Leesfragment: Ten oosten van Eden

30 juni 2020 , door John Steinbeck
| |

Ten oosten van Eden van John Steinbeck (vertaald en van een nawoord voorzien door Peter Bergsma) is een van onze Vakantiegelukboeken. Tijd voor een fragment!

Adam en Charles Trask zijn verwikkeld in een broederstrijd zoals die van Kaïn en Abel in de Bijbel. Adams tweelingzoons, Aron en Caleb, zetten dezelfde strijd later in verhevigde vorm voort. Steen des aanstoots is de dunne scheidslijn tussen geliefd en onbemind zijn. Waar eerst Charles en daarna Caleb snakt naar de liefde van zijn vader, is het eerst Adam en later Aron die zich moeiteloos van die liefde weet te verzekeren. De Trasks delen de Salinasvallei in Californië met de familie Hamilton, en hun lot is aan dat van hen verbonden. Stukken van de vallei zijn vruchtbaar, maar de landerijen van de Hamiltons zijn dor en kaal. Ook de weelderige ranch van de Trasks is een bedrieglijke Hof van Eden: de akkers, boomgaarden en bloementuinen verwilderen en het oude huis brokkelt af tot een ruïne.

Ten oosten van Eden is een typisch voorbeeld van een ‘Great American Novel’. Een verhaal over goed en kwaad, dat zich uitstrekt van Californië tot Connecticut, over de lotgevallen van verschillende generaties handelt én een moderne hervertelling is van het Bijbelboek Genesis.

N.B. Lees ook de toelichting van vertaler Peter Bergsma die hij eerder schreef voor Athenaeum.nl.

 

Hoofdstuk 1

I

De Salinasvallei ligt in Noord-Californië. Het is een lange smalle geul tussen twee bergketens, met in het midden de meanderende en kronkelende Salinas die zich uiteindelijk in de Baai van Monterey stort.
Ik herinner me mijn kindernamen voor grassen en geheime bloemen. Ik herinner me waar een pad kan wonen en hoe laat de vogels wakker worden in de zomer, en de geur van bomen en jaargetijden, hoe mensen eruitzagen en liepen en zelfs roken. De herinnering aan geuren is heel erg sterk.
Ik herinner me dat de Gabilans aan de oostkant van de vallei lichte vrolijke bergen waren vol zon en lieflijkheid en iets uitnodigends hadden, zodat je bijna net zo graag op hun warme uitlopers wilde klimmen als op de schoot van een geliefde moeder. Het waren bergen die lonkten met liefdevol bruin gras. De Santa Lucia’s verhieven zich tegen de westelijke hemel en schermden de vallei af van de open zee, en die waren donker en dreigend, onvriendelijk en gevaarlijk. Ik heb bij mijzelf altijd een vrees voor het westen en een liefde voor het oosten bespeurd. Hoe ik daarbij kwam kan ik niet zeggen, of het moest zijn omdat de ochtend over de pieken van de Gabilans kwam en de avond terugzweefde van de kammen van de Santa Lucia’s. Het kan zijn dat de geboorte en dood van de dag enige rol speelden in mijn gevoelens over de twee bergketens.
Aan weerskanten van de vallei glipten beekjes uit de heuvelravijnen en stortten zich op de bedding van de Salinas. Tijdens de winters van natte jaren stroomden de beekjes overvloedig van het smeltwater en lieten ze de rivier soms zwellen tot ze raasde en kolkte, boordevol, en dan bleef er niets heel. De rivier rukte de randen van de landbouwgrond af en spoelde hele akkers weg; ze kieperde schuren en huizen om zodat ze deinend wegdreven. Ze verstrikte koeien en varkens en schapen en verdronk ze in haar modderige bruine water en voerde ze naar de zee. Dan, als de late lente kwam, trok de rivier zich terug van haar randen en verschenen de zandbanken. En ’s zomers stroomde de rivier helemaal niet bovengronds. Er bleven alleen wat poelen achter in de diepe kolkgaten onder een hoge oever. De biezen en grassen begonnen weer te groeien, en wilgen rechtten zich met de brokstukken van de overstromingen in hun bovenste takken. De Salinas was maar een deeltijdrivier. De zomerzon dreef haar ondergronds. Het was helemaal geen fijne rivier, maar het was de enige die we hadden en dus schepten we erover op, hoe gevaarlijk ze was tijdens een natte winter en hoe droog tijdens een droge zomer. Je kunt overal over opscheppen als je niets anders hebt. Misschien dat je wel meer moet opscheppen naarmate je minder hebt.
De bodem van de Salinasvallei, tussen de bergketens en onder de uitlopers, is vlak omdat deze vallei vroeger de bedding was van een honderdvijftig kilometer lange zeearm. De riviermonding bij Moss Landing was eeuwen geleden de ingang van deze lange landinwaartse kreek. Ooit boorde mijn vader tachtig kilometer verderop in de vallei een put. De boor bracht eerst aarde naar boven en daarna grind en toen wit zeezand vol schelpen en zelfs stukken balein. Er was zes meter zand en toen weer zwarte aarde, en zelfs een stuk Californische sequoia, dat onverwoestbare hout dat niet rot. Vóór de binnenzee moet de vallei een bos zijn geweest. En dat had zich allemaal recht onder onze voeten afgespeeld. En ’s nachts had ik soms het idee dat ik zowel de zee kon voelen als het sequoiabos dat eraan voorafging.
Op de weidse vlakke akkers van de vallei lag een dikke en vruchtbare laag aarde. Een regenrijke winter volstond om die in gras en bloemen te laten uitbarsten. De lentebloemen tijdens een nat jaar waren ongelooflijk. Over de hele valleibodem, en ook de uitlopers van de bergen, lag dan een tapijt van lupine en papaver. Een vrouw vertelde me ooit dat gekleurde bloemen fleuriger lijken als je er een paar witte bloemen aan toevoegt om de kleuren beter te laten uitkomen. Elk blaadje van een blauwe lupine heeft een witte rand, zodat een lupineveld blauwer is dan je je kunt voorstellen. En vermengd daarmee waren bosjes goudpapaver. Ook die hebben een felle kleur, niet oranje, niet goud, maar als puur goud vloeibaar was en een laagje room kon krijgen, dan zou die gouden room op de kleur van de goudpapavers lijken. Wanneer hun jaargetijde voorbij was kwam de gele mosterd op die tot grote hoogte uitgroeide. Toen mijn grootvader in de vallei kwam stond de mosterd zo hoog dat van een man te paard alleen het hoofd boven de gele bloemen uitstak. Op de plateaus was het gras bezaaid met boterbloemen, met vetplanten, met gele viooltjes met een zwart hart. En iets later in het jaargetijde waren er rode en gele bosjes bremraap. Dit waren de bloemen op de open plekken die waren blootgesteld aan de zon.
Onder de altijdgroene eiken, schaduwrijk en schemerig, bloeide het lekker ruikende venushaar, en onder de mossige oevers van de beekjes hingen hele bossen hoefijzervarens en goudvarens. Dan waren er grasklokjes, minuscule lampionnetjes, roomwit en met een bijna zondige uitstraling, en die waren zo zeldzaam en betoverend dat als een kind er een vond, het zich de hele dag uitverkoren en bijzonder voelde.
Als het juni werd verwelkte het gras en werd bruin, en de heuvels kregen een bruine kleur die niet bruin was maar goud en saffraan en rood, een onbeschrijflijke kleur. En van dan af aan tot de volgende regens droogde de aarde op en stopten de beekjes. In de vlakke grond verschenen barsten. De Salinas zonk onder haar zand. De wind blies door de vallei, nam stof en strootjes mee en werd sterker en harder op zijn weg naar het zuiden. ’s Avonds ging hij liggen. Het was een raspende nerveuze wind, en de stofdeeltjes sneden in je huid en brandden in je ogen. Mannen die in de velden werkten droegen stofbrillen en bonden zakdoeken om hun neus tegen het vuil.
Het land van de vallei was diep en vruchtbaar, maar op de uitlopers van de bergen lag alleen maar een laagje aarde niet dieper dan de graswortels; en hoe verder je de heuvels op ging, des te dunner de grond, zo dun dat er vuurstenen doorheen staken, totdat er aan de grens van het struikgewas alleen nog een soort droog vuursteengrind was dat verblindend weerspiegeld werd door de brandende zon.
Ik had het over de vruchtbare jaren waarin de regenval overvloedig was. Maar ook waren er droge jaren, en die betekenden een verschrikking voor de vallei. Het water kwam in een cyclus van dertig jaar. Er waren vijf of zes natte en prachtige jaren waarin er wel vijftig tot zestig centimeter regen kon vallen en het land het uitschreeuwde van het gras. Dan kwamen er zes of zeven behoorlijk goede jaren met dertig tot veertig centimeter regen. En dan kwamen de droge jaren, waarin er soms maar achttien of twintig centimeter regen viel. Het land verdroogde en het gras van maar enkele centimeters hoog verwelkte van ellende en in de vallei verschenen reusachtige kale schilferige plekken. De altijdgroene eiken oogden korstig en de alsem was grijs. Er kwamen barsten in het land en de bronnen droogden op en het vee knabbelde lusteloos aan dorre twijgen. Dan walgden de boeren en de ranchers van de Salinasvallei. De koeien werden mager en verhongerden soms. Mensen moesten tonnen water naar hun boerderij sjouwen, alleen maar om te drinken. Sommige families verkochten alles voor een habbekrats en verhuisden. En het ontbrak er nooit aan dat de mensen tijdens de droge jaren de vruchtbare jaren vergaten, en dat ze tijdens de natte jaren iedere herinnering aan de droge jaren verloren. Zo ging het altijd.

 

2

En dat was de lange Salinasvallei. Haar geschiedenis was als die van de rest van de staat. Eerst waren er indianen, een minderwaardig slag zonder energie, inventiviteit of cultuur, een volk dat van larven en sprinkhanen en schaaldieren leefde, te lui om te jagen of te vissen. Ze aten wat voor het grijpen lag en plantten niets. Ze stampten bittere eikels tot meel. Zelfs hun oorlogvoering was een futloze pantomime.
Toen kwamen de meedogenloze, onverstoorbare Spanjaarden het gebied verkennen, hebzuchtig en realistisch, en hun hebzucht gold goud of God. Ze verzamelden zielen zoals ze juwelen verzamelden. Ze vergaarden bergen en valleien, rivieren en hele horizonten, zoals iemand vandaag de dag het eigendomsrecht van bouwpercelen zou verwerven. Deze taaie, gortdroge mannen trokken rusteloos de kust op en neer. Sommige bleven op concessies wonen zo groot als vorstendommen, hun verleend door Spaanse koningen die geen flauw benul hadden van wat ze schonken. Deze eerste eigenaars leefden in armzalige feodale nederzettingen, en hun vee graasde vrijelijk rond en vermenigvuldigde zich. Op gezette tijden slachtten de eigenaars het vee voor huid en talg en lieten het vlees aan de gieren en coyotes over.
Toen de Spanjaarden kwamen moesten ze alles wat ze zagen een naam geven. Dat is de eerste plicht van elke ontdekkingsreiziger, een plicht en een voorrecht. Je moet iets een naam geven voordat je het op je met de hand getekende kaart kunt zetten. Het waren natuurlijk gelovige mensen, en de mannen die konden lezen en schrijven, die alles op schrift stelden en de kaarten tekenden, waren de taaie onvermoeibare priesters die met de soldaten meereisden. Zodoende waren de eerste plaatsnamen namen van heiligen of religieuze feesten die op halteplaatsen werden gevierd. Er zijn vele heiligen, maar ze zijn niet onuitputtelijk, zodat we bij de eerste namen herhalingen aantreffen. We hebben San Miguel, St. Michael, San Ardo, San Bernardo, San Benito, San Lorenzo, San Carlos, San Francisquito. En dan de feestdagen: Natividad, Kerstmis; Nacimiente, Geboorte; Soledad, Eenzaamheid. Maar plaatsen werden ook vernoemd naar hoe het de expeditie op dat moment verging: Buena Esperanza, goede hoop; Buena Vista, vanwege het prachtige uitzicht; en Chualar omdat het zo mooi was. De beschrijvende namen volgden: Paso de los Robles vanwege de eiken; Los Laureles naar de laurierbomen; Tularcitos vanwege het riet in het moeras; en Salinas naar het alkali dat zo wit was als zout.
Daarna werden plaatsen naar vogels en andere dieren vernoemd die men had gezien: Gabilanes naar de haviken die in die bergen vlogen; Topo naar de mol; Los Gatos naar de wilde katten. Soms werd de suggestie door de plek zelf ingegeven: Tassajara, kop-en-schotel; Laguna Seca, een opgedroogd meer; Corral de Tierra, naar een aarden wal; Paraiso omdat het zo hemels was.
Toen kwamen de Amerikanen, nog hebzuchtiger omdat ze met meer waren. Ze namen het land in bezit, maakten nieuwe wetten om hun eigendomsrecht te kunnen uitoefenen. En boerderijen verspreidden zich over het land, eerst in de valleien en daarna op de flanken van de uitlopers, kleine houten huisjes met roodhouten dakspanen, vee. en paardenkralen van gekliefde palen. Overal waar water uit de grond sijpelde verrees een huis en begon een familie te verbouwen en te vermenigvuldigen. Stekjes van rode geraniums en rozenstruiken werden in de voortuinen geplant. Wielsporen van vierwielige karretjes vervingen de paden, en velden met mais en gerst en tarwe verdrongen de gele mosterd. Langs veelvuldig bereisde wegen werden om de vijftien kilometer een bazaar en een smidse geopend, en dat werden de kernen van kleine plaatsjes als Bradley, King City, Greenfield.
De Amerikanen waren meer geneigd om plaatsen naar mensen te vernoemen dan de Spanjaarden. Sinds de valleien worden bewoond verwijzen de plaatsnamen meer naar dingen die daar gebeurd zijn, en dat zijn voor mij de fascinerendste namen omdat elke naam op een verhaal doelt dat vergeten is. Ik denk aan Bolsa Nueva, een nieuwe beurs; Morocojo, een kreupele Moor (wie was hij en hoe kwam hij daar?); Wild Horse Canyon en Mustang Grade en Shirt Tail Canyon. De plaatsnamen zeggen iets over de mensen die ze gegeven hebben, eerbiedig of oneerbiedig, beschrijvend, poetisch of geringschattend. Je kunt alles San Lorenzo noemen, maar Shirt Tail Canyon, hemdslipravijn, of de Kreupele Moor is een heel andere zaak.
's Middags gierde de wind over de nederzettingen, en de boeren begonnen kilometerslange windkeringen van eucalyptussen aan te leggen om te voorkomen dat de omgeploegde aarde werd weggeblazen. En zo was het ongeveer met de Salinasvallei gesteld toen mijn grootvader zijn vrouw erheen bracht en zich vestigde op de uitlopers ten oosten van King City.

 

Hoofdstuk 2

1

Ik moet afgaan op horen zeggen, op oude foto’s, op vertelde verhalen en op herinneringen die wazig zijn en vermengd met fabels als ik u over de Hamiltons probeer te vertellen. Het waren geen mensen van aanzien, en er is maar weinig over hen op schrift gesteld behalve de gebruikelijke documenten aangaande geboorte, huwelijk, grondbezit en dood.
De jonge Samuel Hamilton kwam uit het noorden van Ierland, net als zijn vrouw. Hij was de zoon van kleine boeren, rijk noch arm, die al vele honderden jaren op hetzelfde land en in hetzelfde stenen huis woonden. De Hamiltons speelden het klaar opmerkelijk goed onderlegd en belezen te zijn; en zoals zo vaak het geval is in dat groene land, waren ze gelieerd en verwant aan zeer voorname mensen en zeer onaanzienlijke mensen, zodat de ene neef een baronet kon zijn en de andere neef een bedelaar. En natuurlijk stamden ze af van de oude koningen van Ierland, zoals elke Ier.
Waarom Samuel het stenen huis en de groene akkers van zijn voorvaderen verliet is mij niet bekend. Hij was nooit politiek betrokken, dus het is onwaarschijnlijk dat een aanklacht wegens rebellie de reden was voor zijn vertrek, en hij was angstvallig eerlijk, wat ook aanraking met de politie als voornaamste beweegreden uitsluit. In mijn familie werd gefluisterd, niet eens een gerucht maar eerder een onuitgesproken gevoel, dat het de liefde was die hem deed vertrekken, en niet de liefde voor de vrouw met wie hij trouwde. Maar of het een al te fortuinlijke liefde was of dat hij gepikeerd vertrok vanwege een onfortuinlijke liefde, weet ik niet. Wij dachten altijd het liefst dat het de eerste reden was. Samuel zag er goed uit en hij was charmant en vrolijk. Het is moeilijk voorstelbaar dat een Iers plattelandsmeisje hem zou afwijzen.
Hij kwam in de bloei van zijn leven en kerngezond naar de Salinasvallei, vol inventiviteit en energie. Zijn ogen waren helblauw, en als hij moe was draaide het ene een beetje naar buiten. Hij was een grote man maar had toch iets verfijnds. In het stoffige boerenbedrijf leek hij altijd onberispelijk. Hij had twee rechterhanden. Hij was een goede smid en timmerman en houtsnijder, en hij kon alles improviseren met stukjes hout en metaal. Hij bedacht eeuwig nieuwe manieren om iets ouds te doen maar dan beter en sneller, maar hij bezat zijn leven lang geen enkel talent voor geld verdienen. Andere mannen die dat talent wel bezaten namen Samuels foefjes over en verkochten ze en werden rijk, maar Samuel kon zijn hele leven nauwelijks de kost verdienen.
Ik weet niet wat hem zijn schreden naar de Salinasvallei deed richten. Het was een onwaarschijnlijke plek voor een man uit een groen land om naartoe te gaan, maar hij kwam ongeveer dertig jaar voor de eeuwwisseling en hij had zijn piepkleine Ierse vrouw bij zich, een benepen stuurs wezentje met de humor van een kip. Ze bezat een onbuigzame presbyteriaanse inslag en een moraal die feilloos de vinger legde op vrijwel alles wat aangenaam was om te doen en daar niets van heel liet.
Ik weet niet waar Samuel haar had ontmoet, hoe hij haar het hof maakte, trouwde. Ik denk dat er ergens in zijn hart een ander meisje geprent moet zijn geweest, want hij was een man van liefde en zijn vrouw was niet iemand om haar gevoelens te tonen. En desondanks was er in alle jaren van zijn jeugd tot zijn dood in de Salinasvallei geen enkele aanwijzing dat Samuel ooit zijn heil bij een andere vrouw had gezocht.
Toen Samuel en Liza naar de Salinasvallei kwamen was al het vlakke land al bezet, de rijke bodems, de vruchtbare plooitjes tussen de heuvels, de bossen, maar aan de randen was nog wel wat land voor een boerenbedrijf, en het was in de kale heuvels ten oosten van wat nu King City is dat Samuel Hamilton neerstreek.
Hij hanteerde de gebruikelijke praktijk. Hij nam vijfenzestig hectare voor zichzelf en vijfenzestig voor zijn vrouw, en aangezien ze zwanger was nam hij ook nog eens vijfenzestig hectare voor het kind. In de loop der jaren werden er negen kinderen geboren, vier jongens en vijf meisjes, en bij elke geboorte werd er vijfenzestig hectare aan de ranch toegevoegd, wat het totaal op zevenhonderdvijftien hectare bracht.
Als het goed land was geweest hadden de Hamiltons rijk kunnen worden. Maar de grond was weerbarstig en dor. Er waren geen bronnen en de aardkorst was zo dun dat de vuursteenflinters erdoorheen staken. Zelfs de alsem worstelde om in leven te blijven, en de eiken waren onvolgroeid door gebrek aan vocht. Zelfs in redelijk goede jaren was er zo weinig te eten dat de koeien mager bleven door het rondrennen op zoek naar genoeg voedsel. Vanaf hun kale heuvels konden de Hamiltons naar het westen kijken en de rijkdom zien van het land op de valleibodem en het weelderige groen rond de Salinas.
Samuel bouwde zijn huis met zijn eigen handen, en hij bouwde een schuur en een smidse. Hij kwam er al vrij snel achter dat zelfs als hij vierduizend hectare heuvelland zou hebben hij geen bestaan op de uitgemergelde bodem kon opbouwen zonder water. Zijn vaardige handen bouwden een putboorinstallatie, en hij boorde putten op het land van fortuinlijker lieden. Hij bedacht en bouwde een dorsmachine en ging in de oogsttijd de boerderijen op de valleibodem af om het graan te dorsen dat op zijn eigen land niet wilde groeien. En in zijn werkplaats wette hij ploegen en repareerde eggen en laste gebroken assen en besloeg paarden. Vanuit het hele district kwamen mannen hem gereedschap brengen om te repareren en te verbeteren. Bovendien hielden ze ervan Samuel te horen spreken over de wereld en haar denkbeelden, over de poëzie en filosofie die buiten de Salinasvallei werden bedreven. Hij had een volle, diepe stem die zowel goed kon zingen als spreken, en hoewel hij geen Iers accent had waren er in zijn manier van praten een opgaande lijn en een zangerigheid en toonval die aangenaam in de oren klonken van de zwijgzame boeren van de valleibodem. Ze brachten ook whisky mee, en uit het zicht van het keukenraam en de afkeurende blikken van mevrouw Hamilton namen ze brandende slokjes uit de fles en pruimden wilde groene anijs om hun whiskyadem te verhullen. Het was een slechte dag als er niet een stuk of vier mannen rond de smidse stonden en naar Samuels gehamer en gepraat luisterden. Ze noemden hem een komisch genie en droegen zijn verhalen voorzichtig mee naar huis, en ze vroegen zich af hoe ze onderweg toch nog een deel van de verhalen konden hebben gemorst, want die klonken nooit hetzelfde als ze in hun eigen keuken werden naverteld.
Samuel had rijk moeten worden van zijn putboorinstallatie en zijn dorsmachine en zijn werkplaats, maar hij had geen aanleg voor zakendoen. Zijn klanten, altijd krap bij kas, beloofden betaling na de oogst, en dan na Kerstmis, en dan na... totdat ze het uiteindelijk vergaten. Samuel had geen aanleg om hen eraan te herinneren. En zo bleven de Hamiltons arm.
De kinderen kwamen even regelmatig als de jaren. De paar overwerkte dokters in het district kwamen niet vaak naar de ranches voor een bevalling tenzij de vreugde omsloeg in een nachtmerrie die enkele dagen duurde. Samuel Hamilton haalde al zijn kinderen zelf en bond de strengen keurig af, gaf een tik op de billetjes en ruimde de rommel op. Toen zijn jongste met enige moeite geboren werd en zwart begon te worden, drukte Samuel zijn mond op het babymondje en blies er lucht in en zoog die er weer uit totdat de baby het zelf kon overnemen. Samuels handen waren zo goed en zachtaardig dat buren van dertig kilometer ver zijn hulp inriepen bij een bevalling. En hij was even goed met merrie, koe of vrouw.
Op een vrije plank had Samuel een reusachtig zwart boek staan met gouden letters op het voorplat, Dr. Gunns gezondheidswijzer. Sommige bladzijden waren omgebogen en gehavend door het gebruik, andere waren nooit aan het licht blootgesteld. Wie Dr. Gunn doorbladert kent de medische geschiedenis van de Hamiltons. De geraadpleegde onderwerpen zijn gebroken botten, sneden, blauwe plekken, de bof, mazelen, rugpijn, roodvonk, difterie, reumatiek, vrouwenkwalen, ingewandsbreuken en natuurlijk alles wat met zwangerschap en bevalling te maken heeft. Dat in huize Hamilton nooit de onderwerpen ‘gonorroe’ of ‘syfilis’ zijn geraadpleegd moet ofwel een kwestie van geluk zijn geweest, ofwel een kwestie van zedigheid.
Als geen ander kon Samuel hysterie tot bedaren brengen of een angstig kind kalmeren. Dat kwam door zijn zoetgevooisdheid en zijn gevoelige aard. En zo rein als zijn lichaam was, zo rein was zijn denken. Mannen die naar zijn smidse kwamen om te praten en te luisteren lieten hun gevloek enige tijd achterwege, niet onder enigerlei dwang maar automatisch, alsof het er niet de plek voor was.
Samuel behield altijd iets buitenlands. Misschien kwam het door zijn intonatie, en het gevolg was dat mannen en ook vrouwen hem dingen vertelden die ze niet aan een familielid of goede vriend of vriendin zouden vertellen. Zijn lichtelijke vreemdheid maakte hem anders en zo veilig als een kluis.
Liza Hamilton was van een geheel ander Iers slag. Haar hoofd was klein en rond en hield er kleine ronde overtuigingen op na. Ze had een mopsneus en een hard wijkend kinnetje, een verbeten kaak die zich zelfs door de engelen Gods niet liet vermurwen.
Liza was een goede eenvoudige kok en haar huis – het was altijd haar huis – was aangeveegd en uitgeklopt en gesopt. Het baren van haar kinderen weerhield haar van weinig, ze moest zich hooguit twee weken in acht nemen. Ze had kennelijk een bekkengordel van balein, want ze kreeg het ene grote kind na het andere.
Liza had een sterk ontwikkeld gevoel voor wat zondig was. Ledigheid was zondig. evenals kaarten, wat in haar ogen ook nog een vorm van ledigheid was. Ze stond achterdochtig tegenover plezier, of het nu om dansen of zingen of zelfs lachen ging. Ze had het gevoel dat mensen die zich vermaakten wijd openstonden voor de duivel. En dat was jammer, want Samuel was een goedlachse man, maar Samuel zal ook wel wijd hebben opengestaan voor de duivel. Zijn vrouw beschermde hem wanneer ze maar kon.
Ze droeg haar haar altijd strak naar achteren en opgebonden in een harde knot. En aangezien ik me niet kan herinneren hoe ze zich kleedde, kan het niet anders of ze droeg kleren die precies bij haar pasten. Ze had geen greintje humor en kwam slechts af en toe met een vlijmscherp staaltje van gevatheid uit de hoek.
Haar kleinkinderen waren bang voor haar omdat ze geen zwakte kende. Ze sloeg zich dapper en zonder klagen door het leven, ervan overtuigd dat dat de manier was waarop haar God wilde dat iedereen leefde. Beloningen verwachtte ze later.

 

2

Toen de eerste mensen naar het westen kwamen, voornamelijk van eigen en zwaarbevochten boerderijtjes in Europa, en zagen dat je zoveel land kon krijgen door enkel het ondertekenen van een papier en het leggen van een fundering, leken ze overvallen door een jeukende begeerte naar land. Ze wilden almaar meer land, zo mogelijk goed land, maar hoe dan ook land. Misschien hadden ze flarden herinnering aan het feodale Europa waar aanzienlijke families aanzienlijk werden en bleven omdat ze dingen bezaten. De eersten die zich er vestigden namen land in bezit dat ze niet nodig hadden en niet konden gebruiken; ze namen alleen maar waardeloos land om het te bezitten. En alle proporties veranderden. Een man die in goeden doen had kunnen zijn op vier hectare in Europa was zo arm als een kerkrat op achthonderd in Californië.
Het duurde niet erg lang of al het land in de kale heuvels in de buurt van King City en San Ardo was in bezit genomen, en haveloze families waren her en der over de heuvels verspreid en deden hun best een bestaantje bijeen te schrapen op de schrale bodem vol vuursteen. Zij en de coyotes leidden een gewiekst, wanhopig, submarginaal leven. Ze arriveerden zonder geld, zonder uitrusting, zonder gereedschap, zonder krediet, en vooral zonder kennis van het nieuwe land of de techniek om het te exploiteren. Ik weet niet of het goddelijke stompzinnigheid of een rotsvast geloof was dat hen daartoe bracht. Zeker is dat je zoveel avontuurlijkheid vrijwel nergens ter wereld meer vindt. En de families overleefden en groeiden. Ze hadden gereedschap of wapens die je ook vrijwel nergens meer vindt, of misschien leiden die alleen maar een sluimerend bestaan. Er wordt wel beweerd dat omdat ze diep in een rechtvaardige, moreel verheven God geloofden, ze al hun vertrouwen daarop konden vestigen en de kleinere zekerheden op hun beloop konden laten. Maar ik denk dat omdat ze op zichzelf vertrouwden en zichzelf respecteerden als individu, omdat ze er geen moment aan twijfelden dat ze waardevolle en in wezen deugdzame eenheden waren – dat ze daarom hun eigen moed en waardigheid aan God konden geven om die vervolgens terug te krijgen. Zulke dingen zijn misschien verdwenen omdat mensen niet meer op zichzelf vertrouwen, en in dat geval rest er wellicht niets anders dan een sterke zelfverzekerde man te zoeken en je, ook al heeft hij het misschien bij het verkeerde eind, aan zijn jaspanden vast te klampen.
Hoewel velen zonder een cent op zak naar de Salinasvallei kwamen, waren er anderen die, nadat ze elders alles hadden verkocht, met geld arriveerden om een nieuw leven te beginnen. Die kochten gewoonlijk land, maar goed land, en bouwden hun huizen van geschaafde balken en planken en hadden tapijten op de vloer en ruitvormige ramen van gekleurd glas in hun kozijnen. Er waren heel wat van zulke families en zij kregen het goede land van de vallei en haalden de gele mosterd weg en plantten tarwe.
Zo’n man was Adam Trask.


© Copyright 2020 vertaling en nawoord: Peter Bergsma en Uitgeverij Van Oorschot

pro-mbooks1 : athenaeum