Leesfragment: Romans

29 mei 2020 , door Ivan Toergenjev
|

4 juni verschijnt Romans van Ivan Toergenjev in de Russische Bibliotheek, opnieuw vertaald en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Froukje Slofstra. Lees bij ons een fragment uit Roedin, een van de vijf romans die dit deel bevat.

Geen andere auteur drukte zo duidelijk zijn stempel op ons beeld van het Russische platteland in de negentiende eeuw als Ivan Toergenjev. Zijn romans zijn een romantische afspiegeling van een lang vervlogen tijd, van een voorrevolutionair Rusland dat werd gedragen door landarbeiders en edellieden. Als grootgrondbezitter verzette hij zich tegen onrecht en als schrijver kaartte hij eenzelfde soort onrecht aan, met een maatschappelijke betrokkenheid die in al zijn werk doorklinkt.

In dit deel in de Russische Bibliotheek, het eerste van de nieuwe Toergenjev-vertalingen, zijn de romans bijeengebracht: stuk voor stuk beknopte en krachtige werken die zich meestal afspelen in een landelijke omgeving. Het boek waarmee hij definitief internationaal naam maakte is zonder twijfel Vaders en zonen, dat een generatieconflict beschrijft dat zo oud is als de wereld maar dankzij zijn roman welhaast prototypisch is. Ook in de andere, beknopte romans gaat een waarachtig verhaal hand in hand met een hechte compositie en helderheid.

Vertaler Froukje Slofstra weet als geen ander recht te doen aan Toergenjevs subtiele muzikale stijl, zijn kenmerkende combinatie van lyrische charme en ingetogen gevoeligheid. Behalve Vaders en zonen bevat dit deel de romans Roedin, Het adelsnest, Aan de vooravond en Rook.

 

ROEDIN
(1856)

I

Het was een stille zomerochtend. De zon stond al vrij hoog aan de heldere hemel, maar de velden glinsterden nog van de dauw, uit de net ontwaakte dalen kwam een geurig briesje aanwaaien en in het nog vochtige, kalme bos zongen de vroege vogels vrolijk. Op de top van een glooiende heuvel, van boven tot onder met net ontbloeide rogge bedekt, was een klein dorpje te zien. Over het smalle veldweggetje daarnaartoe liep een jonge vrouw met een witte mousselinen jurk aan, een ronde strohoed op en een parasol in haar hand. Een loopjongen volgde haar op enige afstand.
Ze liep rustig, alsof ze genoot van de wandeling. Rondom haar snelden lange golven met zacht geruis door de hoge, deinende rogge, waarover nu eens zilverig groene, dan weer roodachtige rimpelingen trokken; hoog in de lucht kwinkeleerden de leeuweriken. De jonge vrouw kwam uit haar eigen dorp, dat op niet meer dan een werst afstand lag van het dorpje waarnaar ze op weg was; ze heette Aleksandra Pavlovna Lipina. Ze was een kinderloze, behoorlijk rijke weduwe, die samenwoonde met haar broer, de stafritmeester b.d. Sergej Pavlytsj Volyntsev. Hij was ongehuwd en beheerde haar landgoed.
Toen Aleksandra Pavlovna het dorpje had bereikt, bleef ze staan bij een aan de rand gelegen, heel laag en vervallen hutje. Ze riep haar loopjongen bij zich en droeg hem op naar binnen te gaan en naar de gezondheid van de bewoonster te informeren. Hij kwam algauw terug in gezelschap van een afgeleefde boer met een witte baard.
‘En?’ vroeg Aleksandra Pavlovna.
‘Ze leeft nog...’ zei de oude man.
‘Mag ik binnenkomen?’
‘Waarom niet? Ga uw gang.’
Aleksandra Pavlovna stapte de hut binnen. Het was er donker, benauwd en rokerig... Iemand begon te bewegen en te kreunen op de kachelbank. Anna Pavlovna keek om zich heen en zag in het halfdonker het met een geruite doek omwikkelde gele en gerimpelde hoofd van een oud vrouwtje. Tot aan haar kin bedekt met een zware boerenjas lag ze moeizaam te ademen en gebaarde zwak met haar magere handen.
Aleksandra Pavlovna liep naar het oude vrouwtje toe en beroerde haar voorhoofd. Het leek te gloeien. ‘Hoe voel je je, Matrjona?’ vroeg ze, terwijl ze zich over de kachelbank boog.
‘O-och,’ steunde het oudje, haar ogen strak op Aleksandra Pavlovna gericht. ‘Slecht, slecht, meisje! Mijn stervensuur is gekomen, liefje!’
‘God is genadig, Matrjona; misschien word je wel beter. Heb je het medicijn ingenomen dat ik je heb gestuurd?’
Het oudje kermde en gaf geen antwoord. Ze had de vraag niet verstaan.
‘Ja,’ zei de oude man, die bij de deur was blijven staan.
Aleksandra Pavlovna draaide zich naar hem om.
‘Is er niemand om voor haar te zorgen behalve jij?’ vroeg ze.
‘Er is een meisje, haar kleindochter, maar die knijpt er steeds tussenuit. Een draaikont is het, ze kan niet stilzitten. Nog te lui om haar oma een slok water te geven. En zelf ben ik oud, wat moet ik?’
‘Kunnen we haar niet bij mij brengen, naar het ziekenhuis?’
‘Nee! Waarom zouden we! Ze gaat toch dood. Ze heeft lang genoeg geleefd; zo wil God het kennelijk. Van die bank komt ze niet meer af. Wat moet ze in het ziekenhuis! Als ze haar gaan optillen is het afgelopen.’
‘Och...’ steunde de zieke, ‘mooie mevrouw, laat mijn weeskindje niet in de steek; onze heren zijn ver weg, maar jij...’ De oude vrouw zweeg. Praten was te vermoeiend voor haar.
‘Maak je geen zorgen,’ zei Aleksandra Pavlovna, ‘alles komt in orde. Kijk, ik heb thee en suiker voor je meegebracht. Drink wat, als je wil... Jullie hebben toch een samowar?’ vervolgde ze, met een blik op de oude man.
‘Een samowar? Nee, die hebben we niet. Maar we kunnen er wel aankomen.’
‘Zorg dan dat je er een krijgt, anders stuur ik jullie een van de mijne. En zeg tegen je kleindochter dat ze niet steeds weg kan gaan. Zeg haar dat ze zich moet schamen.’
De oude man gaf geen antwoord, maar nam het pakje thee en suiker met beide handen aan.
‘Goed, vaarwel Matrjona!’ zei Aleksandra Pavlovna. ‘Ik kom gauw weer, hou moed en vergeet het medicijn niet te slikken...’
De oude vrouw lichtte haar hoofd op en reikte naar Aleksandra Pavlovna. ‘Geef me uw hand, juffrouw,’ mummelde ze.
Aleksandra gaf haar geen hand, maar boog zich over haar heen en kuste haar op het voorhoofd.
‘Denk erom,’ zei ze bij het weggaan tegen de oude man, ‘geef haar trouw het medicijn, zoals voorgeschreven... En breng haar thee...’
De oude man gaf opnieuw geen antwoord en boog alleen maar.
Aleksandra Pavlovna haalde diep adem toen ze weer in de frisse lucht stond. Ze opende haar parasol en wilde naar huis gaan, toen er opeens een laag open rijtuigje om de hoek van het hutje kwam, waarin een man van een jaar of dertig zat met een oude jas van grijs linnen aan en een pet op van dezelfde stof. Toen hij Anna Pavlovna zag hield hij zijn paard meteen in en wendde zich naar haar toe. Zijn brede, kleurloze gezicht met de bleekgrijze oogjes en de vale snor paste bij de tint van zijn kleren.
‘Goeiedag,’ zei hij met een lui glimlachje, ‘wat doet u hier, als ik vragen mag?’
‘Ik heb een zieke vrouw bezocht... En waar komt u vandaan, Michajlo Michajlytsj?’
De man die Michajlo Michajlytsj heette keek haar in de ogen en glimlachte opnieuw spottend. ‘Daar doet u goed aan,’ vervolgde hij, ‘dat u een zieke bezoekt; maar kunt u haar niet beter naar het ziekenhuis laten brengen?’
‘Ze is te zwak: ze kan niet vervoerd worden.’
‘En was u niet van plan uw ziekenhuis te sluiten?’
‘Sluiten? Hoezo?’
‘Gewoon, zomaar.’
‘Wat een vreemde gedachte! Hoe komt u daarbij?’
‘Nou, u gaat toch veel met mevrouw Lasoenski om, je zou denken dat u onder haar invloed staat. En volgens haar zijn ziekenhuizen en scholen allemaal onzin, nutteloze uitvindingen. Liefdadigheid moet persoonlijk zijn, onderwijs ook: al die dingen zijn een zaak van de geest... zo drukt ze zich geloof ik uit. Van wie heeft ze die dingen? Dat zou ik weleens willen weten.’
Aleksandra Pavlovna lachte. ‘Darja Michajlovna is een verstandige vrouw, ik ben zeer op haar gesteld en ik acht haar hoog. Maar ook zij kan zich vergissen, en ik geloof heus niet alles wat ze zegt.’
‘Mooi zo,’ antwoordde Michajlo Machajlytsj, zonder uit te stappen, ‘want ze gelooft haar eigen woorden ook maar half. Maar ik ben heel blij dat ik u ben tegengekomen.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Wat een vraag! Alsof het niet altijd aangenaam is u tegen te komen. U bent vandaag even fris en lieftallig als de ochtend.’
Aleksandra Pavlovna moest weer lachen.
‘Waarom lacht u?’
‘Waarom niet? Als u eens kon zien wat een lusteloos, koel gezicht u zet bij uw compliment! Het verbaast me dat u niet gaapt bij het laatste woord.’
‘Een koel gezicht... U verlangt steeds maar vuur, terwijl vuur nergens toe dient. Het vlamt op, rookt en dooft uit.’
‘En het verwarmt,’ vulde Anna Pavlovna aan.
‘Ja... en het verbrandt.’
‘Wat dan nog! Dat is geen ramp. Het is altijd nog beter dan...’
‘Ik wil weleens zien wat u zegt wanneer u zich een keer flink hebt gebrand,’ onderbrak Michajlo Michajlytsj haar wrevelig, en hij gaf het paard een tik met de teugels. ‘Goeiedag!’
‘Michajlo Michajlytsj, wacht!’ riep Aleksandra Pavlovna. ‘Wanneer komt u ons opzoeken?’
‘Morgen; doe uw broer de groeten.’
En het rijtuigje reed weg.
Aleksandra Pavlovna keek Michajlo Michajlovitsj na. Wat een hobbezak, dacht ze. Gebogen en stoffig, met zijn pet in de nek en zijn gele haren er warrig onder vandaan piekend, leek hij inderdaad op een grote zak meel.
Aleksandra Pavlovna begaf zich kalmpjes terug naar huis. Ze liep met neergeslagen ogen. Het geluid van paardenhoeven vlakbij deed haar stilstaan en opkijken. Haar broer kwam haar tegemoet rijden; naast hem liep een klein gebouwde jongeman met een lichte, openhangende jas, een lichte das, een lichte, grijze hoed en een wandelstok in de hand. Hij glimlachte Anna Pavlovna al een hele tijd toe, hoewel hij zag dat ze in gedachten verzonken was en niets opmerkte, en zodra ze bleef staan liep hij op haar toe en zei verheugd, haast teder: ‘Goedemorgen, Anna Pavlovna, goedemorgen!’
‘Ah, Konstantin Diomidytsj! Goedemorgen!’ antwoordde ze. ‘Komt u van Darja Michajlovna?’
‘Precies, mevrouw, precies,’ beaamde de jongeman stralend, ‘daar kom ik vandaan. Darja Michajlovna heeft me naar u toe gestuurd, mevrouw; ik ging liever te voet... Het was zo’n prachtige ochtend en het is maar vier werst. Maar toen ik bij uw huis kwam was u er niet. Uw broer zei dat u naar Semjonovka was gegaan, en zelf ging hij ook net het veld in. Toen ben ik dus met hem meegekomen, mevrouw, u tegemoet. Vandaar, mevrouw. Wat is dit fijn!’
De jongeman sprak zuiver en correct Russisch, maar met een buitenlands accent, al viel moeilijk uit te maken welk. In zijn gelaatstrekken lag iets Aziatisch. Zijn lange haakneus, zijn grote, bollende staarogen, zijn brede rode lippen, zijn terugwijkende voorhoofd en zijn gitzwarte haren: alles aan hem verried zijn oosterse afkomst. Maar zijn achternaam was Pandalevski en hij noemde Odessa zijn geboortestad, hoewel hij ergens in Wit-Rusland was opgevoed, op kosten van een rijke, liefdadige weduwe. Een andere weduwe had hem een overheidsbetrekking bezorgd.
In het algemeen namen dames van middelbare leeftijd Konstantin Diomidytsj graag onder hun hoede: hij wist hen te vinden en begreep wat ze voor hem konden betekenen. Ook nu woonde hij, als een soort pleegzoon of protegé, in bij een rijke grondbezitster, Darja Michajlovna Lasoenskaja. Hij was uitermate beminnelijk, dienstvaardig, gevoelig en heimelijk wellustig, hij had een aangename stem, speelde niet onverdienstelijk piano en had de gewoonte degene met wie hij praatte doordringend aan te kijken. Hij kleedde zich heel keurig en deed bijzonder lang met zijn kleren, hij schoor zijn brede kin nauwgezet en kamde zijn haren met grote zorg.
Anna Pavlovna liet hem helemaal uitspreken en wendde zich toen tot haar broer: ‘Ik kom alsmaar mensen tegen vandaag: daarnet sprak ik met Lezjnjov.’
‘Ach, echt waar! Was hij ergens naar op weg?’
‘Ja, en stel je voor: in een open rijtuigje, met een soort linnen zak aan zijn lijf, helemaal onder het stof... Wat een zonderling!’
‘Tja, misschien wel, maar het is een prima kerel.’
‘Wie? Meneer Lezjnjov?’ vroeg Pandalevski op verbaasde toon.
‘Ja, Michajlo Michajlytsj Lezjnjov,’ antwoordde Volyntsev. ‘Maar ik moet je gedag zeggen, zus, het is tijd om het veld in te gaan; ze zijn de boekweit bij je aan het inzaaien. Meneer Pandelevski loopt met je mee naar huis...’ En Volyntsev draafde weg op zijn paard.
‘Met het grootste genoegen!’ riep Konstantin Diomidytsj uit, en hij bood Aleksandra Pavlovna zijn arm.
Ze gaf hem de hare en beiden begaven zich op weg naar haar landhuis.

Gearmd lopen met Anna Pavlovna deed Konstantin Diomidytsj duidelijk groot genoegen; hij liep met kleine pasjes, glimlachte en er lag zowaar een vochtig waas over zijn oosterse ogen, wat hem trouwens geregeld overkwam: Konstantin Diomidytsj raakte bij de geringste aanleiding tot tranen toe ontroerd. En wie zou er geen plezier in scheppen een mooie, jonge, slanke vrouw bij de arm te nemen? Over Anna Pavlovna werd in het hele gouvernement *** gezegd dat ze beeldig was, en het gouvernement *** vergiste zich niet. Alleen al haar rechte, lichtjes opwippende neusje kon elke sterveling tot waanzin drijven, om nog maar te zwijgen van haar fluwelige bruine ogen, haar goudblonde haren, de kuiltjes in haar ronde wangetjes en haar andere charmes. Maar het mooiste aan haar was de uitdrukking van haar lieve gezicht: vol vertrouwen, goedmoedig en zachtaardig, wat haar iets ontroerends en tegelijk aantrekkelijks gaf. Anna Pavlovna keek en lachte als een kind; de andere dames vonden haar een beetje argeloos... Kun je je nog meer wensen?
‘U zei dat Darja Michajlovna u gestuurd heeft?’ vroeg ze aan Pandalevski.
‘Ja mevrouw, zij heeft me gestuurd,’ antwoordde hij, waarbij hij de ‘s’ als een Engelse ‘th’ uitsprak – ‘mevrouw zou het zeer op prijs stellen en laat u uitdrukkelijk verzoeken vanavond bij haar te komen dineren... Mevrouw (wanneer hij in de derde persoon sprak, met name over een dame, vermeed Pandalevski het persoonlijk voornaamwoord angstvallig) verwacht een nieuwe gast, aan wie mevrouw u beslist wil voorstellen.’
‘Wie dan?’
‘Een zekere baron Muffel, een hofjonker uit Sint-Petersburg. Darja Michajlovna heeft hem onlangs bij vorst Garin leren kennen en laat zich zeer lovend over hem uit, een vriendelijke en ontwikkelde jonge man, noemt ze hem. Meneer de baron houdt zich ook met literatuur bezig, of liever gezegd... ach, wat een prachtige vlinder! als ik daar uw aandacht op mag vestigen... liever gezegd, met politieke economie. Hij heeft een artikel geschreven over een heel interessante kwestie – en dat wil hij Darja Michajlovna voorleggen ter beoordeling.’
‘Een politiek-historisch artikel?’
‘Het gaat alleen om de taal, Aleksandra Pavlovna, alleen om de taal. U weet vast wel dat Darja Michajlovna ook daar een goed oog voor heeft. Zjoekovski vroeg haar geregeld om advies, en mijn weldoener, de in Odessa woonachtige, verdienstelijke oude heer Roksolan Mediarovitsj Ksandryka... die naam moet u toch bekend zijn?’
‘Helemaal niet, nooit van gehoord.’
‘U hebt zelfs nog nooit van de man gehoord? Merkwaardig! Ik wou zeggen dat ook Roksolan Mediarovitsj altijd een hoge dunk had van Darja Michajlovna’s kennis van het Russisch.’
‘Is het geen pedante kwast, die baron?’
‘Niet in het minst, mevrouw; volgens Darja Michajlovna zie je juist meteen dat het een man van de wereld is. Hij sprak zo bloemrijk over Beethoven dat zelfs de oude vorst enthousiast werd... Dat had ik graag gehoord, geef ik toe, dat is mijn gebied tenslotte. Sta me toe u deze prachtige veldbloem aan te bieden.’
Aleksandra Petrovna nam de bloem aan en liet hem een paar passen verder op de weg vallen. Ze was nog maar een pas of tweehonderd van huis. Pas afgebouwd en gewit keek het hen met zijn brede, lichte ramen vriendelijk aan vanuit het dichte groen van de oude linden en esdoorns.
‘Dus wat kan ik Darja Michajlovna zeggen, mevrouw?’ vroeg Pandalevski, enigszins beledigd door het lot van de door hem geschonken bloem. ‘Komt u dineren? Mevrouw nodigt ook uw broer uit.’
‘Ja hoor, we komen zeker. En hoe is het met Natasja?’
‘Natalja Aleksejevna maakt het goddank goed, mevrouw. Maar we zijn de afslag naar het landgoed van Darja Michajlovna al voorbij. Sta me toe hier afscheid van u te nemen.’
Aleksandra Pavlovna bleef staan. ‘Komt u echt niet even bij ons langs?’ vroeg ze op aarzelende toon.
‘Ik zou het met alle plezier doen, mevrouw, maar ik vrees dat ik dan te laat kom. Darja Michajlovna zou graag een nieuwe etude van Thalberg horen, dus die moet ik oefenen en instuderen. Bovendien betwijfel ik, eerlijk gezegd, of mijn conversatie u enig genoegen zou kunnen verschaffen.’
‘Maar hoe... waarom...’
Pandalevski zuchtte en sloeg veelzeggend zijn ogen neer. ‘Tot ziens, Aleksandra Pavlovna!’ zei hij na een korte stilte en met een kleine buiging deed hij een stap achteruit.
Aleksandra Pavlovna keerde zich om en liep naar huis.

 

© Copyright 2020 Vertaling, aantekeningen en nawoord: Froukje Slofstra en Uitgeverij van Oorschot, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum