29 september verschijnt Sarah Watlings Nobele wilden. De Oliviers: vier vrouwenlevens (Noble Savages: The Olivier Sisters, vertaald door Mariella Duindam). Lees bij ons nu alvast een fragment!
Van jongs af aan vielen de zusjes Olivier op: geëmancipeerd, aantrekkelijk, vastberaden en gevaarlijk ‘wild’. Dichter Rupert Brooke was naar verluidt verliefd op alle vier, D.H. Lawrence vond ze walgelijk. Virginia Woolf kon geen hoogte van ze krijgen.
De zussen waren hun tijd vooruit. Margery en Daphne studeerden in Cambridge toen sommigen nog dachten dat vrouweneducatie slecht was voor de voortplantingsorganen. Noel werkte al tijdens de Eerste Wereldoorlog als arts; Daphne stichtte de eerste Steiner-school in Engeland; Brynhild excelleerde als verbindende schakel met de Bloomsbury-groep.
In Nobele wilden plaatst Watling de zussen in het volle licht van de geschiedenis en biedt daarmee zicht op het vroege feminisme van de vorige eeuw, de progressieve politieke denkbeelden van die tijd, het vrouwbeeld in de gezondheidszorg en het culturele landschap na de Eerste Wereldoorlog. Met bijrollen voor mannen als George Bernard Shaw, H.G. Wells en C.S. Lewis is Nobele wilden allereerst een portret van zusterschap in al haar facetten.
‘Woorden zijn zo misleidend.’ Noel Olivier
Op 7 september 1962 vond er, in een deftig huis aan de Kensington Park Road, een krachtmeting plaats tussen Christopher Hassall en Noel Olivier. Hassall was een forse, knappe man met vele talenten; hij was zijn carrière begonnen als acteur en dichter en had jarenlang als librettist met Ivor Novello samengewerkt. De twee mannen hadden enkele van de populairste Britse musicals uit de jaren dertig en veertig op hun naam staan: Glamorous Night, Careless Rapture, The Dancing Years, King’s Rhapsody. In 1953 had Hassall een goed ontvangen biografie geschreven over de mecenas Eddie Marsh, met wie hij bevriend was geweest. Inmiddels was hij vijftig; een graag geziene figuur die zich vrijelijk bewoog in het wereldje van literatuur en theater, een man die een zekere luister uitstraalde en gewend was met open armen te worden ontvangen. Hij rekende Noels neef Laurence Olivier, die hij ‘Larry’ noemde, tot zijn vrienden. In september 1962 was hij vrijwel klaar met de eerste echte geautoriseerde biografie van een beroemd oorlogsdichter wiens romantische voorkomen bij de gehele Engelse schoolgaande jeugd bekend was. Het was de bedoeling dat Noel het plaatje compleet maakte.Zij en haar zussen speelden een sleutelrol in het verhaal dat Hassall in zijn boek tot leven wilde brengen. De vier gezusters Olivier, van wie Noel de jongste was, waren de beeldschone, ondoorgrondelijke dochters van een vooraanstaand socialist. Hun hele leven hadden ze mensen gefascineerd en verontrust, dolverliefde aanbidders afgewezen en een verbijsterend modern bestaan voor zichzelf opgeëist, een bestaan waarmee ze nu en dan vervaarlijk dicht tegen een notoire reputatie aanschurkten. Met andere woorden: Noel had voor elke biograaf een geschenk moeten zijn.Ze bleek echter een moeilijk te vangen prooi. Gedurende meer dan twee jaar had ze Hassall ontweken en genegeerd; doordat ze hem telkens afpoeierde werd de publicatie van zijn biografie steeds verder uitgesteld en inmiddels lag hij al ruim een jaar achter op schema. ‘Ze verkeert nog in een staat van psychische weerstand waar ze vermoedelijk niet overheen komt,’ waarschuwde een oude vriend van Noel hem. ‘Ik hoop dat je niet eeuwig blijft wachten.’Een geplande brievenuitgave van de dichter was al gestrand op Noels onwil. Noel was een van de eerste en onvermurwbaarste tegenstanders geweest van publicatie. Ze had niet alleen geweigerd haar eigen brieven af te staan, maar ook geëist dat haar naam in het boek niet genoemd werd en dat er geen foto’s werden gebruikt waar zij op stond.Hassall klaagde dat de bundel zonder de brieven van de Oliviers ‘ernstig incompleet’ zou zijn. Dat was uiteraard precies Noels bedoeling. Die epistels vertelden niet alleen iets over het leven van de dichter, maar ook over haar eigen leven en dat van haar zussen; levens die heel wat meer hadden omvat dan hun betrekkingen met deze man, die pas na zijn dood beroemd geworden was. De zussen hadden ruimschoots de gelegenheid gehad om terug te komen op hun standpunt – in 1915 was hun voor het eerst om de brieven gevraagd – maar in de tussenliggende jaren had geen enkel verzoek of argument Noel tot andere gedachten gebracht, en ze had al evenmin enige aandrang gevoeld zich te mengen in de diverse discussies rond de publicatie of zelfs om haar besluit te rechtvaardigen.Toen ze uiteindelijk, na tussenkomst van enkele van haar beste vrienden, toestemde in een ontmoeting met Hassall, kwam de door haar voorgestelde vrijdagavond (hij kreeg precies twee uur de tijd) Hassall toevalligerwijs erg ongelukkig uit. Maar Noel had haar voorwaarden gesteld en dus zegde hij zijn afspraken af, stelde een register samen van alle plekken in de biografie waar zij genoemd werd en vroeg zijn zuster hen bij haar thuis in Londen te ontvangen.Op 7 september zette Joan Hassall, die als gastvrouw fungeerde, het eten op de met bloemen en kaarsen gedekte tafel. Noel arriveerde stipt op tijd. Maar vanaf het moment dat ze over de drempel stapte was ze een teleurstelling voor Hassall. In plaats van de tegenspeler die hij zich had voorgesteld, kwam er ‘een piepklein, verschrompeld oud vrouwtje zonder hoed, maar met een grote bos sneeuwwit haar binnenstrompelen, trekkend met haar recherbeen’, zei hij later tegen een vriend. ‘[H]aar hele verschijning had iets smartelijks; haar gezicht was zo mager en ingevallen dat haar neus erg groot en puntig leek’.Door die eerste schok werd Hassall op het verkeerde been gezet. ‘Waarmee kan ik u helpen?’ vroeg Noel bij aankomst, maar hoe kon ze dat nu niet weten? Ze had alleen een handtasje bij zich, dus de brieven waarop hij had gerekend had ze blijkbaar niet meegenomen; ze beweerde zelfs niet te weten waar die waren. ‘Ik heb niet gezocht,’ gaf ze tot zijn ergernis te kennen. Hij vroeg of hij de brieven mocht inzien, mocht ze ze nog vinden, waarop ze ‘terugdeinsde’ en een ontwijkend antwoord gaf. Misschien konden ze dan in elk geval de tijd gebruiken om het register door te nemen? Hij bood aan de passages uit zijn boek voor te lezen waarin Noel genoemd werd, opdat ze die kon beoordelen of zelfs corrigeren, maar dat wees ze van de hand, en na een diner waarbij de verblufte Hassall de conversatie aan zijn zuster had overgelaten verliet ze het huis met een (door Joan aangedragen) zwart aktetasje waarin de getypte vellen van zijn manuscript zaten gepropt, zodat ze die in alle rust zelf zou kunnen lezen. ‘Dat zal wel een zeer pijnlijke ervaring zijn,’ zei ze, toen ze de tas aannam. ‘In het geheel niet,’ was het antwoord. ‘Het is volstrekt niet saai, misschien vindt u het hier en daar zelfs amusant.’ Hassall vergezelde haar door het donker naar het station van de ondergrondse en keek haar na terwijl ze naar de roltrap hinkte. Hij hief zijn hand om te zwaaien. Ze keek niet om.Het viel niet mee om in haar de bekoorlijke tiener te herkennen die Hassalls onderwerp, Rupert Brooke, ooit het hoofd op hol had gebracht. De echte Noel, zo betoogde hij, was weerzinwekkend: ‘een armoeiig sloofje’, dat niettemin lieftallig, ‘met een zachte, vriendelijke blik in haar ogen’ naar hem glimlachte; ze was een meelijwekkend schepsel, te zeer ‘geschonden’ om een waardige tegenspeelster te kunnen zijn, maar ondertussen slaagde ze er wel in om alles wat hij met deze bijeenkomst had willen bereiken te dwarsbomen en op zowel vleien als bluffen vaag en halsstarrig te reageren, waardoor hij zich gedwongen zag te erkennen: ‘Ik heb nog nooit zo’n lastig sujet ontmoet.’ Het leek erop dat Noel hem op alle fronten had verslagen.Ondanks dit niet bepaald veelbelovende begin was Hassall bij nader inzien toch voorzichtig optimistisch. Misschien zou Noel ‘diep geschokt’ en ‘ernstig in verlegenheid gebracht’ zijn bij het lezen van de biografie; misschien zou ze zich dan realiseren dat ‘terughoudendheid vruchteloos’ was, en ‘haar volledige medewerking verlenen’. Pas toen besefte hij dat Noel het voor elkaar had gekregen te vertrekken zonder haar adres achter te laten.
[...]
Copyright © 2019 Sarah WatlingCopyright vertaling © 2020 Mariella Duindam / Athenaeum—Polak & Van Gennep