Leesfragment: Nora, of brand Oslo brand!

15 augustus 2020 , door Johanna Frid
|

18 augustus verschijnt Nora, of brand Oslo brand! van Johanna Frid (Nora eller Brinn Oslo brinn, vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen), lees bij ons nu alvast het eerste hoofdstuk!

De Zweedse Johanna is ziekelijk jaloers op Nora, de ex van haar Deense vriend Emil. In Johanna's optiek is Nora alles wat zij niet is: mooi, Noors en populair op sociale media. Als Johanna er toevallig achter komt dat Emil en Nora met elkaar willen afspreken, raakt ze van streek. Geobsedeerd door Nora begint ze via Instagram een onderzoek naar haar leven en ze houdt haar vanaf dat moment nauwlettend in de gaten. Voortdurend in de greep van haar jaloezie, wordt Johanna ook fysiek geplaagd: ze heeft een constante, doordringende pijn in haar baarmoeder.

Nora, of brand Oslo brand! is intelligent, oprecht en eigenzinnig: een autobiografische roman die met humor de kwellingen en verlangens van een generatie blootlegt.

 

1.
Mijn taal uit jouw mond

Het begon allemaal met een foto.
Het was een natte avond in juli en Emil was aan het pakken. De volgende dag zouden we de trein naar Odense nemen om bij zijn ouders langs te gaan. Ik was nerveus, voelde rusteloosheid en een zeurende pijn in mijn lijf. Een paar weken eerder had ik te horen gekregen dat er een ongevaarlijke cyste op mijn eierstok zat, en dat hield me bezig. Die cyste, en de volgende dag. Ik had Emils ouders al ontmoet, maar nog niet zo vaak, en ik sprak nauwelijks Deens. Ik begreep steeds beter wat de mensen zeiden, maar zodra ik in het Zweeds reageerde, werden de gezichten van de Denen uitdrukkingsloos. Ik wist niet wat ik kon verwachten, hoe ik me moest gedragen en ook niet wat ik moest inpakken. Emil zat achter zijn computer en buiten voor het raam bulderde Amager Boulevard, van de auto’s met zwaailichten, de aanhoudende regen en de wind, waardoor het in Kopenhagen altijd gierde. Ik zat zonder enige systematiek kleren op te vouwen, maar werd het beu en staarde lang naar een blauw vest, verzonken in fantasieën over cystes en Emils ouders. Stel je voor dat ze me eigenlijk helemaal niet mochten?
Emil wekte me uit mijn gedachten, hij riep dat ik moest komen kijken naar iets op zijn computer. Iemand had in dagblad Politiken een schokkend opiniestuk over de Deense poëziegolf geschreven. Ik las het en stond op het punt om iets te zeggen toen mijn oog viel op de foto op zijn beeldscherm, het gedeelte van Facebook dat aangaf dat hij een bericht had ontvangen. Het was een zwart-witfoto, een profielfoto voor sociale media. Ze straalde, dat zag je al aan het icoontje. Ze was misschien twintig jaar en lachte recht in de camera. De foto was bijgesneden zodat haar gezicht de hele uitsnede vulde, uitsluitend jukbeenderen, sproeten en haar glimlach, die geweldig was. Ze zou Synnøve, of Wenche of Ragnhild kunnen heten, maar Nora was een volkomen normale naam. Noors en normaal.
Ik was helemaal de kluts kwijt. Ik wist niet meer wat ik over Lilian Munk Røsing, de literair criticus van Politiken, had willen zeggen en werd me onaangenaam bewust van mijn lijf, mijn handen. Nora was Emils ex. Ik wist niet dat ze nog steeds contact hadden. Mijn wangen gloeiden. Het werd steeds moeilijker om woorden te vinden en dat groeide uit tot een gevoel van schaamte. Ik mompelde wat en deed net of ik niet iets moois, en iets privés, had gezien. Ik voelde hoe een nieuw landschap vorm kreeg, vreemd vanbinnen.
We kenden elkaar nu bijna een jaar en waren sinds een paar maanden elkaars kæreste, zoals de Denen hun geliefde noemen. Ondanks de spraakverwarring begonnen we elkaar wat beter te begrijpen. Je moet niet alleen een ander mens leren kennen en een andere Scandinavische taal, maar ook hoe die persoon zijn eigen Scandinavische taal spreekt. Uit Emils mond werd het Deens langzaam begrijpelijk, maar tegenwoordig praatte hij meer Zweeds. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten – op een septemberdag op een bankje in de zon – snapte ik er geen woord van. Ik zat zeker een halve minuut aan mijn sigaret te lurken voordat ik me realiseerde dat Emil mijn lighter wilde gebruiken. We volgden dezelfde studie en ik voelde me ongelooflijk dom dat ik niets kon maken van die woordenbrij. Toen Emil en de andere Deense studenten die eerste dag tijdens college aan de praat waren, stopte ik simpelweg met luisteren. Het was nog erger dan wanneer je de radio tussen twee zenders in had staan, eerder alsof je probeerde rijst in een te grof vergiet af te spoelen of koffiedik te kijken. Emil had een jaar in Zweden gewoond en beschikte over een rudimentair begrip van de taal – hij kon globaal zinnen ontcijferen maar miste soms details. (Een keer onderstreepte hij in de tekst die we bespraken het Zweedse woord voor dennenappel en hij siste: Wat betekent dat?) Hoewel onze medestudenten ook de indruk wekten communicatieproblemen te hebben, leek dat hem noch zijn landgenoten erg te deren. Misschien was het voldoende dat ze elkaar konden verstaan. Misschien was de afstand gewoon te groot om te overbruggen. Toen we in de pauze zaten te roken had Emil in elk geval minder moeite om mij te begrijpen dan ik hem, hetgeen ervoor zorgde dat het gesprek eigenaardig mank liep. Ik kwam voor het eerst in aanraking met die gezichtsuitdrukking waarvan ik later leerde dat die standaard was bij ontmoetingen tussen Scandinavischsprekenden onderling: een verstijvende huiver en een onwil om te laten merken dat je het eigenlijk niet begrijpt.
De meesten gaven er de voorkeur aan de spraak- en algehele verwarring de vrije loop te laten zodat het gesprek geleidelijk verzandde. Die keer was het een triomf toen ik uiteindelijk mijn aansteker kon overhandigen. In het Engels heet die immers ook lighter. Deens leren was voor mij een heel actief besluit. Ik had gemeend dat er een gradueel begrip tussen de buurlanden heerste, maar dat bestond helemaal niet; Google Translate, zweet en lange interpretatiediscussies met mijn vriend Petter, die al heel lang in Kopenhagen woonde, moesten eraan te pas komen. Dat najaar kwam het niet bij me op dat het leren van een taal omwille van iemand anders misschien iets romantisch had. Romantisch in een soort geïdealiseerde zin, een ijdel idee dat je de wereld van een ander echt kon doorgronden, maar ook romantisch op de manier waarop je bijvoorbeeld bloemen cadeau doet of de vaatwasser leegruimt. Iets heel concreets en tegelijkertijd symbolisch. Ook al zijn Deens en Zweeds buurtalen, het klankmatige onderscheid is groot, cruciale woorden en zinsconstructies verschillen opvallend van elkaar. Het is met andere woorden een ambitieus project. Maar mijn verliefdheid was niet de reden dat ik in die verschillen wilde doordringen. Het was niet iets tastbaars, maar gewoon een plotselinge doelbewustheid. In december vond ik dat ik de taal voldoende beheerste om Emil onder vier ogen te ontmoeten. Hij was vanwege de studie gewoon een paar dagen in Stockholm en we besloten een biertje te gaan drinken. Per mail suggereerde hij dat als het gesproken gesprek te moeilijk werd, we natuurlijk altijd nog briefjes heen en weer konden schuiven. In de kerstperiode werden onze mails steeds langer, en begin januari zagen we elkaar terug in een winderig Kopenhagen. Onze relatie ontwikkelde zich in hetzelfde tempo als mijn begrip van het Deens. In maart was ik in staat om een literatuurprogramma op de Deense radio te volgen en Emil vroeg of we nu kærester waren.

Inmiddels zaten we in juli, en eind augustus zou Emil naar Stockholm verhuizen. Drie maanden is geen lange periode om verkering met iemand te hebben, maar lang genoeg om iets van de grond te krijgen wat je een veilig en mooi gevoel kan geven. Een vriendin zei dat Emil hartjes in zijn ogen had als hij naar me keek. Zelf zag ik dat niet, maar soms voelde ik aan zijn blik dat ze gelijk had. Ik had een groot vertrouwen in hem, zo groot dat het me verbaasde. Maar door die foto van Nora raakte ik van mijn stuk. Ik verontschuldigde me en sloot me op in de wc, waar ik een hele poos op het neergeklapte deksel naar de tegels bleef zitten staren. Mijn wangen gloeiden, mijn hart bonkte. Ik had een diep verwarrend shitgevoel. Hoe goed kende ik Emil? Ik wist dat hij loyaal was tegenover zijn vrienden, lief voor zijn zussen, dat hij met een aandoenlijke plichtsgetrouwheid zijn gedichten schreef. Hij was behulpzaam, enorm beleefd – maar hij had ook een andere kant, iets anders... Toen er bij mij een paar maanden eerder een verstandskies getrokken moest worden, had ik hem geschreven dat ik het wel uit kon gillen. Hij reageerde met: Gil dan. Om de een of andere reden vond ik dat verbazingwekkend. Misschien innemend.
Maar hoeveel wist ik nou eigenlijk? In mijn ogen was hij schitterend, verblindend. Ik kon hem niet goed zien.

 

© 2018 Johanna Frid/Grand Agency
© 2020 Nederlandse vertaling Janny Middelbeek-Oortgiesen/ Uitgeverij Podium

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum