Leesfragment: Mijn konijn van vaderskant

10 februari 2020 , door Etgar Keret
| |

Nu in de winkel: de nieuwe verhalenbundel Mijn konijn van vaderskant van Etgar Keret. En zondag 8 maart komt hij naar Boekhandel Van Rossum! Lees bij ons alvast een fragment.

Deze verhalen hadden door niemand anders geschreven kunnen worden dan door Etgar Keret. Ook in deze nieuwe bundel toont hij zich weer een meester in korte vertellingen die ogenschijnlijk absurd zijn, maar bijzonder genoeg altijd geloofwaardig en diepmenselijk. Zijn personages worstelen met ouderschap en familie, oorlog en games, marihuana en pancakes, herinneringen en liefde. In ‘Elke dag jarig’ bijvoorbeeld zet een rijke, verveelde man een advertentie om verjaardagen te kopen – waarom zou hij genoegen nemen met slechts één verjaardag per jaar? Hilarisch is ook het feuilleton dat begint met een e-mail aan de eigenaar van de escaperoom ‘Storing aan de rand van het sterrenstelsel’, die al snel ontaardt in een epische scheldkanonnade over en weer. En in het betoverende titelverhaal zien drie zusjes in een konijn hun pas vertrokken vader, tot ongenoegen van de boze moeder. Bij een uitstapje ontmoeten ze een jongen met eveneens een bijzonder konijn bij zich.

Etgar Keret (Tel Aviv, 1967) is volgens The New York Times een genie. In Nederland dook hij voor het eerst op met Pizzeria Kamikaze (2001). Daarna volgden onder meer VerrassingSuperlijm en Zeven vette jaren. Zijn boeken verschijnen in meer dan veertig landen. Naast schrijver is Keret filmmaker. In 2007 won hij met zijn vrouw Shira Gefen de Camera d’Or voor de film Jellyfish.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Kerets Verrassing en schreef Ruth Kief een recensie over Superlijm.

 

De voorlaatste keer dat ik werd afgeschoten

De voorlaatste keer dat ik werd afgeschoten uit een kanon was toen Odelia ervandoor was gegaan met het kind. Ik werkte toen als schoonmaker van de kooien in het Roemeense circus dat net in de stad was aangekomen. De kooien van de leeuwen had ik in een half uur klaar, net als die van de beren, maar die van de olifanten waren een nachtmerrie. Mijn rug deed pijn en de hele wereld rook naar poep. Mijn leven lag in puin en de poeplucht paste erbij. Op een zeker moment voelde ik dat ik een pauze moest nemen. Ik vond een rustig plekje buiten de kooi en draaide een sjekkie. Zelfs zonder eerst mijn handen te wassen.
Na een paar trekjes hoorde ik achter me een gemaakt kuchje. Het was de circusdirecteur. Hij heet Izjo en heeft het circus gewonnen met kaartspelen. De oude Roemeen die de oorspronkelijke eigenaar was had drie vrouwen in zijn hand, maar Izjo had een carré. Hij heeft me dat verhaal verteld op de dag dat hij me in dienst nam. 'Wie heeft er geluk nodig als je vals weet te spelen?' zei hij toen met een knipoog. Ik was ervan overtuigd dat Izjo me op mijn kop zou geven omdat ik midden onder het werk een pauze had genomen, maar hij zag er helemaal niet boos uit. 'Zeg,' zei hij, 'wil je makkelijk een duizendje verdienen?' Ik knikte en hij ging verder: 'Ik was zojuist in de caravan van István, onze menselijke kanonskogel. Hij is ladderzat. Ik krijg hem niet wakker en de voorstelling begint over een kwartier…' Izjo's gestrekte hand beschreef in de lucht een kogelbaan, die eindigde toen zijn worstvingertjes op mijn voorhoofd tikten. 'Ik geef je duizend sjekel handje contantje als je hem vervangt.'
'Ik ben nog nooit afgeschoten uit een kanon,' zei ik, en ik nam nog een trek van mijn sigaret.
'Natuurlijk wel,' zei Izjo. 'Toen je vrouw je verliet, toen je zoon tegen je zei dat hij je niet meer wilde zien omdat je een nul bent, toen die dikke kat van je wegliep. Begrijp me, om menselijke kanonskogel te zijn, hoef je niet soepel, handig of sterk te wezen, alleen maar voldoende eenzaam en ongelukkig.'
'Ik ben niet eenzaam,' wierp ik tegen.
'O nee?' grinnikte Izjo. 'Zeg me dan – seks daargelaten, wanneer heeft er voor het laatst een vrouw naar je gelachen?'
Voor de voorstelling werd me een zilverkleurige overall aangetrokken. Ik vroeg een oude clown met een kolossale rode neus of ik niet een of andere instructie moest krijgen voordat ik werd afgeschoten.
'Wat belangrijk is,' mompelde hij, 'is dat je je lichaam ontspant. Of dat je het spant, een van de twee. Ik weet het niet precies meer. En er moet ook op worden gelet dat het kanon recht vooruit gericht staat, anders mis je het doel.'
'En dat is het?’ vroeg ik. Ook in de zilverkleurige overall stonk ik nog altijd naar olifantenpoep. De circusdirecteur kwam en tikte me op de schouder. 'Denk eraan,' zei hij, 'als je bent afgeschoten op het doel kom je meteen terug naar het podium, je glimlacht en je maakt een buiging. En mocht je god verhoede ergens pijn hebben of zelfs iets gebroken hebben, dan hou je je in, verbergt het en laat het publiek niets merken.'
Het publiek zag er echt gelukkig uit. Het juichte voor de clowns, die me in de loop van het kanon duwden, en de lange clown met de bloem waaruit water spoot vroeg me één tel voordat hij het lont aanstak: 'Weet je zeker dat je dit wilt doen? Dit is je laatste kans om spijt te krijgen.' Ik knikte en hij zei: 'Je weet dat István, de vorige menselijke kanonskogel, nu in het ziekenhuis ligt met twaalf gebroken ribben?'
'Welnee,’ zei ik, 'hij is alleen een beetje dronken. Hij ligt nu in zijn caravan te slapen.'
'Wat jij zegt,' verzuchtte de clown met de spuitende bloem en hij streek de lucifer af.
Achteraf gezien moet ik toegeven dat de hoek van het kanon te scherp was. In plaats van het doel te treffen vloog ik naar boven, boorde een gat in het strakke tentzeil en bleef naar de hemel vliegen, heel hoog, tot net onder het zwarte wolkendek. Ik vloog boven de verlaten drive-inbioscoop waar Odelia en ik vroeger films zagen, boven de speeltuin waar een paar hondenbezitters rondliepen met ritselende plastic zakjes, en daartussen ook de kleine Max, die net met een bal aan het spelen was en toen ik overvloog naar boven keek, glimlachte en naar me zwaaide, boven de Jarkonstraat, waar ik achter de vuilnisbakken van de Amerikaanse ambassade Tiger, mijn dikke kat, een duif zag proberen te vangen. Toen ik een paar tellen later in het water landde, bleef het handjevol mensen dat op het strand was stilstaan en klapte voor me, en toen ik uit het water kwam gaf een meisje met een piercing in haar neus me haar handdoek en lachte naar me.
Bij terugkomst op het circusterrein waren mijn kleren nog nat en alles om me heen was donker. De tent was leeg en middenin, naast het kanon waaruit ik was afgeschoten, zat Izjo het geld uit de kas te tellen. 'Je hebt het doel gemist,' bromde hij, 'en je bent niet teruggekomen voor de buiging zoals we hadden afgesproken. Ik breng daarvoor vierhonderd sjekel in mindering.' Hij stak me een paar gekreukte bankbiljetten toe, en toen hij merkte dat ik ze niet aannam, boorde hij een harde Oost-Europese blik in me en zei: 'Wat heb je liever, man? Het geld aannemen of ruzie met mij krijgen?'
'Wie heeft het over geld, Izjo?' zei ik met een knipoog, en ik liep naar de loop van het kanon. 'Kom, doe een vriend een lol en schiet me nog een keer af.'

 

© 2020 Etgar Keret

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum