Leesfragment: Olifant van zeep

14 februari 2020 , door Thomas Verbogt
| |

Tot en met 21 februari is het weer de Week van het Korte Verhaal. Een goed moment om een fragment uit Thomas Verbogts nieuwste verhalenbundel te publiceren: Olifant van zeep.

Het avontuur van het alledaagse kan veel teweegbrengen. Altijd zijn er grote en kleine verhalen die om onthulling popelen. Ze zeggen veel over ons, over onze vaak stamelende en licht ontregelende omgangsvormen. Schijnbaar onbeduidende momenten kunnen voor hilariteit zorgen. Soms begint het met een simpele vraag: 'Heeft u nog leuke dingen gedaan deze zomer?'
Op de lichte toon die we van hem kennen, met een zachte glans van melancholie, belicht Thomas Verbogt het dagelijks leven, dat nooit gewoon is.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Hoe alles moest beginnenPerfecte stilteKleur van geluk en Als de winter voorbij is . Lees ook onze bespreking van Wat heeft de Sint voor jou gekocht?

 

Olifant van zeep

Als de uitzending nauwelijks een minuut is afgelopen, belt zijn ex. Dat had hij kunnen weten. Simone is al heel lang zijn ex, maar ze is toch in zijn leven gebleven. Zij vindt dat prettig, hij ook. Dat is het woord: prettig. ‘Ex’ vindt hij daarentegen een aanduiding van niks. Maar ja, ‘de vrouw met wie ik tien jaar heb geleefd’ klinkt zo dramatisch. Exvrouw bevalt hem ook niet. Alsof ze een geslachtsverandering heeft ondergaan. Ex-echtgenote, alsjeblieft niet.
Toen ze pas zijn ex was en hij de hare, hadden ze elkaar een tijdje met rust gelaten. Ze hadden afgesproken dat dit beter was. Waarom ze die afspraak hadden gemaakt, wist hij niet meer. In die periode verlangde hij niet naar haar terug, en zij zei later dat zij dat ook niet had gevoeld. Zijn vraag waarom ze dan ruim tien jaar bij elkaar waren geweest, viel bij haar niet in goede aarde. ‘Ik laat niet tien jaar van mijn leven ongedaan maken,’ riep ze.
Daarna hadden ze elkaar weer een paar maanden niet gezien, maar ineens begonnen ze het belangrijk te vinden dat het prettig was dat weer wel te doen. Toen hij haar daarover belde, zei ze dat ze met de telefoon in haar hand stond om zijn nummer in te toetsen. Ze moesten vertederd lachen. Zo hadden ze ook gelachen op de laatste dag van hun gezamenlijke leven, toen ze vaststelden dat ze al erg lang niet meer in elkaars nabijheid plezier hadden gehad of iets wat op plezier leek. Daar hadden ze even over doorgepraat, en toen zei hij: ‘Incompatibilité d’humeur. Dat is het. Dat is het gewórden.’
Ze knikte en verhaspelde die woorden zenuwachtig, en toen lachten ze dus vertederd. ‘Het licht is tussen ons verdwenen,’ zei ze.
Zo gaat het vaak bij mensen, ineens is het licht tussen hen weg.
Het is inmiddels dertig jaar geleden. Hij was negenentwintig, Simone een jaar jonger.

Bijna elke week schrijft hij in de weekendbijlage van een landelijk dagblad een essay over een actuele kwestie. Door die stukken geniet hij gezag. Zijn helderheid wordt geprezen, zijn humor ook, de lenigheid van zijn denken. Altijd als er iets aan de hand is waarover veel mensen opvallend verschillend denken, wordt hij gevraagd in een radio- of televisie-uitzending te komen om de discussie naar een hoger niveau te tillen. Die kwalificatie komt niet van hemzelf, maar van de programmamakers. Hij zegt steevast nee. Hij wil zich tot de krant beperken, die openbaarheid is hem voldoende, hij wil niet dat hij iemand wordt met een bekend gezicht. Die exclusiviteit amuseert hem. Hij is als de dood voor de zelfgenoegzaamheid van veel openbare personen, voor die glimlachjes van ze.
Telkens wanneer Simone zijn stuk gelezen heeft, belt ze hem. Vaak is ze het met hem eens, bijna altijd heeft ze een opmerking over een formulering. Dat is een beroepsafwijking, ze is hoofdredacteur bij een uitgeverij van juridische boeken.
Vandaag is het niet zaterdag, het is maandagavond.
‘Wat stond jij je verschrikkelijk aan te stellen, Johan Winters!’
Als ze zijn voor- en achternaam noemt, is er iets gaande waarbij hij op zijn tellen moet passen. Dan is het menens.
‘En zo stom ook!’ vervolgt ze. ‘Nu weet iedereen wie je bent. Iedereen kent je gezicht, bedoel ik. Wég anonimiteit!’
‘Ik denk niet dat de kijkers naar dat programma mijn stukken lezen,’ zegt hij.
‘Ach, morgen weet iedereen het! En dat rare verhaal dat je vertelde!’
‘Hoezo raar… Ik was in gedachten, ik was er niet helemaal bij. Ik begon aan dat verhaal voor ik er erg in had. En toen vond ik het arrogant ermee op te houden.’
‘Herkende je die vrouw dan niet?’
‘Die me aansprak? Nee. Ik werd bovendien verblind door die lampen.’
‘Babs Krachers! Iedereen kent Babs Krachers! Ze is de beroemdste vrouw van Nederland.’
‘Ik dacht dat dat de koningin was,’ zegt hij zuinig. Hij vindt het meteen een slappe opmerking.
Natuurlijk had hij van Babs Krachers gehoord en over haar gelezen. Er staat vaak iets over haar in de krant, ook in de kranten die hij leest. Behalve bedenkster en presentatrice van veel televisieprogramma’s is ze ook eigenaar van een hotelketen die zich over zo’n beetje de hele wereld uitstrekt, beroemd om zalen van badkamers, verder is ze pleegmoeder van vier geadopteerde kinderen en kiest ze om de haverklap voor een man met wie ze al snel ‘geen verhaal’ heeft. Hij weet niet waarom hij dat allemaal leest, maar hij leest het. Hij komt dus ook regelmatig een foto van haar hoofd tegen. Dat hoofd vindt hij sympathiek, zelfs aantrekkelijk, er valt hem helderheid in op, maar toch vergeet hij het telkens.
Vanmiddag moest hij ook twee keer kijken.

Hij vindt het ontspannend een supermarkt te bezoeken, niet vanwege de supermarkt, maar om er even uit te zijn. Hij brengt een groot deel van de dag lezend en studerend door, hij doet niets liever, maar soms kan hij naar praktische handelingen hunkeren. Iets in zijn huis schoonmaken. Of inderdaad naar buiten om boodschappen te doen. Hij houdt er niet van eens per week alles voor die week in te slaan, nee, elke dag wil hij beslissingen nemen over levensmiddelen. Hij heeft bovendien het gevoel dat het hem scherp houdt, die wandelingen naar en door de supermarkt. Je kunt wel deel uitmaken van een samenleving, maar het is ook nuttig er zo nu en dan doorheen te lopen.
Deze middag wil hij ook twee levensmiddelen ruilen. Toen hij gisteren thuiskwam trof hij tussen zijn boodschappen twee varkenshaasjes aan in een verpakking met kerstversiering, per ongeluk in zijn wagentje terechtgekomen en door hem gedachteloos afgerekend en ingepakt. Hij houdt niet van dit soort vlees, wilde het weggooien, maar vond dat toch onverschillig gedrag en besloot daarom het te ruilen, hij wist nog niet tegen wat, maar dat zou hij dan wel zien.
Het is een namiddag met een lucht vol donkere vuiligheid. Iedereen heeft haast en is geïrriteerd.
‘Hebt u de bon nog?’ vraagt de vrouw achter de balie.
Hij schudt zijn hoofd en probeert schuchter schuldig te kijken. Hij neemt nooit een bon mee uit de supermarkt. Waarom zou hij dat doen? Thuis nog eens rustig nalezen wat hij heeft gekocht? De vrouw knikt berustend. Ze heeft een groot hoofd waaruit Bassie-haar als helmgras is geëxplodeerd. Het is duidelijk dat ze graag knikt, daarom beheert ze waarschijnlijk ook de klantenservice.
‘Weet u nog aan welke kassa u de varkenshaasjes kocht?’
Als kind vond hij het een idioot woord, varkenshaasje. Hij dacht dat het de naam van een dier was, wat een kip ook was. Of een schol. Hij kon zich geen voorstelling van een varkenshaasje maken. Een dier met lange oren en een krulstaart? Varkenshaasjes! In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland zeker!
Hij weet niet meer voor welke kassa hij gisteren stond. Bovendien is dat een omstandigheid die hij niet onthoudt, die hij niet eens wenst te onthouden. Het is net alsof hij automatisch keuzes maakt voor wat hem bijblijft en wat niet. Misschien werkt het zo bij alle mensen, maar hij heeft het gevoel dat het er bij hem dienaangaande wat strikter aan toegaat.
‘U weet het niet, hè,’ zegt de vrouw van de klantenservice. Ze spreekt die woorden vriendelijk uit, alsof ze hem duidelijk wil maken dat het haar niets uitmaakt dat hij niet alles onthoudt. Ze praat ook wat harder en langzamer, zoals sommige mensen doen tegen verstandelijk gehandicapten of buitenlandse toeristen die de weg vragen.
Het benauwt hem dat het belangrijk is wáár hij die varkenshaasjes heeft afgerekend. Op de verpakking staat het logo van de supermarkt. Ja, hij kan ze natuurlijk in een ander filiaal hebben gekocht, maar wat zou dat? Al die supermarkten vormen in feite toch één grote winkel.
De vrouw buigt zich nu naar hem toe. Ze heeft een ketting om die een naam laat zien: Bettina. Waarschijnlijk is dat haar eigen naam, maar waarom zou ze die om haar hals dragen? Hij neemt niet aan dat hij haar uit zichzelf Bettina mag noemen. Zou ze bang zijn dat ze haar naam vergeet?
‘Weet u het meisje nog?’ vraagt de vrouw nu.
Die vraag verwart hem.

 

© Thomas Verbogt 2019

pro-mbooks1 : athenaeum