Leesfragment: Politiek traktaat

20 maart 2020 , door Baruch de Spinoza
| |

Nu in de winkel: Spinoza's Politiek traktaat, vertaald, ingeleid en toegelicht door Maarten van Buuren. Lees hier een fragment!

Het Politiek traktaat is Spinoza’s antwoord op de problemen van zijn tijd. Na het rampjaar 1672 bevond Nederland zich in grote moeilijkheden. In de loop van de zeventiende eeuw was ons land telkens veranderd van staatsvorm: van een republiek onder leiding van raadspensionarissen tot een quasimonarchie met stadhouders die via staatsgrepen aan de macht waren gekomen en vice versa.

In het Politiek traktaat pleit Spinoza voor een duurzame en stabiele staatsvorm berustend op een mengvorm van monarchie, aristocratie en democratie, waarbij de verderfelijke uitersten van monarchie en democratie in evenwicht worden gehouden door een dominante aristocratie. Spinoza beroept zich daarbij op geschriften van hugenoten die in navolging van Calvijn de voorwaarden formuleerden waaronder een volk in opstand mag komen tegen zijn vorst, waarna het land zich kan ontwikkelen tot republiek.

 

Inleiding

Spinoza en de Republiek

Spinoza schreef het Politiek traktaat in de nasleep van het rampjaar 1672, waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen, de gebroeders De Witt werden vermoord en stadhouder Willem iii een greep deed naar de macht. De Zuidelijke en Oostelijke provincies werden onder de voet gelopen. Franse troepen rukten op tot voorbij Utrecht. Alleen de provincie Holland hield stand achter de Waterlinie, die liep van Muiden via Bodegraven en Schoonhoven naar Gorcum. De Republiek stond aan de rand van de afgrond en bleef alleen door een samenloop van toevallige omstandigheden – Frankrijk raakte in oorlog met Spanje en moest troepen uit Nederland terugtrekken, Michiel de Ruyter behaalde overwinningen op de Engelse vloot – gespaard.
De crisis van 1672 was het gevolg van een onevenwichtige staatsinrichting. Het ontbrak de Republiek aan evenwicht tussen een stadhouderlijk bewind aan de ene kant en een republikeins bewind aan de andere kant. Het gevaar van stadhouderlijk bewind was tirannie, dat van de republiek stuurloosheid. In de zeventiende eeuw wisselden periodes van stadhouderlijk en republikeins bewind elkaar af. Wat met dat laatste werd bedoeld was onzeker. ‘Republiek’ verwees naar een bewind zonder monarch, zoveel was duidelijk. Maar welke vorm dat bewind had, liet men in het midden. Was het democratisch of aristocratisch van aard? Kon het misschien zelfs verwijzen naar een monarchie? Dat laatste achtte men weliswaar uitgesloten, maar zeker wist men het niet.
Spinoza bedoelde met het Politiek traktaat antwoord te geven op de vraag naar de beste staatsvorm in een republiek. Hij begon aan zijn traktaat in de loop van 1675. Het was zijn bedoeling om na een aantal inleidende hoofdstukken, gewijd aan ontstaan, aard en doel van de republiek, achtereenvolgens de drie traditionele staatsvormen: monarchie, aristocratie en democratie te behandelen en zijn boek af te sluiten met een paar hoofdstukken over de meest geschikte regeringsvorm. In die opzet is hij grotendeels geslaagd. De eerste vijf hoofdstukken zijn gewijd aan oorsprong, wezen en doel van de staat, de daaropvolgende aan monarchie (hoofdstuk 6 en 7), aristocratie (8, 9 en 10) en democratie (hoofdstuk 11), maar de dood overviel Spinoza op 21 februari 1677 en belette hem zijn traktaat af te ronden. Het gedeelte over de democratie is onvolledig (hoofdstuk 11 breekt plotseling af).
We zullen nooit weten welke conclusies Spinoza zou hebben getrokken uit de voorafgaande hoofdstukken. Maar het is niet onmogelijk om aan te geven in welke richting deze conclusies zouden zijn gegaan. Spinoza schreef namelijk nog een tweede verhandeling over politieke theorie, het Theologisch-politiek traktaat (gepubliceerd in 1670), en hoewel dit werk een ander thema heeft dan het Politiek traktaat (namelijk de relatie tussen godsdienst en politiek) en Spinoza’s opvatting over politiek in de periode na 1670 veranderde doordat het gepeupel in augustus 1672 de gebroeders De Witt op afgrijselijke manier om het leven bracht en Spinoza’s afkeer van het volk en daarmee zijn afkeer van de democratie toenam, kunnen de algemene conclusies van het Politiek traktaat over wezen en doel van de staat worden afgeleid uit de interne systematiek van het Politiek traktaat en het contrast tussen het Theologisch-politiek traktaat en het Politiek traktaat. Ook de hoofdstukken over de democratie kunnen, zij het voorzichtiger en met inachtneming van Spinoza’s veranderende mening over volk en democratie na 1672, worden aangevuld met Spinoza’s opvatting over de democratie zoals hij die neerlegt in het Theologisch-politiek traktaat.
Om die reden heb ik in een poging tot dubbele extrapolatie (betreffende staat en democratie) de vertaling toegevoegd van de hoofdstukken 16 en 20 van het Theologisch-politiek traktaat waarin Spinoza ontstaan en doel van de staat behandelt (dit zijn de hoofdstukken waaraan hij refereert in hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Politiek traktaat) en een aantal fragmenten waarin hij ingaat op aard en doel van de afzonderlijke staatsvormen, met name de democratie. Door deze aanvullingen tekent het doel van het Politiek traktaat zich extra duidelijk af en dat doel is een oplossing aan te reiken voor de constitutionele crisis waarin de Republiek der Nederlanden eind zeventiende eeuw terecht was gekomen.

 

1 Oorsprong, wezen en doel van de staat

In deze inleiding zal ik eerst ingaan op ontstaan, aard en doel van de staat (hoofdstuk 1); vervolgens zal ik de achtergronden belichten van Spinoza’s visie op de drie staatsvormen monarchie, aristocratie en democratie en betogen dat zijn voorkeur niet zoals algemeen wordt aangenomen ligt bij de democratie, maar bij de gemengde regeringsvorm, met een zwaartepunt in de aristocratie (hoofdstukken 2 tot en met 5).

Natuurstaat en samenleving

Om duidelijk te maken wat een samenleving is, zet Spinoza de samenlevingssituatie (status civilis) af tegen de natuursituatie (status naturalis). In Deel iv van de Ethica vat hij de tegenstelling tussen natuurstaat en samenleving als volgt samen:

Iedereen bestaat op grond van het hoogste recht van de Natuur en bijgevolg doet iedereen op grond van het hoogste natuurrecht wat uit de noodzaak van zijn natuur volgt. Daarom oordeelt iedereen op grond van het hoogste natuurrecht wat goed en wat slecht is, bewaakt zijn belangen naar eigen inzicht, zorgt er zelf voor dat geleden schade wordt vergolden, en streeft naar instandhouding van wat hij liefheeft en vernietiging van wat hij haat.
Als mensen onder leiding van de rede zouden leven, zou iedereen dit recht kunnen uitoefenen zonder anderen te schaden. Maar omdat ze aan affecten zijn onderworpen die de macht, dat wil zeggen de deugd van de mens verre te boven gaan, worden ze vaak allerlei kanten op getrokken, en zijn elkaars tegenstanders, terwijl ze elkaars hulp nodig hebben. Om ervoor te zorgen dat mensen in eendracht leven en elkaar tot steun zijn, is het dan ook nodig dat zij afstand doen van hun natuurrecht en elkaar verzekeren dat zij niets zullen doen wat anderen zou kunnen schaden […].
Op zo’n wet kan een samenleving worden gegrondvest, op voorwaarde dat ze het recht voor zichzelf opeist dat allen hebben om geleden schade met eigen hand te vergelden en zelf te oordelen wat goed en slecht is. Dan heeft ze de macht om een gemeenschappelijke leefregel voor te schrijven, wetten uit te vaardigen en die te handhaven, niet met een beroep op de rede, die niet in staat is affecten te bedwingen, maar door dreigementen met sancties. Zo’n samenleving die gehandhaafd wordt door wetten en door de macht om zichzelf in stand te houden, wordt politieke gemeenschap genoemd, en degenen die door haar recht worden beschermd, burgers.
Hieruit kunnen we makkelijk begrijpen dat er in de natuurstaat niets is wat volgens de algemene overeenstemming goed of kwaad is. In de natuurstaat bekommert iedereen zich immers alleen om zijn eigenbelang, beslist wat goed of slecht is op grond van zijn eigen inzicht en alleen voor zover zijn eigenbelang ermee is gediend, en is door geen enkele wet verplicht wie dan ook te gehoorzamen, behalve zichzelf. Daarom is vergrijp in de natuurstaat niet denkbaar. Maar dat is ze wel in de samenleving, waar op grond van algemeen besluit wordt bepaald wat goed en wat kwaad is, en ieder verplicht is zich te voegen naar de samenleving. Daarom is vergrijp niets anders dan ongehoorzaamheid die derhalve alleen volgens het samenlevingsrecht kan worden bestraft, daarentegen wordt gehoorzaamheid aan de samenleving beschouwd als verdienste die maakt dat een burger om die reden waardig wordt geacht de voordelen van de samenleving te genieten.
Bovendien is niemand in de natuurstaat volgens algemene overeenstemming eigenaar van wat dan ook en in de Natuur is er dan ook niets waarvan gezegd kan worden dat het aan deze of gene toebehoort. Alles behoort toe aan iedereen. Vandaar dat de wens om ieder het zijne te geven in de natuurstaat ondenkbaar is, net zo goed als de wens om iemand iets af te nemen wat van hem is, dat wil zeggen dat er in de natuurstaat niets wordt gedaan wat rechtvaardig of onrechtvaardig genoemd kan worden. Maar dat is wel het geval in de samenleving waar volgens algemene overeenstemming wordt bepaald wat aan de een en wat aan de ander toebehoort. Hieruit blijkt dat rechtvaardig en onrechtvaardig, vergrijp en verdienste uiterlijke begrippen zijn, geen eigenschappen die de natuur van de geest uitdrukken (Ethica iv, Stelling 37, Opmerking 2).

In deze Opmerking geeft Spinoza een samenvatting van de belangrijkste grondslagen van de samenleving: de relatie tussen samenleving en natuurstaat (1), de relatie tussen affect en rede (2), de oorsprong van goed en kwaad (3) en het ontstaan van bezit (4). In het eerste deel van het Politiek traktaat (de hoofdstukken 1 tot en met 5) herneemt hij deze beschouwing over de grondslagen van de samenleving en breidt ze uit.
1 Natuurrecht en samenlevingsrecht. In de natuurstaat beschikt ieder individu over het natuurrecht. Een staat komt tot stand wanneer de leden van een groep hun natuurrecht overdragen aan het collectief. Overdracht van het natuurrecht aan het collectief vormt het fundament van elke staat.
Deze overdracht vindt plaats op basis van onderlinge overeenstemming. De leden van de groep beloven elkaar niet te zullen vermoorden, niet te zullen bestelen of anderszins schade te berokkenen, en elkaar te zullen helpen in gevaar, bijvoorbeeld wanneer de groep wordt aangevallen.
Overdracht van natuurrecht op het collectief betekent dat de leden van de groep niet langer vrij zijn om alles te doen wat ze willen. In de natuursituatie zijn mensen volstrekt vrij, maar deze vrijheid zit vol gevaar en onzekerheid, want iedereen moet slapen, iedereen wordt weleens ziek, iedereen wordt oud en gebrekkig en dus zijn alle mensen in de natuurstaat kwetsbaar voor tegenstanders die het op hen hebben voorzien. Vrijheid in de natuursituatie is een schijnvrijheid. In een politieke gemeenschap beschikken mensen ogenschijnlijk over veel minder vrijheden, maar omdat ze niet langer bang hoeven te zijn te worden bestolen of vermoord en ze elkaar bijstaan in nood, is hun feitelijke vrijheid veel groter. Vandaar dat echte vrijheid volgens Spinoza alleen binnen de staat kan worden verworven.
De volksvergadering besluit in onderling overleg wat toegestaan en wat verboden is. Deze besluiten hebben de status van rechtsregels (jura). De burgers leggen in rechtsregels vast hoe zij zich ten opzichte van elkaar zullen gedragen. Maar hun inzichten kunnen veranderen en in de mate waarin dat gebeurt, veranderen zij ook hun rechtsregels. Neem euthanasie. Nog niet zo lang geleden werd euthanasie als misdrijf bestraft, maar de mening van de Nederlandse bevolking ten aanzien van euthanasie is veranderd en de bevolking heeft via de volksvergadering (de Tweede Kamer) de rechtsregels daaromtrent aangepast. Spinoza heeft het in het algemeen over rechtsregels (jura); hij gebruikt ook weleens het woord wet (lex), maar hij doet dat alleen met het oog op die burgers die lak hebben aan datgene wat de meerderheid heeft besloten. Om deze ‘onweldenkenden’ tot de orde te roepen, worden de rechtsregels verhard tot wetten, en instellingen (politie, rechtbank) in het leven geroepen om deze wetten desnoods met geweld te handhaven.
2 Affect en rede. In de natuursituatie laten mensen zich leiden door hun affecten, bijna nooit door hun rede. Ze staan als vijanden tegenover elkaar. Spinoza heeft niets tegen affecten, die hij ook wel begeerten (cupiditates) of driften (appetitus) noemt. Integendeel zelfs. Hij meent dat driften, begeerten en affecten de levensimpuls en essentie vormen van elk levend wezen. Maar als mensen hun affecten niet intomen met behulp van hun rede, ontstaat er oorlog. In de natuursituatie volgen mensen en dieren blindelings hun driften en zijn voor geen enkele rede vatbaar. Een politieke gemeenschap ontstaat op het moment dat mensen rekening gaan houden met elkaar en hun driften beteugelen. Dit intomen van de driften uit consideratie met de andere leden van de gemeenschap noemt Spinoza rede (ratio). Rede is hetzelfde als gemeenschapszin. Dat leidt tot twee opmerkingen:
a) In de natuursituatie gebruiken mensen hun rede niet of onvoldoende, zegt Spinoza in het hierboven gegeven citaat. Mensen beschikken dus blijkbaar ook in de natuursituatie over rede (gemeenschapszin), alleen gebruiken ze die niet of onvoldoende. Spinoza onderschrijft daarmee (en zegt ook letterlijk) dat mensen sociale dieren zijn. Hieruit volgt dat de natuursituatie ten aanzien van rede alleen in zoverre van de politieke gemeenschap verschilt dat de van nature bestaande gemeenschapszin in de politieke gemeenschap wordt vastgelegd in onderlinge afspraken waaraan iedereen zich belooft te houden.
b) Mensen zijn van nature geneigd delen van hun natuurrecht over te dragen aan het collectief om als groep sterker te staan tegenover een vijandige buitenwereld. Ze delen dit vermogen met andere sociale dieren zoals dolfijnen, olifanten, wolven, bijen en termieten. De conclusie is onontkoombaar dat ook andere sociale dieren over rede beschikken. Volgens de klassieken is dat onmogelijk, omdat rede volgens hen het kenmerk is waardoor mensen zich van dieren onderscheiden.
Volgens Spinoza is rede in de betekenis van gemeenschapszin een vermogen dat mensen met andere sociale dieren delen. Spinoza acht mensen in dit opzicht niet verheven boven dieren. Integendeel: hij verdedigt dat de mens een natuurlijk ‘ding’ is dat zich niet onderscheidt van de andere natuurlijke ‘dingen’. Mensen onderscheiden zich wel van dieren in een ander kenmerk van de rede en dat is rede in de betekenis van reflexief denken (denken over denken) oftewel verstand. Rede in de zin van verstand stelt mensen in staat een doel te bereiken dat voor dieren niet bereikbaar is, namelijk vrijheid en gelukzaligheid.
3 Goed en kwaad. Goed en kwaad bestaan niet in de natuursituatie. Misdrijf en vergrijp bestaan evenmin. Natuurrecht is het recht om al datgene te doen waartoe de mens in de natuurstaat in staat is, inclusief moorden, roven en verkrachten. In de natuurstaat is alles toegestaan. Mensen leven er als dieren in het bos. En zoals je van een snoek niet kunt zeggen dat hij wreed of misdadig is als hij andere vissen opeet, dat de leeuw wreed en pervers is als hij welpjes verscheurt om een leeuwin paringsbereid te krijgen, zo kun je van de mens in de natuursituatie ook niet zeggen dat hij wreed of misdadig handelt als hij voedsel rooft of medemensen vermoordt. Het is zelfs onjuist om te spreken van roof of moord, omdat die woorden misdaad impliceren en van misdaad is in de natuursituatie geen sprake. Dieren en mensen doen in de natuursituatie eenvoudig wat ze moeten doen om zich in het bestaan te handhaven.
Goed en kwaad ontstaan pas op het moment dat een gemeenschap richtlijnen voor gedrag vastlegt. Gehoorzamen aan deze richtlijnen is het Goede, overtreding ervan is het Kwaad. Begrippen als rechtvaardig, onrechtvaardig, vergrijp en verdienste zijn betrekkelijk, omdat ze betrekking hebben op de afspraken die binnen een politieke gemeenschap worden gemaakt, niet op de situatie daarbuiten. Handelingen die vroeger onrechtvaardig waren, hoeven dat nu niet meer te zijn; handelingen die elders onrechtvaardig zijn, hoeven dat in onze samenleving niet te zijn. Goed en kwaad zijn geen absolute maatstaven die aan tijd en plaats ontheven kunnen worden; ze hebben betrekking op rechtsregels die binnen een bepaalde samenleving worden overeengekomen.
4 Bezit. In de natuurstaat is alles van iedereen. Volgens het natuurrecht mag iedereen zich alles toe-eigenen waartoe hij de macht heeft. Als iemands macht afneemt of verdwijnt, eigenen anderen zich met hetzelfde natuurrecht zijn goederen toe. Van bezit is alleen sprake in de politieke gemeenschap, omdat bezit bepaald wordt door onderling overeengekomen rechtsregels. Iemand is eigenaar van iets voor zover er rechtsregels bestaan die bepalen wanneer hij zich eigenaar van iets mag noemen. Als hij sterft blijft hij eigenaar van zijn bezit dat overgaat op zijn rechtmatige erfgenamen. Alleen binnen de politieke gemeenschap is het mogelijk ‘ieder het zijne’ te geven. Spinoza refereert met deze uitdrukking aan het door Aristoteles geformuleerde beginsel van distributieve rechtvaardigheid dat inhoudt dat grond en goederen in de samenleving worden verdeeld naar behoefte.
Spinoza bedoelt met ‘ieder het zijne’ niet dat goederen gelijkelijk worden verdeeld. Hij gaat ervan uit dat iedereen zoveel goederen mag vergaren als hij macht kan ontwikkelen. De enige grens die aan iemands machtsstreven wordt gesteld is dat hij anderen geen schade berokkent. Volgens Spinoza duurt het natuurrecht dan ook voort in het samenlevingsrecht:

… ieders natuurlijke recht houdt […] niet op te bestaan in de politieke orde. Want zowel in de natuurstaat als in de samenleving handelt de mens volgens de wetten van zijn natuur en ziet toe op zijn eigenbelang (Politiek traktaat 3/3).

Spinoza verschilt wat dit betreft van mening met Thomas Hobbes, die verklaarde dat het natuurrecht ophoudt te bestaan na instelling van de politieke gemeenschap.
Wat betekent het precies dat het natuurrecht van kracht blijft in de politieke gemeenschap? Spinoza werkt deze stelling niet uit. De enige manier om ons daarvan een voorstelling te maken is door het doen van denkexperimenten.
Ik ben opgegroeid in Maassluis in de boezem van de gereformeerde kerk. Mijn ouders en grootouders leerden mij het verschil tussen goed en kwaad. ’s Zondags herhaalde de dominee deze lessen van de kansel en de meester op de Groen van Prinstererschool deed er nog een schepje bovenop. Ik geloofde stellig in God en deed elke avond op mijn knieën en met gefronst voorhoofd mijn gebeden. Ik zette mijn beste beentje voor op school en in de verhuiszaak van mijn vader en grootvader. De les die mij werd geleerd kwam erop neer dat als ik mijn best deed om het goede te doen, ik navenant zou worden beloond.
Op de lagere school zaten er in de klas altijd een of twee beeldschone meisjes. Ik koos als het even kon een tafeltje achter in de klas vanwaar ik de lessen van de meester kon volgen en tegelijkertijd mijn oog op deze meisjes kon laten rusten. Deze meisjes hadden geen oog voor mij. In het speelkwartier en na schooltijd zochten zij de nabijheid van de ordinairste en domste jongens. Jongens met de grootste bek en, later, de luidruchtigste brommer. Ik ervoer dit als oneerlijk. Deed ik mijn stinkende best om zo goed mogelijk te leven en dan ging de hoofdprijs naar de jongens die alles deden wat God verboden had. Ik begreep als klein jongetje dat er hier iets niet klopte, en dat ik mijn gedrag beter snel kon aanpassen, omdat ik anders altijd achter het net zou vissen.
Wat ik als schooljongen leerde, was dat er zoiets bestaat als een dubbele moraal en een daarbij behorend dubbel discours. In de klas, bij je ouders en grootouders en op de catechisatie spreek je de taal van de regels die je zijn bijgebracht, maar je weet dat dit niet de regels zijn die het leven bepalen en die toegang geven tot de hoogste goederen: geld, liefde en macht. Wat deze hoogste goederen betreft, gelden regels waarover je nooit praat in het openbaar, want voor het bemachtigen van liefde, geld en macht geldt maar één regel en dat is de regel van het natuurrecht die luidt dat alles is toegestaan.

Spinoza gebruikt meerdere termen ter aanduiding van de politieke gemeenschap: societas, civitas, imperium. Societas legt nadruk op de essentie van de samenleving, imperium of ‘staat’ op de gezagsstructuur, civitas is de verbindende term die beide omvat en die ik daarom vertaal met het combinatiebegrip ‘politieke gemeenschap’.
In de inleiding van de Verhandeling tot verbetering van het verstand zet Spinoza uiteen dat de samenleving voortkomt uit het streven om te leven in overeenstemming met de Natuur, dat wil zeggen met God. Dit streven kan alleen worden gerealiseerd als degenen die bereid zijn volgens de rede te leven zich aaneensluiten tot een gemeenschap (societas). De societas is de essentie van de samenleving als geheel (civitas); societas is de kiem waaruit de civitas als politiek lichaam ontstaat. Societas kan behalve met ‘gemeenschap’ ook worden vertaald met ‘verbond’, ‘genootschap’ of ‘compagnie’. De societas wordt gevormd door een kern van weldenkenden die ervoor zorgt dat een veel grotere groep onverschilligen en onweldenkenden bijeen wordt gehouden in het brede verband van de politieke gemeenschap (civitas).
De societas streeft twee redelijke beginselen na die de grondslag vormen van de samenleving: veiligheid en welvaart.
De redelijke grondslagen van de societas zijn veiligheid en economie. Societas moet dus niet zozeer worden begrepen als een verbond van wijze mannen die een betere samenleving nastreven, maar eerder als een zakelijke onderneming, een compagnie zoals de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De voc is misschien wel de meest karakteristieke societas (Societas Indiae Orientalis) die Spinoza op het oog heeft als hij de essentie van de samenleving omschrijft.
Hoe verhoudt de societas zich tot de civitas? Als we ons de civitas denken als een massa onverschilligen en onweldenkenden rond een kleine kern weldenkenden, dan wordt duidelijk dat de beginselen van redelijkheid die binnen de groep weldenkenden niet hoeft te worden gehandhaafd omdat ze voor de weldenkenden vanzelf spreken, dwangmatig moet worden opgelegd aan de massa onverschilligen en onweldenkenden. Daarom definieert Spinoza de civitas als een societas, vastgelegd in wetten die door een krachtdadig bestuur, dat wil zeggen de ‘staat’ (imperium) worden gehandhaafd.
Civitas is de overkoepelende term die zowel de gemeenschap (societas) omvat als de staat (imperium): het is de gezagsstructuur die tot taak heeft orde en gezag te handhaven onder de massa die niet op eigen kracht tot inzicht in de redelijke grondslagen van de samenleving komt en met machtsmiddelen tot gehoorzaamheid moet worden gedwongen.

De tot institutie verzelfstandigde gezagsstructuur wordt ‘staat’ (imperium) genoemd. Imperium verwijst dus zowel naar de gezagsstructuur die door de samenleving wordt ingesteld teneinde de wet te handhaven, als naar de samenleving in haar geheel, gezien vanuit het gezichtspunt van deze handhaving. Imperium (staat), societas (gemeenschap) en civitas (samenleving) verwijzen naar hetzelfde ding, vanuit verschillende gezichtspunten bekeken.
Vorming van een politieke gemeenschap houdt in dat individuen hun natuurrecht overdragen aan de staat (imperium). De staat wordt ingesteld door het volk dat de richtlijnen voor gedrag vaststelt en een gezag (imperium) benoemt om deze richtlijnen te handhaven. Het volk is weliswaar soeverein, maar het moet uit zijn midden machthebbers aanstellen om de orde te handhaven. Dat leidt tot een splitsing van machten: staatsmacht en volksmacht, en een splitsing van rechten: staatsrecht (jus civitatis), dat is het recht van de staat om geweld uit te oefenen op burgers ter wille van handhaving van de orde, en burgerrecht (jus civile), dat is het recht van de burgers ten opzichte van elkaar. In een harmonieuze samenleving zijn deze twee machten in evenwicht en vullen beide vormen van recht elkaar aan. Maar niet elke samenleving is harmonieus. In het Politiek traktaat behandelt Spinoza de problemen die voortkomen uit de overdracht van macht van het volk aan een machthebber, en overweegt hij welke staatsvorm het meest geschikt is om een duurzame en stabiele samenleving te garanderen.

 

© 2020 Maarten van Buuren

pro-mbooks1 : athenaeum