij voert hem mee naar Lesbos, waar hem een grote uitdaging wacht: de activist te worden die zijn vriend naliet te zijn.

 

1

Ik nader mijn bestemming, steek mijn telefoon weg en zoek de huisnummers af. Een spoedje, las ik in de order. Ik glijd behoedzaam de stoep op, temporiserend, en hang de laatste meters op één pedaal, in de stijl van boodschappende moeders.
Ik werd nageroepen, dat weet ik zeker. Voor ik me om kan draaien heeft een mevrouw van een zekere leeftijd in feite de moeite genomen om me achterlangs voorbij te snellen en voor me te gaan staan en begint me hier uit te foeteren. Aan haar zijde gapen beurtelings drie keffertjes, als een piepklein pijporgeltje.
Wat voor idioot of ik ben, om zomaar ‘het trottoir’ op te rijden! Ze had wel dood kunnen zijn. Welke achterlijke imbeciel het in zijn hoofd haalt zich zo in het verkeer te begeven? Door wie ik ben opgevoed, áls ik al ben opgevoed, en of ik soms een wolfskind ben?
Ondertussen bevingert ze haar kruisje, dat glimmend tussen haar zonverbrande borsten rust.
Ik wijs met een duim naar de tas op mijn rug die aan de oplettende waarnemer verraadt dat ik een fietskoerier ben, een soort postbezorger, en dus werkachtig in de logistiek (getuige het kwartaalkrantje dat ik ontvang, waaruit blijkt dat ik ook collega’s heb onder vrachtwagenchauffeurs). Verkeersregels gelden voor mij als voor ieder ander, zeker, maar ik permitteer me nu en dan, als de kust veilig is, een aanloopje stoep om mijn klant te behagen. Snelle service heet dat. Waarvan akte, tot uw dienst.
De confrontatie verslechtert snel. Waarschijnlijk herinner ik haar aan een lange lijn verlopen liefdes. Of ze heeft een afvallige zoon, hij wil haar geld zonder haar affectie of haar affectie maar dan met geld toe. Als er maar geld loskomt. Dat haar roedel is uitgekeken op de situatie en onrustig om haar heen drentelt, helpt de spanning alleen te verhogen. Je had liever dat ze begonnen te janken.
– Ja, jij denkt laat maar blèren, dat malle mens, het zal mijn tijd wel duren!
– Mevrouw, het spijt me, u hebt gelijk. Maar nu moet ik verder met mijn werk.
De stoep is trouwens zo breed als een boulevard. Er kan nog zeker een Deense dog langs met zijn baas, zo wordt ondertussen bewezen, en nog blijft er armslag over.
Alles aan haar staat me nu tegen: haar verwrongen gezicht, de kakel in haar stem, haar sieraden, haar honden, maar vooral haar blik, die zegt: ik zal je laten boeten voor alles wat ik niet kan bevatten, jongen.
Er is een onontkoombare intimiteit tussen ons ontstaan.
Mijn spieren spannen zich aan, merk ik. Mijn vuisten ballen vanzelf. Ik hoor niet wat ze allemaal zegt, het vitriool dat ze over me uitstort.
En ik vraag me af, terwijl ik hijgend mijn fiets tegen een boom stal, of ze snapt dat ik haar met één slag kan vermorzelen. Maar daarvoor zou ik haar moeten aanraken. En de walging is groter dan de behoefte haar borstbeen te splijten (precies bij haar kruisje) met een of ander zwaar, puntig voorwerp. Alleen deze walging redt haar. Of het moet mijn lafheid zijn die zich als walging maskeert. Misschien kan ik haar een simpel infarct bezorgen door in haar gezicht te brullen, zoals in die ene film, C’est arrivé près de chez vous, gebeurt.
Ik sta erbij als een roofdier, in de kracht van zijn leven geschoten.
Bij wijze van antidotum denk ik aan een geliefde oma, die gewoon was zich op te maken in een drieluik van een oude kuifspiegel, en een manvriendelijk masker deed verschijnen waaronder haar gezicht ontspande. Ik kalmeer, beperk me tot handelingen, laat haar razen. Ik zet mijn rugtas neer, sorteer de rechtsdocumenten die erin zitten, neem het relevante stuk uit. Spot het juiste huisnummer, loop ernaartoe.
De rancuneuze mevrouw is ineens verdwenen. Haar parfum – viooltjes – hangt om me heen als een geurvlag.

 

Copyright © 2020 Bernard Wesseling

pro-mbooks1 : athenaeum