Nu in de winkel: Martin Amis' nieuwe roman Uit de eerste hand (Inside Story, vertaald door Paul van der Lecq en Arthur Wevers). Lees op Athenaeum.nl een fragment.
Uit de eerste hand is Martin Amis’ persoonlijkste en enerverendste werk tot nu toe, waarin hij ons een nieuwe kijk gunt op zijn buitengewone leven. De autobiografische roman vindt zijn oorsprong in de dood van zijn beste vriend, Christopher Hitchens. We ontmoeten ook tal van andere sprankelende persoonlijkheden die Martin Amis mede hebben gemaakt tot wie hij is, van zijn vader Kingsley tot zijn grote held Saul Bellow, van Philip Larkin tot Iris Murdoch en Elizabeth Jane Howard, tot de vrouw die hem als twintiger volledig in de ban hield, de verleidelijk amorele Phoebe Phelps. Wat begint als een fascinerende geschiedenis over amoureuze verhoudingen, familieleden en vrienden ontwikkelt zich tot een tedere, humoristische verkenning van de vragen die ons het zwaarst vallen: hoe te leven, hoe te rouwen, hoe te sterven.
N.B. Eerder publiceerden we voor uit Lionel Aso en Het interessegebied.
Welkom! Kom binnen – het is me een genoegen en een voorrecht. Laat me je even helpen. Ik pak gewoon je jas aan en hang hem hier op (o en trouwens, daar is de wc). Waarom ga je niet op de bank zitten, dan kun je altijd nog zien hoe dicht je bij het vuur wil.Wat kan ik voor je inschenken? Whisky? Logische keuze, gezien het weer. Ik dacht wel dat je daaraan toe zou zijn… Blended of malt? Macallan? Twaalf of achttien jaar oud? Wil je ’m met ijs, soda? En ik zal er wat snacks bij halen. Zodat je voort kunt tot aan het diner… Alsjeblieft . Gelukkig 2016!
Mijn vrouw Elena is rond halfacht thuis. En Inez komt ook. Klopt ja, nadruk op de tweede lettergreep. In juni wordt ze zeventien. De laatste die nog thuis woont. Eliza, haar iets oudere zus, is voor haar tussenjaar naar Londen, daar komt ze immers vandaan. (Ze is daar geboren, net als Inez.) Maar goed, het toeval wil dat Eliza op bezoek komt, en ze is net op jfk geland. Dus we zijn met z’n vijven vanavond.Elena en ik, we zijn nog niet zover, maar onze volgende levensfase kondigt zich al duidelijk aan. Die van het lege nest, bedoel ik… In een doorsneeleven heb je maar vijf of zes echte keerpunten, en dat lege nest lijkt me daar eentje van. En weet je, misschien moet ik me daar zorgen om maken.We hebben meerdere leeftijdsgenoten die hun laatste jong uit het nest zagen wegfladderen en binnen een mum van tijd een geweldige zenuwinzinking kregen. En mijn vrouw en ik zullen op zijn minst het gevoel krijgen van dat echtpaar uit Pnin, helemaal alleen in een groot en tochtig oud huis dat ‘nu om hen heen scheen te hangen als de slappe huid en te wijde kleren van iemand die zo stom geweest is om af te vallen tot twee derde van zijn gewicht’… Dat schreef Nabokov (een van mijn helden) in 1953.
En Vladimir Nabokov, die had pas echt het recht om een autobiografische roman te willen schrijven. Niet dat zijn leven ‘vreemder dan fictie’ was (een zo goed als betekenisloze frase), maar het was buitengewoon turbulent, en doorspekt met geohistorische glamour. Je ontsnapt aan het bolsjewistische Rusland om je toevlucht te zoeken in het Berlijn van de Weimarrepubliek, je ontsnapt aan nazistisch Duitsland om je toevlucht te zoeken in Frankrijk, dat prompt door Hitler wordt binnengevallen en bezet; je ontsnapt aan de Wehrmacht en zoekt – en vindt – je toevlucht in Amerika (‘toevlucht vinden’ maakte toen deel uit van wat het betekende om Amerikaan te zijn). Nee, Nabokov was een buitengewoon zeldzaam verschijnsel: een schrijver die werkelijk dingen meemaakte.Tussen haakjes, ik waarschuw alvast dat ik in dit boek het nodige te berde zal brengen over Hitler en Stalin. In het jaar van mijn geboorte, 1949, was de Kleine Snor vier jaar dood, terwijl de Grote Snor (in de Daily Mirror die wij thuis lazen werd hij nog ‘Uncle Joe’ genoemd) nog vier jaar te leven had. Ik heb twee boeken over Hitler en twee boeken over Stalin geschreven, dus ik heb al zo’n acht jaar in hun gezelschap doorgebracht. Maar er valt niet aan ze te ontkomen, merk ik.
*
Ik heb nooit het – ongetwijfeld schrikbarende – genoegen gehad om vn persoonlijk te ontmoeten, maar wel heb ik een dag doorgebracht in het gezelschap van zijn weduwe Véra, beeldschoon, met een goudkleurige teint en Joods, wat belangrijk is om te weten, en ik heb zijn zoon leren kennen, Dmitri Vladimirovitsj (een flamboyant en genereus wonderkind). Toen Dmitri drie of vier jaar geleden overleed, zonder nageslacht, deed me dat dubbel verdriet. Dmitri was de enige telg van de Nabokovs, geboren in 1934, en officieel een Mischling, een ‘halfbloed’… Tijdens de lunch in Montreux, Zwitserland bleek dat Véra en Dmitri gek op elkaar waren. Later meer over hen, in het deel van het boek dat ‘Oktober’ heet (het begint op bladzijde 286). Ik stuurde Véra een foto van mijn eerste zoontje en kreeg een lieve reactie terug, die ik natuurlijk ben kwijtgeraakt.
In zijn algemeenheid? Nou, ik ben een belachelijk lakse en toegeeflijke ouder, iets waar ik bij gelegenheid door mijn kinderen op ben gewezen. ‘Je bent een heel goede vader, papa,’ vertrouwde Eliza me toe toen ze acht of negen was, op een dag dat ik hen in mijn eentje onder mijn hoede had. ‘Mama is ook een heel goede moeder. Maar ze is soms wel een beetje streng.’Het was duidelijk wat ze bedoelde. Een strenge inborst is me vreemd, laat staan dat ik iets kan afdwingen. Daar moet je oprecht woedend voor zijn en die woede voel ik bijna nooit. Ik heb geprobeerd een woedende vader te zijn, maar dat was maar één keer en duurde niet langer dan zes of zeven seconden. Niet bij mijn dochters, maar bij mijn zoons, Nat en Gus (die nu rond de dertig zijn). Op een dag – toen ook zij acht of negen waren – kwam hun moeder Julia, mijn eerste vrouw, in wanhoop naar me toe en zei: ‘Ze zijn echt onmogelijk. Ik heb alles geprobeerd. Nu moet jij maar eens!’ Waarmee ze bedoelde: nu moet jij maar eens je mannelijkheid laten gelden.Dus baande ik me gehoorzaam een weg naar hun kamer, verhief mijn stem en zei: ‘Zég! Wat heeft dit verdomme te betekenen?’‘O jee,’ zei Nat met een futloos opgetrokken wenkbrauw. ‘Hoed je voor de toorn van papa.’Dat was het einde van mijn woede.Het probleem is dat ik het gewoon niet volhoud om kwaad te zijn. De Zeven Hoofdzonden dienen nodig te worden herzien en gemoderniseerd, maar laten we voor altijd onthouden dat Woede zijn rechtmatige plek inneemt binnen dat klassieke zevental. Want: cui bono? Heb medelijden, zowel met degene die een dergelijke woede uitdraagt als degene die hem over zich heen krijgt. Het Engelse Anger stamt af van het Oudnoorse angre (ergernis) en angr (verdriet). Jazeker, verdriet. Woede is een vorm van zelfkwelling, net als jaloezie.In mijn vaderrol maak ik me daar niet schuldig aan, maar er is wel een andere hoofdzonde die ik in dit verband moet opbiechten, die van de luiheid, mijn morele luiheid. Waardoor de moeder meer te doen heeft … Ik heb Elena gewaarschuwd, enigszins om mezelf in te dekken (tegen de tijd dat Inez werd geboren was ik immers vijftig). Ik zei: ‘Dat vaderschap wordt voor mij een soort eredoctoraat. Ik ben met pensioen, maar met behoud van titel. Dus in zijn algemeenheid ben ik een luie vader, hoewel ik de eer onmiddellijk (met plezier en dankbaarheid) heb aanvaard.
Drie jaar geleden hield ik een praatje op St Ann’s, de school van mijn middelste dochter, hier in Brooklyn (waar ook Inez op zit). Eliza was toen vijft ien.‘Zoiets kan een gênante vertoning zijn, pap,’ zei Gus (zoon nummer twee) toen ik hem erover wilde vertellen, en zijn oudere broer Nat zei: ‘Absoluut. Dikke kans.’‘Helemaal waar,’ zei ik, ‘maar daar is het niet op uitgedraaid. Eliza hoefde zich nergens voor te schamen. En dat kan ik aantonen. Luister maar eens.’De zaal die de school had gekozen was een naburige of misschien bijbehorende gebedsruimte, een echt (protestants) kerkgebouw met gelakt hardhout en gebrandschilderde ramen. Ik stond op de kansel, keek uit over een menigte klamme jonge gezichten (ik geloof dat al haar jaargenoten verplicht aanwezig waren) die blijk gaven van een ‘gevoelige afwachtendheid’ (zoals Lawrence zegt over Gudrun en Ursula aan het begin van Women in Love), tikte op de microfoon, heette iedereen welkom, stelde mezelf voor en vroeg: ‘Maar nu. Wie van jullie heeft weleens met de gedachte gespeeld om schrijver te worden?’ Zo meteen zal ik je vertellen hoeveel handen er werden opgestoken. Ik ging door:‘Nu wil het geval dat jullie misschien wel het beste weten van iedereen hoe het is om een schrijver te zijn. Jullie zijn jonge tieners. Op die leeft ijd kom je op een hoger niveau van zelfbewustzijn. Of kom je in directer contact met jezelf. Het is alsof je een stem hoort die de jouwe is, maar die niet klinkt alsof hij de jouwe is. Of niet helemaal, het heeft iets onwennigs, een stem die zich duidelijker en scherpzinniger uitdrukt dan vroeger, bedachtzamer en tegelijk luchtiger, kritischer (ook op jezelf), genereuzer en toegeeflijker. Je houdt van die gevorderde stem en om die vast te houden, ga je gedichten schrijven, je houdt misschien een dagboek bij of begint een aantekenschrift . In plezierige afzondering verlies je jezelf in je eigen gedachten en gevoelens en soms ook in de gedachten en gevoelens van een ander. In afzondering.Dat is het leven van een schrijver. Het verlangen ontstaat in deze tijd, als je een jaar of vijftien bent, en als je schrijver wordt, zal je leven nooit meer echt veranderen. Een halve eeuw later leef ik nog steeds zo, de hele dag. Schrijvers zijn in hun puberteit blijven steken, maar tot hun eigen tevredenheid; ze houden van hun huisarrest… De wereld maakt een vreemde indruk op jullie, de wereld der volwassenen die jullie in beschouwing nemen, en het is onvermijdelijk dat jullie je zorgen maken, al is het dan nog steeds op een veilig afstandje. Net als de verhalen die Othello aan Desdemona vertelde, de verhalen waarmee hij haar hart veroverde, lijkt die volwassen wereld “vreemd ja, meer dan vreemd”, maar ook “jammerlijk, zeldzaam jammerlijk”. Een schrijver zal nooit boven dat idee uitstijgen. Vergeet niet dat een puber nog steeds een kind is, een kind dat onbevooroordeeld om zich heen kijkt, en zonder de geruststelling van eerdere ervaringen.’Aan het slot stelde ik dat het in literatuur uiteindelijk draait om de liefde en de dood. Ik ben daar verder niet op doorgegaan. Wat weet je op je vijftiende van de liefde, de erotische liefde? Wat weet je op je vijftiende van de dood? Je weet dat woestijnratten en parkieten kunnen doodgaan en misschien weet je ook dat het oudere familieleden kan overkomen, onder wie de ouders van je ouders. Maar je weet nog niet dat het ook jou zal overkomen, een wetenschap die nog dertig jaar zal uitblijven. En daarna duurt het nog eens dertig jaar voordat je je gesteld ziet voor het ‘echte grote probleem’, voordat je wordt gedwongen de moeilijkste positie in te nemen...‘En hoe weet je zo zeker dat Eliza zich niet voor je schaamde?’ vroeg Nat na verloop van tijd.‘Inderdaad, pap,’ zei Gus. ‘Hoe kun je dat aantonen?’‘Toen het tijd was voor vragen uit de zaal was Eliza niet de eerste die haar mond opendeed, maar ook niet de laatste,’ zei ik. ‘Ze maakte een zinnige, heldere opmerking… Ze is me dus niet afgevallen. Ik ben er trots op om te zeggen dat ze me erkende. Ze kwam er rond voor uit dat ik de hare was.’O, en toen ik vroeg wie ook schrijver wilden worden? Hoeveel toehoorders staken toen hun hand op? Ten minste twee derde van het publiek. Zodat ik voor het eerst van mijn leven op het idee kwam dat de aandrang om te schrijven bijna universeel is. Wat eigenlijk niemand hoeft te verbazen, denk je ook niet? Dat is toch zeker de enige manier om je een beetje te verzoenen met het feit van je bestaan op aarde?
[...]
© 2020 Martin Amis© 2020 Nederlandse vertaling Paul van der Lecq en Arthur Wevers