Leesfragment: Mijn duistere Vanessa

15 april 2020 , door Kate Elizabeth Russell
|

Kate Elizabeth Russells Mijn duistere Vanessa (My Dark Vanessa,vertaald door Gerda Baardman en Monique ter Berg) staat deze week centraal in de leesclub van NRC Handelsblad. Overweeg je mee te lezen? Bij ons kun je uit de roman voorproeven.

De slimme, ambitieuze, naar het volwassen leven verlangende Vanessa Wye is vijftien als ze voor het eerst seks heeft met Jacob Strane, haar charmante en geraffineerde 42-jarige leraar Engels. De allesverterende affaire die volgt isoleert haar van haar omgeving en zal haar nooit meer volledig loslaten. Zeventien jaar later wordt Strane in de piek van MeToo door een andere voormalige leerlinge beschuldigd van seksueel misbruik. Vanessa is diep geschokt door het nieuws, want haar relatie met Strane, dat was toch ware liefde? Wanneer de oud-leerlinge contact met Vanessa opneemt komt zij voor een onmogelijke keuze te staan. Houdt ze vast aan het geloof in haar tienerherinneringen of herdefinieert zij het grootste liefdesverhaal van haar leven en haar seksuele ontwaken?

Op superieure wijze beschrijft Russell de psychologische dynamiek van een van de moeilijkste kwesties van onze tijd. Zowel genuanceerd als ongemakkelijk, gedurfd, krachtig en even fascinerend als verontrustend – Mijn duistere Vanessa gaat door merg en been.

 

2017

Ik maak me klaar om naar mijn werk te gaan en het bericht staat er nu acht uur op. Terwijl ik mijn haar krul refresh ik de pagina. Tot nu toe is het bericht 224 keer gedeeld en heeft het 875 likes. Ik trek mijn zwarte wollen pakje aan en refresh opnieuw. Ik graai onder de bank naar mijn zwarte flatjes en refresh. Speld het goudkleurige naamplaatje op mijn revers en refresh. Elke keer stijgen de aantallen en vermenigvuldigen de opmerkingen zich.

Wat ben je sterk.
Je bent zo moedig.
Wat voor monster doet een kind zoiets aan?

Ik open het laatste berichtje dat ik vier uur geleden aan Strane heb gestuurd: Gaat het goed met je…? Hij heeft nog niet gereageerd, heeft het nog niet eens gelezen. Ik typ een nieuw bericht – Als je wilt praten? – bedenk me en verwijder het, stuur een woordloze regel vraagtekens. Na een paar minuten probeer ik hem te bellen, maar wanneer ik de voicemail krijg, stop ik de telefoon in mijn zak en loop mijn appartement uit, trek de deur hard achter me dicht. Ik hoef niet zo mijn best te doen. Hij heeft er een puinhoop van gemaakt. Het is zijn probleem, niet het mijne.
Op mijn werk zit ik aan een balie in de hoek van de hotellobby en geef gasten tips over leuke dingen waar ze heen kunnen en waar ze lekker kunnen eten. Het is het eind van het seizoen, voordat Maine voor de winter dichtgaat komen de laatste toeristen langs voor de bladerpracht. Met een niet-aflatende glimlach, die beperkt blijft tot mijn mond, reserveer ik een tafeltje voor een stel dat zijn eerste trouwdag viert en zorg ik dat er bij terugkomst een fles champagne in hun kamer klaarstaat, een gebaar dat hun verwachting te boven gaat en me verzekert van een flinke fooi. Ik regel een limousine om een gezin naar het vliegveld te brengen. Een man die om de week de maandagnacht in het hotel doorbrengt voor zaken komt met drie vuile overhemden en vraagt of ze de volgende ochtend chemisch gereinigd kunnen zijn.
‘Ik zal ervoor zorgen,’ zeg ik.
De man glimlacht en geeft me een knipoog. ‘Je bent een topper, Vanessa.’
In mijn pauze zit ik in een leeg kantoortje op de administratie naar mijn telefoon te staren terwijl ik een broodje van gisteren eet, overgebleven van een door ons verzorgd evenement. Inmiddels check ik dwangmatig het Facebook-bericht. Ik kan me niet inhouden: ik moet mijn vingers bewegen en mijn blik schiet over het scherm, ik registreer het toenemend aantal likes en de keren dat iets gedeeld is, de tientallen je bent een kanjer, blijf je waarheid vertellen, ik geloof je. Zelfs tijdens het lezen lichten er drie puntjes op… iemand typt op dit moment een opmerking. Dan verschijnt er als bij toverslag een nieuw bericht, opnieuw een met sterkte en steun waarna ik mijn telefoon over het bureau wegschuif en de rest van het oudbakken broodje in de afvalbak gooi.
Ik sta op het punt om weer naar de lobby te gaan als mijn telefoon begint te trillen: INKOMEND GESPREK JACOB STRANE. Lachend neem ik op, opgelucht dat hij een teken van leven geeft, dat hij belt. ‘Gaat het goed met je?’
Even is er alleen doodse stilte en ik verstar, mijn blik gericht op het raam dat op Monument Square uitkijkt, de boerenherfstmarkt met foodtrucks. Het is begin oktober, herfst in optima forma, de tijd wanneer heel Portland zó uit een catalogus van Landleven lijkt te komen: pompoenen en kalebassen, kannen appelcider. Een vrouw in een Schotse ruit en stevige leren laarzen steekt het plein over, glimlacht naar de baby die ze tegen haar borst draagt.
‘Strane?’
Hij slaakt een diepe zucht. ‘Ik neem aan dat je het hebt gezien.’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik heb het gezien.’
Ik stel geen vraag, maar toch barst hij los in een betoog. Hij vertelt dat de school een onderzoek start en dat hij zich voorbereidt op het ergste. Hij gaat ervan uit dat ze hem zullen dwingen ontslag te nemen. Hij betwijfelt of hij het eind van het schooljaar haalt, misschien de kerstvakantie niet eens. Ik schrik zo van zijn stem dat ik mijn best moet doen hem te volgen. Het is maanden geleden dat we elkaar voor het laatst hebben gesproken, toen ik in paniek raakte nadat mijn vader aan een hartaanval was gestorven en ik Strane vertelde dat ik het niet langer kon; eenzelfde plotselinge aanval van moreel besef die zich door de verpeste jaren heen – kwijtgeraakte baantjes, relatiebreuken en depressies – al eerder had voorgedaan, alsof een deugdzaam leven met terugwerkende kracht alles kon herstellen wat ik had kapotgemaakt.
‘Maar ze hebben al onderzoek gedaan toen je haar leraar was,’ zeg ik.
‘Ze willen het nogmaals bekijken. Iedereen wordt opnieuw gehoord.’
‘Als ze destijds hebben besloten dat je niets verkeerds hebt gedaan, waarom zouden ze dan nu van mening veranderen?’
‘Het nieuws gevolgd de laatste tijd?’ vraagt hij. ‘We leven in andere tijden.’
Ik wil zeggen dat hij overdrijft, dat het wel goed komt als hij onschuldig is, maar ik weet dat hij gelijk heeft. De afgelopen maand is er iets in een stroomversnelling geraakt, een hele rits vrouwen die mannen betichten van lastigvallen en aanranden. Meestal gaat het om beroemdheden – muzikanten, politici, filmsterren – maar ook minder bekende mannen zijn het doelwit. Ongeacht hun achtergrond volgen de aangeklaagden dezelfde weg. Eerst ontkennen ze alles. Als duidelijk wordt dat het rumoer over de beschuldigingen niet verstomt, nemen ze gedwongen oneervol ontslag en bieden ze vage excuses aan zonder hun vergrijpen toe te geven. Vervolgens de laatste stap: ze doen er verder het zwijgen toe en verdwijnen. Het was onwerkelijk om deze mannen dag na dag zo moeiteloos ten onder te zien gaan.
‘Het zou goed moeten komen,’ zeg ik. ‘Alles wat ze schrijft, is gelogen.’
Strane haalt diep adem aan de telefoon, de lucht fluit tussen zijn tanden door. ‘Ik weet niet of ze liegt, technisch gezien niet tenminste.’
‘Maar je hebt haar nauwelijks aangeraakt. In dat bericht zegt ze dat je haar hebt aangerand.’
‘Aanranding,’ schampert hij. ‘Aanranding kan van alles zijn, net als geweldpleging kan betekenen dat je iemand bij zijn pols hebt gepakt of iemand een duw tegen zijn schouder hebt gegeven. Het is een nietszeggende, juridische term.’
Ik staar naar buiten naar de boerenmarkt: de krioelende menigte, de zwermende zeemeeuwen. Een vrouw die etenswaar verkoopt opent een ijzeren vat waaruit een stoomwolk vrijkomt wanneer ze twee tamales tevoorschijn haalt.
‘Ze stuurde me vorige week nog een berichtje.’
Diepe stilte. ‘O ja?’
‘Ze wilde weten of ik er ook mee naar buiten wilde komen. Dacht waarschijnlijk dat ze geloofwaardiger was als ze mij strikte.’
Strane zwijgt.
‘Ik heb natuurlijk niet gereageerd.’
‘Oké,’ zegt hij. ‘Tuurlijk niet.’
‘Ik dacht dat ze blufte. Dacht niet dat ze het lef zou hebben.’ Ik leun naar voren, druk mijn voorhoofd tegen het raam. ‘Het komt wel goed. Je weet hoe ik erin sta.’
En dan ademt hij uit. Ik zie zijn glimlach van opluchting voor me, de kraaienpootjes in zijn ooghoeken. ‘Meer hoef ik niet te horen,’ zegt hij.
Terug achter mijn balie ga ik naar Facebook, typ ‘Taylor Birch’ in de zoekbalk en haar profiel verschijnt op het scherm. Ik scrol door de spaarzame gegevens die voor iedereen zichtbaar zijn en die ik jarenlang nauwkeurig heb bestudeerd, de foto’s en updates, en nu, bovenaan, het bericht over Strane. De aantallen stijgen nog steeds – het bericht is 438 keer gedeeld, heeft 1800 likes en er zijn nieuwe opmerkingen, meer van hetzelfde.

Dit is zo inspirerend.
Ik heb ontzag voor je kracht.
Blijf je waarheid vertellen, Taylor.

Toen Strane en ik elkaar leerden kennen was ik vijftien en hij tweeënveertig, een bijna volmaakte dertig jaar verschil. Zo beschreef ik destijds het verschil tussen ons – als volmaakt. Ik hield van de berekening, drie keer zo oud als ik, het gemak waarmee ik me kon voorstellen dat ik drie keer in hem paste: een ik opgekruld om zijn hersens, een om zijn hart en de derde als vloeistof die door zijn aderen stroomde.
Romances tussen leraren en leerlingen kwamen wel eens voor op Browick zei hij, maar het was hem nooit overkomen omdat hij daar voor mij nooit naar had verlangd. Ik was de eerste leerling die zijn hoofd op hol bracht. Ik had iets wat het risico waard was. Ik betoverde hem.
Niet omdat ik zo jong was, voor hem niet. Boven alles hield hij van mijn geest. Hij zei dat ik een fantastische emotionele intelligentie bezat en dat ik schreef als een wonderkind, dat hij met me kon praten, dat hij zijn hart bij me kon uitstorten. Diep verscholen had ik een duistere, romantische ziel, net als hij. Vóór mij had niemand die duistere kant van hem ooit begrepen.
‘Dat heb ik weer. Vind ik eindelijk mijn zielsverwant, is ze pas vijftien,’ zei hij.
‘Dat heb ik weer?’ reageerde ik. ‘Denk je eens in dat je vijftien bent en je zielsverwant blijkt een oude kerel te zijn.’
Na die opmerking wierp hij een blik op mijn gezicht om zeker te weten dat het een grapje was – natuurlijk was het dat. Met jongens van mijn leeftijd wilde ik niets te maken hebben, hun roos en acne, hoe wreed ze konden zijn door meisjes in stukken te knippen en onze lichaamsdelen een cijfer te geven van één tot tien. Niets voor mij. Ik hield van Stranes bedaagde voorzichtigheid, van hoe hij me langzaam versierde. Hij vergeleek mijn haar met de kleur van esdoornbladeren, gaf me poëzie te lezen – Emily, Edna, Sylvia. Hij liet me mezelf zien zoals hij me zag, een meisje met de kracht om met haar rode haar uit de as te rijzen en hem als lucht te verslinden. Hij hield zoveel van me dat als ik zijn lokaal had verlaten, hij soms op mijn stoel ging zitten en zijn hoofd op tafel liet rusten om in te ademen wat er nog van me was achtergebleven. Dat gebeurde allemaal voordat we zelfs maar hadden gezoend. Hij was voorzichtig met me. Hij deed zo zijn best om lief voor me te zijn.
Het is simpel om precies vast te stellen wanneer het allemaal begon, het moment waarop ik zijn zonovergoten klaslokaal binnenliep en voor het eerst voelde hoe hij me met zijn ogen verslond, maar het is lastiger om te bepalen wanneer het voorbij was, als het al echt voorbij is. Volgens mij stopte het toen ik tweeëntwintig was, toen hij zei dat hij zich moest beheersen en geen fatsoenlijk leven kon leiden als ik binnen handbereik was, maar de laatste tien jaar hebben we nachtelijke telefoongesprekken gehad waarin we het verleden opnieuw beleefden en we aan de wond bleven pulken waarvan we allebei niet wilden dat hij dichtging.
Ik neem aan dat hij over tien of vijftien jaar bij mij aanklopt als zijn lichaam begint af te takelen. Dat lijkt het eind van deze liefdesgeschiedenis: dat ik alles uit mijn handen laat vallen en alles voor hem doe, trouw als een hond, en hij neemt en neemt en neemt.

[...]

 

© 2020 Kate Elizabeth Russell
© 2020 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Gerda Baardman en Monique ter Berg

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum