Leesfragment: Tuinieren voor de geest

18 juli 2020 , door Sue Stuart-Smith
| |

Voor vakantiegeluk hoef je niet ver te reizen — als je een goed boek bij je hebt. Deze week biedt Sue Stuart-Smith inzicht in Eigen tuin & uitzicht met Tuinieren voor de geest. Hoe we gelukkiger worden van zaaien, wieden en snoeien (The Well Gardened Mind. Rediscovering Nature in the Modern World, vertaald door Rogier van Kappel en Pon Ruiter). Tijd voor een fragment!

Wie in de aarde wroet, ploegt ook in het hoofd. In Tuinieren voor de geest onderzoekt psychiater Sue Stuart-Smith hoe tuinieren onze innerlijke wereld beïnvloedt. Het proces van creëren en verzorgen, van snoeien en bemesten heeft invloed op ons geestelijk welzijn, het vermogen tot zelfreflectie en op onze creativiteit. Dat blijkt ook uit resultaten van horticulturele therapie, waarbij tuinieren als remedie wordt voorgeschreven om uiteenlopende psychische problemen - van verslaving en depressie toteenzaamheid en PTSS - te behandelen.
Stuart-Smith baseert zich op de neurowetenschap en de psychoanalyse, en put rijkelijk uit haar eigen praktijk en uit het echte leven. Ze laat zien hoe tuinieren zich niet slechts beperkt tot het verzorgen van bloemen en planten, maar dat het helend kan werken en inspiratie kan bieden om de geest te verrijken.

N.B. Boekverkoper Elly Ooms tipte dit boek:

1
Begin

‘Stap in het licht van de dingen,
laat de natuur je leraar zijn.’
William Wordsworth (1770-1850)

Lang voordat ik psychiater wilde worden en ik ook maar in de verste verte vermoedde dat tuinieren misschien een belangrijke rol in mijn leven zou gaan spelen, kreeg ik te horen hoe mijn grootvader er na de Eerste Wereldoorlog weer bovenop is gekomen.
Hij was geboren als Alfred Edward May, maar werd altijd Ted genoemd. Toen hij nog maar nauwelijks zijn jongensjaren ontgroeid was, nam hij dienst bij de Royal Navy, waar hij als marconist aan boord van een onderzeeboot werd gestationeerd. In het voorjaar van 1915 liep zijn boot tijdens de Gallipoli-campagne aan de grond in de Dardanellen. Net als de meeste andere bemanningsleden kwam hij er levend uit, maar werd hij vervolgens gevangengenomen. Ted hield destijds een dagboekje bij en daarin heeft hij de eerste maanden van zijn Turkse gevangenschap vastgelegd, maar de periode daarna, die hij onder bijzonder zware omstandigheden doorbracht in een reeks werkkampen, wordt daarin niet beschreven. Het laatste van die werkkampen was een cementfabriek aan de kust van de Zee van Marmara, waaruit hij uiteindelijk in 1918 overzee zou ontsnappen.
Ted werd gered en behandeld aan boord van een Brits hospitaalschip, waarin hij net voldoende op krachten wist te komen om aan de lange thuisreis over land te beginnen. Hij verlangde ernaar om herenigd te worden met zijn verloofde, Fanny. Hij had als sterke en gezonde jongeman afscheid van haar genomen, maar toen hij maanden later gehuld in een rafelige oude regenjas en met een Turkse fez op zijn hoofd bij haar voor de deur stond, kende ze hem bijna niet terug, want hij woog nog geen veertig kilo en was volkomen kaal geworden. De meer dan zesduizend kilometer lange thuisreis was ‘verschrikkelijk’ geweest, vertelde hij Fanny. Tijdens het medisch onderzoek door de Royal Navy bleek hij zo ondervoed dat ze hem hooguit een paar maanden te leven gaven.
Fanny voerde hem echter trouw elk uur kleine hapjes soep, zodat zijn spijsvertering geleidelijk aan weer op gang kwam. Ted begon aan zijn trage herstelproces en niet lang daarna trouwden ze. In dat eerste jaar zat hij vaak urenlang met twee zachte borstels over zijn kale hoofd te strijken om zijn haar weer te laten groeien. Toen dat eindelijk gebeurde, bleek het een weelderige bos, maar was het wel spierwit.
Liefde, geduld en doorzettingsvermogen stelden Ted in staat om te ontkomen aan de sombere prognose van de artsen, maar zijn ervaringen in het gevangenkamp lieten hem niet meer los, en ’s nachts waren zijn angsten het hevigst. Hij was vooral bang voor spinnen en krabben, omdat die voortdurend over de gevangenen heen waren gekropen terwijl ze probeerden te slapen. Nog jarenlang vond hij het onverdraaglijk om alleen te zijn in het donker.
De volgende fase van Teds herstel begon in 1920, toen hij zich aanmeldde voor een eenjarige opleiding tot hovenier – een van de vele initiatieven in de naoorlogse jaren om getraumatiseerde ex-militairen weer te laten terugkeren in de samenleving. Na deze opleiding vertrok hij naar Canada, terwijl Fanny thuis achterbleef. Hij ging op zoek naar nieuwe kansen, in de hoop dat zijn lichamelijke en geestelijke krachten van op het land werken nog verder zouden toenemen. In die tijd waren er Canadese overheidsprogramma’s waarbij ex-militairen werden aangemoedigd om te immigreren, en duizenden Britse mannen die waren teruggekeerd uit de oorlog, maakten de lange overtocht.
Ted werkte als seizoenarbeider bij de graanoogst in Winnipeg en vond daarna een vaste baan als tuinman op een ranch in Alberta. Fanny kwam over en een deel van de twee jaar die hij daar werkte hebben ze samen doorgebracht, maar om de een of andere reden is hun droom om in Canada een nieuw bestaan op te bouwen niet tot bloei gekomen. Toch was Ted na zijn terugkeer sterker en gezonder dan voorheen.
Een paar jaar later kochten Fanny en hij een kleine boerderij in Hampshire, waar Ted varkens, bijen en kippen hield en bloemen, fruit en groenten teelde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij vijf jaar bij het radiostation van de admiraliteit in Londen; mijn moeder herinnert zich nog de pigskin koffer vol thuis geslacht vlees en zelf verbouwde groenten die hij altijd met zich meenam als hij op de trein stapte; als hij terugkwam, zat er dan suiker, boter en thee in. Ze vertelt met enige trots dat het gezin tijdens de oorlog nooit margarine hoefde te eten, en dat Ted zelfs zijn eigen tabak verbouwde.
Ik herinner me zijn goede humeur en hartelijke karakter. De vriendelijkheid die hij uitstraalde, was in mijn kinderlijke ogen afkomstig van een robuuste man die goed in zijn vel zat. Hij straalde rust uit en liep niet met zijn trauma’s te koop. Hij kon urenlang bezig zijn in zijn tuin en zijn broeikas, met zijn onafscheidelijke pijp in zijn mond en zijn tabakszak onder handbereik. Dat lange en gezonde leven – hij is bijna tachtig jaar oud geworden – en de wijze waarop hij zich verzoend had met een deel van zijn afschuwelijke ervaringen, wordt in onze familiemythologie toegeschreven aan de heilzame effecten van zijn werk in de tuin en op het land.
Toen ik twaalf was, overleed Ted plotseling aan een aneurysma terwijl hij aan het wandelen was met zijn geliefde Shetland sheepdog. De plaatselijke krant publiceerde een overlijdensbericht met als kop: ‘Voormalig jongste duikbootbemanningslid overleden’. In dat bericht stond te lezen dat Ted tijdens de Eerste Wereldoorlog twee keer dood was gemeld, en dat hij en een aantal andere krijgsgevangenen na hun ontsnapping uit de cementfabriek 23 dagen uitsluitend op water hadden geleefd. Het overlijdensbericht besloot met zijn liefde voor tuinieren: ‘Hij besteedde een groot deel van zijn vrije tijd aan het onderhoud van zijn grote tuin, en heeft zich plaatselijke roem verworven als kweker van enkele zeldzame orchideeën.’
Ergens diep in haar innerlijk moet mijn moeder daarop teruggevallen zijn toen mijn vader nog voor zijn vijftigste overleed en haar als betrekkelijk jonge weduwe achterliet. In de tweede lente na zijn dood vond ze een nieuw huis en nam ze de taak op zich om de verwaarloosde tuin weer op te knappen. Hoewel ik destijds, zoals dat met jongeren gaat, erg met mezelf bezig was, viel het me toch op dat ze naast al het spitten en wieden ook een proces doormaakte waarin ze zich verzoende met zijn dood.
In dat stadium van mijn leven was tuinieren niet iets waarvan ik dacht dat ik er ooit veel tijd aan zou besteden. Ik was geïnteresseerd in de literaire wereld en vast van plan om me aan het leven van de geest te wijden. Wat mij betrof was tuinieren een vorm van huishoudelijk werk in de openlucht, en onkruid wieden trok me al net zomin als scones bakken of gordijnen wassen.
Tijdens mijn studie was mijn vader voortdurend ziekenhuis in en ziekenhuis uit gegaan, en hij overleed toen ik aan mijn laatste jaar begon. Ik werd ’s ochtends vroeg gebeld met het nieuws, en zodra het licht werd, liep ik door de stille straten van Cambridge naar het park en daardoorheen naar de rivier. Het was een zonnige oktoberochtend en de wereld was groen en stil. Het gras, de bomen en het water boden op de een of andere manier troost. In die vredige omgeving kon ik de afschuwelijke werkelijkheid onder ogen zien en tot me laten doordringen dat hoe mooi de dag ook zijn mocht, mijn vader daar geen getuige meer van was.
Misschien heeft deze plek vol groen en water me herinnerd aan gelukkigere momenten, en aan het landschap dat ik als kind had leren kennen. Mijn vader had een boot op de Theems liggen, en toen mijn broer en ik klein waren, hebben we vele vakanties en weekends op het water doorgebracht. Eén keer zijn we zelfs op expeditie gegaan naar de bron van de rivier, of in ieder geval naar een plek daar zo dichtbij mogelijk. Ik herinner me de stille, mistige ochtenden nog, en het verrukkelijk onbekommerde spelen in de zomerse uiterwaarden, en het vissen met mijn broer – dat was wat we toen het liefst deden.
In mijn laatste paar trimesters in Cambridge kreeg poëzie voor mij nieuwe emotionele betekenis. Mijn wereld was onherroepelijk veranderd en ik zocht houvast in verzen over de troost van de natuur en de cyclus van het leven. Dylan Thomas en T.S. Eliot boden allebei troost, maar het meeste had ik aan Wordsworth, de dichter die zelf had geleerd:

Om de natuur te bezien, niet als in het uur
van de gedachteloze jeugd; maar terwijl ik vaak
de stille, trieste muziek der mensheid hoor (...).

*

Verdriet isoleert, ook als dat verdriet gedeeld wordt. Een verlies dat een gezin verwoest, wekt de behoefte om op elkaar te leunen, maar tegelijkertijd lijden alle gezinsleden onder het verlies van een dierbare, en zijn ze allemaal de instorting nabij. Mensen zijn dan geneigd om elkaar te beschermen tegen al te veel rauwe emotie, en dus kan het soms gemakkelijker zijn om je gevoelens uitsluitend aan de oppervlakte te laten komen als er geen andere mensen bij zijn. Bomen, water, stenen en lucht mogen dan op geen enkele manier beïnvloed worden door menselijke emoties, ze wijzen ons ook niet af. De natuur laat zich niet door ons raken en omdat we haar niet met onze gevoelens kunnen aansteken, kunnen we in haar gezelschap een vorm van troost vinden die de eenzaamheid van het verlies draaglijker maakt.

[...]

 

Copyright © 2020 Sue Stuart-Smith
Copyright Nederlandse vertaling © 2020 Rogier van Kappel en Pon Ruiter

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum