Leesfragment: Op het geniale af

04 juli 2020 , door Benedict Wells
|

7 juli verschijnt Op het geniale af van Benedict Wells (Fast genial, vertaald door Gerda Baardman). Lees bij ons nu alvast het eerste hoofdstuk!

De intelligente Francis Dean woont met zijn moeder in een vervallen trailerpark in New Jersey. De hoop op een betere toekomst heeft hij opgegeven – tot hij de waarheid achter zijn verwekking ontdekt. Zijn bestaan komt blijkbaar voort uit een absurd experiment waaraan zijn moeder achttien jaar geleden deelnam. Zijn vader is geen loser die zijn gezin in de steek liet, maar een genie, cum laude afgestudeerd aan Harvard. Hem ontmoeten zou Francis' leven kunnen veranderen.

Samen met zijn beste vriend Grover, een excentrieke whizzkid, en het meisje van zijn dromen, de delicate en onvoorspelbare Anne-May, Op het geniale af is het verhaal van een spannende ontdekkingsreis met meedogenloze wendingen en een adembenemende afrekening.

 

I

‘Ik ga hier weg!’
Zoals al zo vaak zat Francis op de afdeling psychiatrie naast zijn moeder. De stoel was te klein, de leuning drukte tegen zijn rug. Hij deed zijn ogen dicht en stelde zich voor dat hij van een klip sprong en met zijn hoofd naar voren de zee in dook.
Zijn moeder praatte door: ‘Ik ga ontsnappen of ik neem een advocaat. Het is allemaal jouw schuld, Francis, jij hebt mijn leven kapotgemaakt.’
Sinds hij haar met hulp van de noodpsychiater van dienst naar het ziekenhuis had gebracht, was ze niet meer zo over hem te spreken.
Ze wachtten op de dokter. Francis haalde een muntje uit zijn zak: kop betekende dat alles goed kwam, munt het tegenovergestelde. Zenuwachtig gooide hij het omhoog, ving het op en legde het op de rug van zijn hand. Kop of munt. Hij wilde net kijken toen de deur openging en dokter Sheffer, de nieuwe chef de clinique, binnenkwam.
Hij knikte naar Francis en legde een hand op de schouder van de veertigjarige vrouw op de stoel, die een totaal afwezige indruk maakte. ‘Hoe lang is ze al zo?’
‘Ongeveer een week.’ Francis wreef in zijn ogen. ‘Ze is helemaal de weg kwijt, als je dat zo kunt zeggen.’
Ja, dacht hij, dat kun je wel zo zeggen.
De dokter maakte aantekeningen en keek in de status. Katherine Angela Dean, stond er op de map. ‘Dus je moeder heeft een schizoaffectieve bipolaire stoornis?’
Francis haalde zijn schouders op. ‘Zo gaat het al jaren. En als ze dan ook haar medicatie niet meer neemt, stort ze helemaal in.’
‘Dat dacht ik al,’ zei zijn moeder. Ze leek in zichzelf te praten en schudde haar hoofd. Dokter Sheffer keek haar aan. Het donkere haar hing voor haar gezicht, ze had kringen onder haar ogen en kon ondanks haar vermoeidheid haast niet stilzitten, maar zelfs in deze toestand was ze ontegenzeglijk mooi.
Francis vertelde over haar ziekte en haar agressiviteit tegenover hem. Ze sliep nauwelijks meer en dacht dat haar buren en Ryan, haar ex, achter haar aan zaten. ‘Ze heeft zelfs onze telefoons weggegooid omdat ze dacht dat er een zendertje in zat.’
Zijn moeder beantwoordde zijn blik. Plotseling gaf ze hem een liefdevol kneepje in zijn hand. Verrast kneep hij terug. Even vergat hij haar gekte en voelde zich heel dicht bij haar, net als toen hij nog klein was, hij vond het hartverscheurend dat ze hier nu al voor de derde keer zat.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg de dokter.
‘Bijna achttien.’
‘Je lijkt ouder.’
Dat hoorde Francis vaker, maar hij wist nog steeds niet wat hij daarop moest antwoorden.
Dokter Sheffer keek weer in de status. ‘Heb je broers of zusjes?’
‘Ja, een halfbroer, Nicky. Maar die woont in New York bij mijn stiefvader. Mijn moeder en ik wonen alleen.’
‘En je eigen vader?’
Francis keek naar de grond. Dat was de grote vraag. Hij wist niet wie zijn vader was. Dat had zijn moeder nooit willen zeggen. Ze had alleen een keer verteld dat ze een kortstondige relatie had gehad met iemand van ver weg. ‘Ver weg’ kon van alles betekenen, misschien was zijn vader wel een Australiër of een Engelsman. Maar waarschijnlijk verborg zich achter dat ‘ver weg’ gewoon een of andere lul, een yup die bij een bezoekje aan L.A. na een wedstrijd van de Lakers zijn moeder had geneukt. Ze had destijds als cheerleader veel fans en waarschijnlijk had een van hen zijn genen in de strijd geworpen en zonder het te weten een zoon verwekt.
‘Ik ken mijn vader niet. Ik weet niet eens hoe hij heet.’
Dokter Sheffer knikte en sloeg de map dicht. ‘Je moeder is bij ons in goede handen,’ zei hij. ‘Het belangrijkste is nu dat ze tot rust komt en slaapt.’ Wat natuurlijk inhield dat ze zijn moeder volstopten met medicijnen en hier hielden.
En inderdaad. Daar kwam Steve aansloffen, de dikke verpleeghulp die Francis nog van de vorige keren kende. ‘Zo, mevrouw Dean. Kom, ik breng u naar uw kamer.’
Geduldig leidde hij haar naar de gang. Francis stond op en bedankte dokter Sheffer. Ze gaven elkaar een hand. De dokter moest omhoogkijken; zijn handdruk was bijzonder stevig, zoals die van de meeste mannen die niet groot zijn. Francis pakte de koffer van zijn moeder en volgde haar.

Terwijl ze door de gang liepen zette hij zich al schrap voor Steves slechte grappen. Ze gingen naar kamer 039. Daar pakte zijn moeder haar koffer uit, verrassend rustig en precies. Francis leunde tegen de deur en sloot zijn ogen, want ook hij had de afgelopen dagen nauwelijks geslapen. Hij dacht aan zijn klasgenoten, die nu thuis aan tafel zaten of in het overdekte winkelcentrum rondhingen.
Steve probeerde hem op te vrolijken. ‘Hé,’ zei hij grijnzend, ‘hoeveel blondjes heb je nodig om een gloeilamp te verwisselen?’
Francis deed zijn ogen open en keek de verpleeghulp met gefronste wenkbrauwen aan. Toen dat niet genoeg bleek, haalde hij ook zijn schouders op. ‘Vijf!’ Triomfantelijk stak Steve met gespreide vingers zijn hand op. ‘Een om de lamp vast te houden en vier om de ladder rond te draaien!’
Om hem niet helemaal voor gek te laten staan glimlachte Francis flauwtjes. Zijn moeder haalde een ingelijste foto uit haar tas van een grote, breedgeschouderde, zwartharige jongen in een sportjackje. Hij zag er uitgeput maar tevreden uit. Hij had net een belangrijke worstelwedstrijd gewonnen. De foto was al vrij oud, zoals de meeste foto’s waarop hij tevreden keek.
Terwijl zijn moeder doorging met uitpakken, liep hij de gang in. Het linoleum piepte bij elke stap. De verpleegkundigen kenden hem en keken hem medelijdend aan. Soms dacht hij dat dat niet vanwege die toestand met zijn moeder was, maar omdat hij ook nog die toestand met zijn moeder had. De meeste mensen zagen hem als een mislukkeling zonder perspectief of een domme reus, en het was wel zuur dat hij het tegendeel niet kon bewijzen. Vroeger was hij heel goed op school. Er ontglipten hem telkens zinnen die de leraren opmerkelijk vonden en toen hij naar de middelbare school ging was hij zelfs de beste van de klas geweest. Sommigen dachten zelfs dat hij hoogbegaafd was. ‘Frankie, mijn kleine genie!’ zei zijn moeder in die tijd vaak tegen hem. Maar daarna was het hard bergafwaarts gegaan en tegenwoordig was hij al blij als de school zijn kleinste probleem was.
Het wit van de muren van de kliniek was in de loop der jaren vergeeld en in de televisiekamer stond een documentaire op. Francis zag een paar patiënten als zombies door de gang schuifelen, in joggingbroek of bermuda en met vet, ongewassen haar. Sommigen brabbelden voor zich uit, anderen staarden alleen maar stom in het niets, versuft door de medicatie. Eigenlijk best een goeie setting voor een horrorfilm, dacht hij.
Bijna alle kamerdeuren waren dicht, maar eentje stond halfopen. Als door de bliksem getroffen bleef Francis staan. Door de kier zag hij een meisje dat alleen een zwarte spijkerbroek en een beha aanhad en bezig was een t-shirt aan te trekken. Haar hoofd zat nog in het shirt, hij zag haar borsten en toen verscheen haar gezicht: bleke huid, schouderlang zwart haar, fraai gevormde mond. En grote, donkere ogen – die nu in de richting van de deur keken.
Francis schrok, hij begreep niet wat er was gebeurd. Iemand had zijn hoofd gepakt en het een paar keer in ijskoud water ondergedompeld. Iemand had hem in een katapult gelegd en duizend meter omhooggeschoten. Iemand had hem keihard op zijn borst geslagen, maar het deed geen pijn. Alles gebeurde tegelijk. Het was 14 uur 32 toen voor Francis Dean alles veranderde.
Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Ze had piercings in haar oren en neus en haar polsen zaten in het verband; waarschijnlijk haar entreebewijs voor kamer 035.
Even leek ze geïrriteerd omdat ze haar deur open had gelaten, toen kwam ze naar hem toe. ‘Opzouten. Gluurder.’
‘Ik wilde niet... Ik liep langs en...’
Ze stak haar middelvinger op en sloeg de deur voor zijn neus dicht.
Francis bleef nog een ogenblik staan en las de naam op het bordje naast de deur: Anne-May Gardener. Die naam moest hij onthouden.

 

© 2011, 2016, 2018 by Diogenes Verlag AG Zürich
© 2020 Nederlandse vertaling Gerda Baardman en Meulenhoff Boekerij bv

pro-mbooks1 : athenaeum