Morgen verschijnt de nieuwe dichtbundel van Marjolijn van Heemstra: Reistijd, bedtijd, ijstijd. Wij publiceren twee gedichten voor uit de eerste afdeling, ‘Er zijn — er niet meer zijn’.
In een poging de tijd te grijpen, geven we hem namen. Maar de tijd luistert niet. Of luisteren wij niet? Marjolijn van Heemstra (Jo Peters Poëzieprijs voor Als Mozes had doorgevraagd (2009)) gaat in deze bundel op zoek naar wat ons steeds ontglipt.
N.B. We bespraken Van Heemstra's roman En we noemen hem, dat ook met de BNG Bank Literatuurprijs bekroond werd, en we publiceerden voor.
Het is moeilijk te bevatten dat dit bestaan,de volledige weg van schreeuw tot zucht,zal worden samengevat in een kleinestreep van geboorte- naar sterftejaar.Een godgans leven uitgedrukt in de smalstehorizon van is naar is geweest, eenzamekras tussen bron en zee.
Wat als alles andersom blijkt te zijn,alles en vooral de tijd:de mythen science fiction,wij op weg naar een verleden.Als het nieuws ons dieper brengtdoor de schacht van het voorbijeen onze ruimteschepen zeilennaar de allereerste kou.Als kennis mij verwijdertvan wat ik zonder woorden wist,als elke cirkel om de zon mij verwijdertvan dat licht, als ik dag na dagmijn voorland uitreis,elk ding begint met wat het wordten groeit naar wat het was.Is overal niet het bewijs?Niets vernieuwt zich met de jaren.Het krast en slijt, ook ikdroog langzaam uit mijn vormtot de toekomst niet meer past.Wat als wij de laatste krimp zijnvan een stoffige implosie,het finale inhalerenvan de vroegste hap naar adem?
Het is steeds dezelfde vogel die mijn lente openbreekt, elke eerste warmeochtend (altijd voor ik het verwacht): het exact zelfde zingen. Hoog, volknoppen en verbazing. Zijn klankkast van wervels vlak bij mijn raam.
De winter wordt zompig met de jaren, de zomer schilfert vast aanherfst, hun geluiden zijn vermolmd, verdroogd, maar de lente komtonveranderd binnen, overrompelt mijn oren met begin.
© 2020, Marjolijn van Heemstra