4 juni verschijnt Uit naam van de majesteit, een biografie over Van Heutsz door Vilan van de Loo. Wij publiceren voor! Van Heutsz is de meest omstreden militair uit de Nederlandse geschiedenis, maar tot op heden ontbrak er een gedegen biografie over hem. Uit naam van de majesteit vult deze lacune met een reconstructie van zijn carrière en zijn tijd, op basis van een veelheid aan bronnen. Daarbij is ook geput uit het familiearchief Van Heutsz, dat brieven van zijn echtgenote bevat. Van Heutsz had veel bewonderaars, onder wie Wilhelmina en Emma, én veel vijanden. Hoe kon het gebeuren dat juist hij benoemd werd tot gouverneur van Atjeh en daarna tot gouverneur-generaal, onderkoning van Indië? En hoe manifesteerde Van Heutsz zich na die tijd als bekende en invloedrijke Nederlander in het thuisland?
Op alles wat Van Heutsz deed en naliet reageerde Nederland. Dat bleef zo tot ver na zijn dood. Met verschillende monumenten werd hij tot held verheven, om in de provotijd als symbool van de antikoloniale stroming als schurk vertrapt te worden. Hoe de man zelf dacht over het nut van militair geweld, de uitreiking van Militaire Willems-Ordes, en zijn majesteit onthult dit fascinerende boek.Vilan van de Loo is schrijfster en onderzoekster. Ze publiceert over Nederlands-Indië.
N.B. Eerder publiceerden we een bespreking van Dochter van Indië, de biografie door Vilan van de Loo van Melati van Java.
‘Wat moet je met die man?’ Die vraag riep iemand vanuit het veilige donker, achter in de zaal, waar ik zonet een lezing had gehouden over Van Heutsz. Even wist ik geen antwoord. Er had agressie in de vraag geklonken en iets van verwijt: dat ik als onderzoekster er verkeerd aan deed mijn tijd te besteden aan een koloniale militair als Van Heutsz. Een paar veroordelende zinnen waren goed genoeg en beter dan wat ik deed, het reconstrueren van zijn leven en de tijd waarin hij leefde. Wat ik moest met die man, kon ik uitleggen: zijn tijd begrijpen en daarmee deze periode van de nationale geschiedenis in beeld brengen.Tot voor enkele jaren bezat ik een beeld van J.B. van Heutsz (1851-1924) dat ik met velen deelde. Hij was een ruwe houwdegen, de slachter van Atjeh, grof en brutaal en een oorlogsmisdadiger in de kolonie. Een militair die het tot gouverneur van Atjeh bracht en die zelfs gouverneur-generaal wist te worden. Ik kwam zijn naam soms tegen in de oude Indische damesromans, als er weer eens een militair met een lege mouw en een Militaire Willems-Orde uit Indië naar Nederland terugkeerde. Dan wist ik: Atjeh. Van Heutsz. Mijn nieuwsgierigheid naar de man zelf ontstond toen ik tijdens mijn onderzoek naar de tehuisvader Johannes ‘Pa’ van der Steur (1865-1945) ontdekte dat Van Heutsz hem een structurele subsidie had toegekend. Liefde voor kinderen, dat kon ik niet rijmen met het beeld van ruwe houwdegen. Ik besloot zijn brieven te lezen; een aantal daarvan lag in het Nationaal Archief. Ze waren een openbaring. Goed geschreven door een intelligente man, die zich diep betrokken voelde bij de kolonie. Ik werd nieuwsgierig naar de betekenis van die betrokkenheid.Een degelijke biografie over Van Heutsz ontbrak evenwel. Wel waren er twee pockets over zijn leven, geschreven door de voormalige Atjeh-officier J.C. Lamster, maar deze waren vooral hagiografisch van karakter. Lamster bleef daarmee loyaal aan zijn voormalige overste. Het werk van Lamster werd later overgedaan in een pocket van J.C. Witte, maar dan kritisch en met veronderstellingen die me onjuist voorkwamen. Aangezien ik Van Heutsz wilde leren kennen, diende ik dus zelf een biografie te schrijven. Dat is dit boek geworden.In de opzet ervan volg ik de chronologische lijn, vanaf de jeugd door naar de volwassenheid en daarna de ouderdom. Het fascineerde me te zien hoe een jongen uit een moeilijk functionerend gezin, waarvan de moeder de scheiding aanvroeg wegens het alcoholisme van de vader, hoe die jongen het kon brengen tot gouverneur-generaal van Indië en daarna tot geslaagd zakenman. In het laatste hoofdstuk ga ik in op de reeks monumenten die voor Van Heutsz werden opgericht, de herbegrafenis die drie jaar na zijn dood plaatsvond en de omslag in de beleving van die monumenten. Wat eerst vooral verering was voor een man die symbool stond voor de koloniale veroveringen, sloeg in de jaren zestig om in afschuw van datzelfde symbool. In Coevorden werd het monument van Van Heutsz beklad; daarna waren er protesten in Amsterdam. Met Van Heutsz zelf had dit niet zoveel meer te maken. Wel met het maatschappelijk klimaat, dat antiautoritair en antikoloniaal was. De nieuwe beladenheid van de monumenten leidde hier en daar tot aanpassingen. Het graf van Van Heutsz – een rijksmonument – werd wat uit het zicht geplaatst, net als het standbeeld in zijn geboorteplaats Coevorden. Het grootste monument aan de Apollolaan in Amsterdam werd hernoemd als het Indië-Nederland Monument. Hoog aan de Amsterdamse Vijzelgracht, aan het pand van het tegenwoordige Stadsarchief, is nog altijd de beeltenis van Van Heutsz zichtbaar, naast die van Daendels en Coen. Misschien staan de drie te hoog op het gebouw om van de stenen sokkel gehaald te worden. De verplaatsingen en vernoemingen gaven op het moment uiting aan een moreel ongemak ten opzichte van het koloniale verleden. Dat is er nog steeds. Standbeelden voor Van Heutsz en andere koloniale militairen bevorderen dat ongemak, wat in het huidige tijdsgewricht een reden te meer is ze te laten staan. Ze moeten tot verder nadenken stemmen. De monumenten zijn immers destijds niet opgericht voor Van Heutsz, want voor de man zelf bestond nauwelijks interesse, maar eerder voor de ervaring een succesvolle koloniale natie te zijn.
Kompas
In het voortgaande maatschappelijke gesprek over het koloniale verleden van Nederland is dat ongemak een goed kompas. Het leidt naar vraagstukken die moeilijk en belangrijk zijn, en waarvan de overdenking kan leiden tot bijstelling van het Nederlandse zelfbeeld. Enkele van die vraagstukken komen naar voren in dit boek.De verantwoordelijkheid voor de kolonisering wordt nogal eens bij de militairen van het Oost-Indische Leger (het latere KNIL) neergelegd. Zij waren degenen die de expedities uitvoerden, degenen die met al dan niet excessief geweld de bevolking onder het Nederlands gezag brachten, dus zij droegen de schuld, is de te gemakkelijke redenering. Wat aan dit beeld ontbreekt, is de andere helft: de civiele helft, te weten het grootste deel van de burgermaatschappij en de vorst(in). In de maatschappij waren talloze bedrijven, groot en klein, die winst maakten op of dankzij de kolonie, vertegenwoordigers hiervan namen deel in besturen van verenigingen die op de kolonie gericht waren. Opeenvolgende regeringen steunden het project van koloniseren, vanwege de winstgevendheid ervan. Dat alles is goed zichtbaar aan de vreugde van het Amsterdamse koloniale bedrijfsleven, verenigd met overheidspersonen, bij de komst van Van Heutsz naar Nederland in 1904. Er is dan een aan zekerheid grenzend vermoeden dat hij door Wilhelmina benoemd zal worden tot gouverneur- generaal en daardoor de machtigste man van Indië zal zijn. Het bedrijfsleven besluit tot een grootscheepse huldiging, wat in feite zou neerkomen op een goed georganiseerde netwerkbijeenkomst, waarop het regelend comité zelfs winst maakte, dankzij hoge donaties van bedrijven die overzee belangrijk waren of dat wilden worden. Van Heutsz liet zich huldigen, met enige tegenzin, maar vooral met een pragmatisch besef dat de kolonie door het bedrijfsleven tot verdere ontwikkeling kon worden gebracht. In hetzelfde jaar valt de grote sympathie van Wilhelmina en van Emma voor Van Heutsz voor het eerst op. Beide vorstinnen – Emma bezat de positie van koningin-moeder – nodigden hem vaker en uitgebreider in hun kring uit dan zij verplicht waren. Er waren toespraken vol hartelijkheid en sympathie aan diners. Van Heutsz was meer dan alleen de persoonlijke adjudant van Wilhelmina, hij moet tot op zekere hoogte haar vertrouweling zijn geweest. Ook met prins Hendrik, echtgenoot van Wilhelmina, heeft Van Heutsz waarschijnlijk een goede band gehad; het was op diens verzoek dat hij een voorzitterschap accepteerde van de nieuwe Nederlandsche Padvinders Vereeniging, dan tot op zekere hoogte een paramilitaire organisatie. Al dit, en meer dat in de biografie ter sprake komt, laat zien dat het grootste deel van Nederland een koloniale natie wilde zijn. Graag zelfs, want het leverde geld en prestige op. Vragen over militair geweld in de kolonisatietijd horen dus vergezeld te gaan van vragen naar koloniale bedrijven en verenigingen, naar steun en stimulans hiervoor van het hof, en naar het enthousiasme onder de bevolking, onze voorouders.Dat het militaire geweld er was, is genoegzaam bekend. Het maakte structureel deel uit van een bestuur dat mede daardoor kon regeren over het eilandenrijk. Na het geweld kwam de vestiging van dit bestuur, waarna – zodra het gebied onder controle kwam – het bedrijfsleven zich kon vestigen. Het woord controle vervangt hier het veelal gebruikte woord vrede of pacificatie. Vrede is iets anders, het impliceert vrijheid, en dat bezaten de oorspronkelijke bewoners van de kolonie niet meer. Controle betekende macht en gezag, en indien nodig geacht, werd dat afgedwongen. Dit systeem werd aan het begin van de twintigste eeuw gerechtvaardigd (ook in andere koloniale machten) met een ethische visie: het was Nederland dat de kolonie en de bevolking tot een hoger plan van beschaving zou brengen. Het leek of er daarmee iets zeer moois werd verricht. Maar die rechtvaardiging kwam pas na eeuwen kolonisatie en was bovendien primair gericht op het eigen geweten, niet op hetgeen de inwoners zelf wensten. Van Heutsz belichaamde deze ethische visie. Als militair dwong hij rust af in de gebieden, als bestuurder legde hij maatregelen op die de kolonie in zijn opvatting ten goede kwamen. Idee en uitvoering komen nu bizar voor. Een ander land te bezetten, het te exploiteren, daarna dat goedpraten, het is een slecht stelsel.De paradox van de koloniale geschiedenis laat zien, dat iets slechts ook iets goeds kan voortbrengen. Het was Van Heutsz die als pasbenoemd gg in 1904 de hormat-circulaire ondertekende en daarmee een einde maakte aan het verplichte eerbetoon van de inheemse bevolking aan de Nederlandse bestuursambtenaar. Dat schokte de koloniale gemeenschap dermate, dat de woede erover jarenlang doorsmeulde. De afschaffing leek immers te wijzen op een zekere gelijkheid, wat inging tegen het koloniale stelsel. Een vergelijkbare verontwaardiging riep Van Heutsz op met de aanstelling van Raden Mas Ario Koesoema Joedha als aspirant-controleur bij het Binnenlands Bestuur op Java en Madoera, eveneens in 1904. Het was de verkeerde wereld, schreef de krant Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië: ‘We zijn nu bezig om steen voor steen den sluismuur van ons gezag af te breken.’ De consequenties van een dergelijke benoeming waren onacceptabel: ‘De “overheerschten”, die hunne “beheerschers” commandeeren, die b.v. hoofd van plaatselijk bestuur zijn, die politie-keuren kunnen uitvaardigen, waarbij Europeesche ingezetenen met gevangenisstraf worden bedreigd.’ Het was een voortijdig angstbeeld. Op last van de Haagse regering moest Van Heutsz de benoeming intrekken. Maar het door hem ingenomen standpunt bleef in de herinnering van velen: dat deze zogeheten overheersten in staat waren het eigen land te besturen, zij het onder toezicht van Nederland. Van Heutsz stimuleerde een dergelijke ontwikkeling; ook via het desaonderwijs en later via zijn steun aan de Kartinischolen. Weliswaar was het onderwijs gericht op een functioneren binnen de koloniale samenleving, maar het droeg indirect bij aan emancipatie van de bevolkingsgroep.Van Heutsz bracht vooral tijdens zijn termijn als gouverneur-generaal (1904-1909) het grootste deel van de zogeheten Buitengewesten, waarmee de eilanden rondom Java werden bedoeld, onder Nederlands gezag. Daarmee, en met de nadruk op de ontwikkeling van infrastructuur zoals spoorwegen en bruggen, evenals met het accent op de aanwezigheid van een betrouwbaar bestuur, ontstond een zekere staatkundige eenheid. Zo staat Van Heutsz in de lijn van die andere kolonisatoren: J.P. Coen (1587-1629), H.W. Daendels (1762-1818) en J.C. baron Baud (1789-1859). Mannen die in de kolonie geweld en hervormingen brachten. Dankzij de eenheid die Van Heutsz min of meer tot stand bracht, kon de staat Indonesië zich ontwikkelen. De prijs was evenwel dusdanig hoog geweest, dat standbeelden van Van Heutsz ofwel werden neergehaald ofwel in een enkel geval naar Nederland verscheept.
Vragen
Met dit boek hoop ik het morele ongemak ten opzichte van het koloniale verleden te vergroten. Dat leidt idealiter tot gesprek, tot nieuwe vragen en tot nieuwe onderzoeken. Er is immers nog veel dat onbekend terrein is. In het bestek van dit boek, dat geen encyclopedie mocht worden, konden tal van onderwerpen geen of te weinig plaats krijgen. Hoe zat het bijvoorbeeld met etniciteit in de hogere rangen van de officieren? Van Heutsz steunde lange tijd G.C.E. (Frits) van Daalen (1863-1930), een man met een Indische achtergrond. Deze Van Daalen werd uiteindelijk commandant van het Oost-Indische leger. In welke mate was zijn afkomst van belang? Wat eveneens nader onderzoek behoeft, is de verwevenheid van persoonlijke voorkeuren en bevorderingsvoorschriften tussen de rangen en kringen van officieren. Het stelsel van anciënniteit – bevordering op basis van dienstjaren – kon doorbroken worden met een zogeheten ‘bevordering bij keuze’, iets waar Van Heutsz graag gebruik van maakte. Dit roept vragen op naar de mate waarin de krijgsmacht overzee ontvankelijk was voor sympathie en antipathie; bepaald niet de belangrijkste elementen voor een stabiel leger. Wat me verraste, was de mate waarin de wetenschap dienstbaar was aan de Atjeh-oorlog; dankzij het werk van Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) werd de militaire kennis van het te veroveren gebied vermeerderd, wat de acties vergemakkelijkte. Andersom werkte het ook. Snouck Hurgronje nam deel aan expedities, wat zijn onderzoek verrijkte. Op dergelijke expedities werd nogal wat ‘gevonden’ aan voorwerpen, wat de vraag oproept naar het morele eigendom van wat tegenwoordig roofkunst heet.Tijdens het schrijven van het boek raakte ik geïntrigeerd door het verschijnsel van militaire families, waarin verschillende generaties dienst nemen in het leger overzee. Nederlands-Indische militaire families kunnen generaties teruggaan: wie waren zij, wat waren hun motieven, hoe zagen hun familiewaarden eruit? Het is hierbij zinvol te bedenken dat het DNA van het leger, het KNIL, zich ook in de Nederlandse krijgsmacht bevindt. Het Regiment van Heutsz kreeg bij de oprichting op 1 juli 1950, voorafgaand aan de opheffing van het knil (27 juli 1950), bij Koninklijk Besluit nr. 27 de opdracht de tradities van het KNIL te behoeden en voort te zetten. Het Handboek traditie van het Regiment gaat hier uitvoerig op in. In de eerste jaren van het bestaan stroomden ex-knil-militairen door naar het Regiment, zoals anderen doorstroomden naar het Indonesische leger. Het Regiment van Heutsz verbindt zich met de Indische gemeenschap, onder meer door aanwezig te zijn op 15 augustus in Den Haag, bij de herdenking van de Japanse capitulatie in de kolonie.
Deze biografie beoogt een beeld te geven van Van Heutsz als militair, bestuurder en als zakenman. Hierbij heb ik vooral gebruikgemaakt van contemporaine bronnen als kranten, brochures en brieven. De spelling en woordkeuze in de citaten daaruit heb ik gehandhaafd. Waar deze tegenstrijdig was, heb ik dat zo gelaten.Het beeld dat ik geef is ook dat van echtgenoot en vader, dus het persoonlijke leven. Dat kon mede dankzij het persoonlijke archief van Van Heutsz dat ik in bruikleen kreeg van een achterkleinzoon van Van Heutsz. Zelfs hierin vond ik slechts enkele sporen van zijn echtgenote, Marie van der Zwaan. Zij moet gezien haar band met de roemruchte Mina Kruseman (1839-1922) en haar belangstelling voor de vrouwenbeweging een sterke en interessante persoonlijkheid zijn geweest. Gezien de hoeveelheid aandacht die haar echtgenoot ten deel viel, bleef er voor haar weinig over. Een pijnlijk voorbeeld daarvan is haar inzet voor de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913, waarvoor zij werkte maar haar echtgenoot op de publiciteitsfoto werd gezet, in het midden nog wel. Zij leefde in zijn schaduw, evenals een aantal van de kinderen dat deed. Het gezin Van Heutsz was evenals de andere militaire gezinnen zelden bij elkaar; de kinderen moesten voor hun opvoeding naar Nederland terwijl de ouders in Indië bleven. Dat was de prijs voor zo’n carrière.
Voor alles heb ik de tijd van toen willen reconstrueren, met daarin centraal Van Heutsz. In zijn leven zag ik het koloniale Nederland weerspiegeld. Ik zag hoe Nederland Van Heutsz gebruikte om het eigen zelfbeeld te versterken, in de koloniale tijd als held en in de postkoloniale tijd als schurk. Daarmee gaat dit boek ook over dit Nederlandse zelfbeeld, wie wij waren, nog maar een handvol generaties geleden.
© 2020 Vilan van de Loo