Leesfragment: Spiegeldoolhof

12 december 2020 , door Jia Tolentino
| | |

Eerder dit jaar verscheen de essaybundel Spiegeldoolhof. Reflecties op zelfbedrog van Jia Tolentino (Trick Mirror: Reflections on Self-Delusion, vertaald door Anne Marie Koper en Elsbeth Wit). 'Tolentino levert [...] een bijsluiter voor het moderne leven en de onzin die dagelijks tot ons komt via internet. Met haar intelligentie, scherpte en vermogen tot zelfreflectie zou je haar ook als medicijn kunnen zien,' schreef Loes Reijmer over de bundel in de Volkskrant. Lees bij ons een fragment!

Jia Tolentino’s blik is die van de millennial, gevormd door een online leven en een gebrek aan economische stabiliteit. Maar geen millennial kijkt zo ver als zij. En zo weet ze de onderwerpen die er in dit internettijdperk het meest toe doen te doorgronden als geen ander. Of het nu gaat over social media, de obsessie met fysieke perfectie, vrouwen in de literatuur, of het zelfbedrog en het gehossel die deze tijd op allerlei manieren kenmerken, Jia Tolentino doorziet wat we onszelf en elkaar voorspiegelen.

De negen essays, die meanderen tussen autobiografie en cultuurkritiek, leggen bloot hoe moeilijk het is om onszelf echt te zien in een maatschappij waar alles draait om het ego.

 

Heldinnen

Als je een meisje bent en je je leven voorstelt aan de hand van literatuur, kom je van onschuld in je kindertijd via somberheid tijdens je adolescentie uit bij verbittering in je volwassen jaren – en daarna verdwijn je gewoon, als je voor die tijd tenminste nog geen zelfmoord hebt gepleegd.
Het leven dat we leiden en de levens waarover we lezen zijn tot op zekere hoogte onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar laten we ervan uitgaan dat we het nu alleen over boeken hebben. Een tijdlang is alles geweldig: het simpele feit dat ze leven is een avontuur voor Laura Ingalls, voor Anne Shirley, voor Anastasia Krupnik, voor Betsy Ray. Als je een meisje in een boek bent, staat elke dag bol van plezier en spanning. Maar dan verzuurt de wereld of je verzuurt zelf. Tienerheldinnen in boeken worden begeerd en zijn tragisch, overmand door een dubbelzinnig lot: kijk naar Esther Greenwood of Lux Lisbon, of de hoofdpersonen die ervoor zorgen dat volwassenen youngadultliteratuur lezen – Katniss Everdeen, stoïcijns onderdeel van driehoeksverhoudingen en revoluties, of Bella Swan uit Twilight, of haar erotische dubbelganger Anastasia Steele. Daarna, tijdens het volwassen leven, worden de dingen nog grimmiger. Liefde en geld, of het gebrek daaraan, zorgen ervoor dat het leven verkalkt. Het noodlot slaat onvermijdelijk toe. Emma Bovary gebruikt arsenicum, Anna Karenina springt voor de trein, Edna Pontellier verdrinkt zichzelf. Lila verdwijnt aan het begin van Mijn geniale vriendin, en Lenu is zo uitgeput als een soldaat die terugkeert uit de oorlog. De ernstige en weerbare nakomelingen van Elizabeth Bennet en de andere heldinnen van het huwelijksplot – de belangrijkste uitzondering – zijn volkomen verdwenen uit de literaire fictie.
In het echte leven bevalt volwassen zijn me prima, en zou ik voor geen goud mijn (heerlijke) jeugd willen overdoen. Maar literaire kinderen zijn de enige personages met wie ik me ooit echt heb geïdentificeerd. Misschien komt dat wel doordat ik, toen ik als kind op mijn piepkleine fietsje in een nieuwe voorstad van Houston rondreed, samen met een stel vrienden met blond haar dat door de zon bijna wit was geworden, niet begreep dat er een wezenlijk verschil bestond tussen mij en hen of mijn favoriete heldinnen. We speelden allemaal hockey en Mario Kart; we waren dol op in bomen klimmen en tikkertje spelen en spioneren – we leken allemaal op elkaar. Mijn ouders waren Filippijns-Canadese immigranten met een rijstkoker op het aanrecht, en als ze ruziemaakten deden ze dat in het Tagalog. Maar ze namen ons ook op zondag na kerktijd mee naar een Cracker Barrel-restaurant. Ze hadden geen moeite met hun dubbele identiteit, in ieder geval niet in mijn kinderlijke perceptie, net zomin als het handjevol andere immigrantengezinnen bij mij op school.
Ik was al acht of negen voor ik begreep dat identiteit onze relatie met wat we zien en wat we lezen bepaalt. Het gebeurde op een zekere middag, terwijl ik op de grond zat in mijn schemerige roze kinderkamer, naast mijn roze gordijnen met stippen, en ik Power Rangers speelde met mijn vriendin Allison. Ze beweerde, en bleef dat maar herhalen, dat ík de Yellow Ranger moest zijn. Ik wilde dat niet, maar ze zei dat we het spel anders niet konden spelen. Toen ik begreep dat ze geen grapje maakte – dat ze echt geloofde dat het een soort natuurwet was – raakte ik buiten mezelf van woede. Ze zei eigenlijk dat ik mijn eigen beperkingen niet kende. Ik kon niet de Pink Ranger zijn, en dus ook niet Baby Spice. Ik kon niet Laura Ingalls zijn, wippend op haar stoel tot ze de klas uit werd gestuurd. Ik kon niet Claudia Kincaid zijn, die een bad nam in de fontein van het Metropolitan Museum of Art. Er opende zich een kloof tussen ons. Ik zei tegen Allison dat ik geen zin had om nog te spelen. Ze vertrok, en ik bleef zitten waar ik zat, ziedend van kwaadheid.
Die dag markeerde het begin van een periode van zelfbedrog – of juist het eind ervan. Daarna identificeerde ik me nog steeds met meisjes in boeken, maar het was anders. Een van de redenen waarom ik zo dol ben op de literaire heldinnen uit mijn jeugd, zal vast zijn dat ze me herinneren aan die vervlogen periode van pure onschuld – toen ik mezelf kon zien zoals ik maar wilde; de heerlijke lange zomers die ik liggend op de grond doorbracht, boeken lezend, gevangen in een poel brandend Texaans zonlicht; toen het nog jaren zou duren voor ik, zelf al een gecompliceerd vrouwelijk personage, de term ‘gecompliceerd vrouwelijk personage’ zou horen. Die meisjes zijn allemaal zo moedig, terwijl volwassen heldinnen allemaal zo verbitterd zijn, en ik heb zo’n intense hekel aan wat ik pas na mijn kindertijd ben gaan begrijpen: hoezeer deze verhalen over zichtbaarheid en uitsluiting gaan, en hoe moed en bitterheid in literatuur over vrouwen de toon zetten, omdat er niet genoeg ruimte voor ze is in de echte wereld.

De aantrekkingskracht van kinderboeken schuilt misschien wel vooral in de taal. Deze boeken zijn van een totale helderheid – een strikte, zuiver materiële focus die je het gevoel geeft dat je een catalogusbeschrijving van een wereld leest die je naar believen kunt betreden. De stilistische combinatie van zuinigheid en verwennerij groeit uit tot iets verslavends, een cognitief equivalent van zout en zoet: denk aan Laura Ingalls’ sneeuwbol vol pioniers in bonte jurken en onderrokken, paarden en korenvelden; de botervorm met aardbeipatroon, het snoepje van ahornsiroop, de haarlinten, de pop gemaakt van een maïskolf, de varkensstaart. We herinneren ons haar bezittingen en haar problemen net zo goed, zo niet beter, als die uit onze eigen kindertijd.
Elk boek heeft zijn eigen palet. Maud Hart Lovelace begint Betsy-Tacy and Tib (1941) met deze beschrijving: ‘Het was juni, en de wereld rook naar rozen. De zonnestralen wierpen een gouden gloed op de groene heuvel.’ Terwijl Betsy en Tacy ouder worden, keren in de serie steeds dezelfde onderwerpen terug: koppen warme chocolademelk, liedjes zingen bij de piano, spreekbeurten op school, nagespeelde bruiloften. In Anne van het Groene Huis (Anne of Green Gables, 1908) gaat het om boshyacinten en limonade en leien en pofmouwen. Vooral voorwerpen en ensceneringen zijn onlosmakelijk met plot en personages verweven. Een van mijn favoriete openingsalinea’s komt uit E.L. Koningsburgs Het wonderlijke archief van mevrouw Fitzalan (From the Mixed-Up Files of Mrs. Basil E. Frankweiler, 1967):

Claudia wist dat ouderwets weglopen, in dolle woede, met een knapzak over haar schouder, niets voor haar was. Zij hield niet van ongemak; zelfs picknicken vond ze al rommelig en vervelend: al die beesten, en taartjes die kledderig werden door de zon. Dus besloot zij dat zij niet zomaar weg moest lopen, alleen maar om het huis uit te zijn, maar dat zij ergens naartóé moest gaan. Ergens waar het groot was, en prettig, en overdekt, en liefst ook nog mooi. En daarom besloot zij om naar het Metropolitan Museum in New York te gaan.

Alles wat we moeten weten over de twaalfjarige Claudia blijkt uit deze verzameling zelfstandige naamwoorden: nee tegen insecten en zon en glazuur op cupcakes; ja tegen het Metropolitan Museum of Art. En zo gaat Claudia op pad, met haar broertje Jamie en zijn zak kleingeld, hun kleren in hun instrumentenkoffers gepropt, met de trein naar New York, waar ze hun intrek nemen tussen de schatten van het Metropolitan Museum.
Een van de leukste dingen van Het wonderlijke archief is dat onze hoofdpersonen niet bang zijn tijdens hun avontuur. Ze missen thuis niet eens. Heldinnen uit je kindertijd zijn niet altijd onbevreesd, maar ze hebben een ingebakken weerbaarheid. De verhalen staan eerder op zichzelf dan dat ze zich opstapelen, en zo zijn verdriet en angst niet meer dan ruimtes waar je doorheen loopt, die bestaan naast ongelukken, uitspattingen en vreugde. Mandy, de hoofdpersoon van het boek met dezelfde naam, geschreven door Julie Andrews Edwards – lang na The Sound of Music, ze had de naam van haar man aangenomen – is een verwaarloosd Iers weeskind. Ze is vaak de wanhoop nabij vanwege haar eenzaamheid, maar desalniettemin is ze in het bezit van een aangeboren gevoel voor hoop en avontuur. Francie Nolan, uit A Tree Grows in Brooklyn (1943), wordt aangevallen door een kinderverkrachter, moet toezien hoe haar vader zichzelf dooddrinkt, en heeft bijna altijd honger. Haar leven is een aaneenschakeling van desastreuze teleurstellingen, afgewisseld met verrassingen – maar Francie blijft onverstoorbaar, volhardend, zichzelf. Is het fantasie, dat idee van een persoonlijkheid die niet wordt aangetast door de omstandigheden? Is het incompleet, naïef? In jeugdliteratuur draait het om de jonge vrouwelijke personages zélf en zijn hun trauma’s, waaruit die ook bestaan, van ondergeschikt belang. Als in volwassen fictie een meisje een belangrijke rol speelt in het verhaal, komt trauma vaak op de eerste plaats. In volwassen fictie worden meisjes keer op keer verkracht om het verhaal gaande te houden – bijvoorbeeld in Lolita (1955) van Vladimir Nabokov, My Sweet Audrina (1982) van V.C. Andrews, A Time to Kill (1989) van John Grisham, A Thousand Acres (1991) van Jane Smiley, We Were the Mulvaneys (1996) van Joyce Carol Oates, The Green Mile (1996) van Stephen King, Atonement (2001) van Ian McEwan, The Lovely Bones (2002) van Alice Sebold, Swamplandia! (2011) van Karen Russell en My Absolute Darling (2017) van Gabriel Tallent.

[...]

 

Oorspronkelijke tekst © Jia Tolentino
2019 Nederlandse vertaling © Anne Marie Koper, Elsbeth Witt en De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum