Leesfragment: Wie waarlijk leeft

06 juni 2020 , door Ronald Giphart
|

11 juni verschijnt Wie waarlijk leeft van Ronald Giphart. Lees bij ons alvast een fragment!

In juni 2020 is het vijfentwintig jaar geleden dat oud-politica Wijnie Jabaaij overleed. Als Kamerlid maakte ze zich sterk voor vrouwenrechten en de positie van minderheden, onderwerpen die haar na aan het hart lagen. Ze stond bekend om haar ongekunstelde directheid en tegelijkertijd haar charme. Zo trok ze door het land met een cabaretvoorstelling genaamd Marie Modaal en was ze het enige Kamerlid dat tijdens een commissievergadering ooit hardgrondig vloekte.

Nadat bij haar ms was geconstateerd moest Jabaaij zich op haar 49ste noodgedwongen terugtrekken uit de politiek. Ze overleed op 56-jarige leeftijd.

Wijnie Jabaaij was de moeder van schrijver Ronald Giphart, die in zijn roman Ik omhels je met duizend armen schreef over een moeder die – net als Wijnie Jabaaij – door euthanasie uit het leven stapte. In Wie waarlijk leeft schrijft Giphart opnieuw over zijn moeder, maar nu zonder de sluier van fictie. Over haar nalatenschap, over feminisme anno nu, over moeilijke keuzes, over wat haar werkelijk bewoog en haar strijdbaarheid.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Lieve, IJsland en De wake en uit Alle tijd

 

In de KLM-koffer zat een groene map met daarin een door Wijnie geschreven tekst die ‘Het verhaal’ heette, over de zwangerschap van haar eerste kind. Net als mijn vader heeft mijn moeder altijd schrijfaspiraties gehad; toen haar ziekte haar dwong te stoppen met werken zei ze in interviews dat het gunstige hieraan was dat ze nu eindelijk een boek kon schrijven. Haar leven lang schreef ze gedichtjes en verhaaltjes. In ‘Het verhaal’ – waarvan mijn zus denkt dat Wijnie het al vroeg heeft geschreven – vertelde ze over een voor haar zeer dramatische gebeurtenis. Karin heeft een deel van deze tekst bewerkt opgenomen in haar verhalenbundel Het gouden uur (Lebowski, 2010), en ik wil ook uit de tekst citeren, omdat het de stem van mijn jonge moeder is.
Toen ze in verwachting waren kochten mijn ouders stapels boeken met titels als (de opsomming is van haarzelf) Moeder worden, moeder blijven, Moeder worden is een kunst, Pijnloze bevalling, Bevalling in foto en natuurlijk de aloude Spock. Dansend rond ‘een laaiend vreugdevuur’, zoals mijn moeder het noemde, breide ze vele avonden stuk met onmogelijke mutsen en prullerige sokjes. Zwangerschapsgymnastiek en moederschapscursussen werden druk door haar bezocht en ze werd stralend dikker.
‘Niet zo erg dik, ik viel gewoon op de gym bij de blote-bolle-buikjesclub op maar als een van mijn medebuikigen mijn buik met de hare mat en ik overduidelijk het onderspit delfde, lachte ik vrolijk,’ schreef ze in ‘Het verhaal’.
‘Een vrouw die een baby verwacht is mooier dan wat dan ook en in mijn geval was ik blijer dan wie dan ook. Na drie jaar samen is het idee van twee plus een kleintje het leukste wat je je voor kunt stellen,’ schreef ze. ‘De tijd van een zwangerschap is met geen pen te beschrijven, alles glanst en lacht je tegemoet. Ik stond nog maanden stralend voor de klas en mijn leerlingen schonken mij slabbetjes, rammelaars en harten genoeg voor ettelijke baby’s.’
Door haar steeds dikker wordende buik moest ze vier maanden voordat ze was uitgerekend, tot haar ongenoegen, tijdelijk stoppen met haar geliefde baan, want tere kinderzieltjes mochten in die tijd niet worden geconfronteerd met dikke buiken en ander uiterlijk vertoon van vrouwelijkheid. Dat was iets waarover zij altijd verbolgen is geweest. Later maakte zij zich er sterk voor dat leraressen konden blijven werken en zelf aangeven tot wanneer ze voor de klas wilden blijven staan.
Wijnie gaf zich over aan het zwanger zijn, het luieren thuis, het bekijken van ledikanten, kinderwagens en trappeldekentjes. In een schriftje schreef ze honderden namen die ze haar schapenkopje zou kunnen geven.
‘Het is vreemd te ervaren hoe je in jezelf keert en hoe je daarvan zelf geniet. Geen angst voor mij, ik was zeker, te zeker van een mollige baby van acht pond met een overmatig lief koppetje en tien roze kriebelteentjes. Dagelijks stond ik – na mijn verwoede pogingen mijn ademhalingstechniek te verbeteren – naakt voor de spiegel om te zien hoe de baby bewoog en hoe hij groeide. Het stond vast dat het een hij was en hoewel hij nauwelijks iets scheen uit te spoken maakte ik me er niet druk om.
In het begin van ons huwelijk stond ik ’s nachts regelmatig voor de spiegel in de gang van onze miniflat om te kijken of mijn ogen anders waren nu iemand mij liefhad. Eenmaal in verwachting ving ik tijdens een van mijn vele tochten naar het ijskoude kleinste kamertje mijn blik in de spiegel. Hoewel ik heel lelijk ben, waren mijn ogen stralende steenkooltjes, gelukkig met wat binnen in mij aan de gang was.’
Dat zij zichzelf ‘heel lelijk’ noemde raakte me.
‘Het is mij later vaak opgevallen hoe een aanstaande moeder haar handen beschermend op haar buik legt als ze ergens gaat zitten. Ik moet bekennen dat ik mijn buik koesterend streelde en de laatste maanden voerde ik zelfs hele gesprekken met die kleine snaak in zijn warme holletje. Acht maanden blij verwachten gingen voorbij en rustig pakte ik mijn vluchtkoffertje in met een snoezige roze babydoll voor de dag der dagen.’
Wijnie beschreef hoe er toen iets met Rob gebeurde: vlak voor de uitgerekende datum werd hij ziek en het leek aanvankelijk ernstiger dan gedacht. In het ziekenhuis werden foto’s van zijn longen gemaakt en zijn herstel ging langzaam. Toen hij voor het eerst weer op de been was – op een dinsdag, vermeldde mijn moeder – begon de aanstaande baby zich te roeren en toen dit in de loop van de nacht ondraaglijk werd gaf de dokter mijn ouders de opdracht naar het ziekenhuis te komen, het Dordtse Gemeenteziekenhuis in de Bankastraat, waar een stuk verderop de later in mijn puberteit door mij zeer bewonderde dichter C. Buddingh’ woonde.
‘In een ziekenhuis voltrekt zich een eigenaardige procedure als men daar ’s nachts aankomt. In een koude, ongezellige nachtkamer werden mij enkele volstrekt onzinnige vragen gesteld en het meisje dat ze stelde, had kennelijk geen idee welke bedoelingen er achter mijn moeizaam geleerde ademhalingstechniek staken. Ze bekeek me met een ongetrouwde verpleegstersblik alsof ze dacht dat die eerstebabymoeders nauwelijks weten wat ze doen.’
Na een lijdensweg met een rolstoel kwam Wijnie in een behandelkamer, waar ze zich moest uitkleden en een schort kreeg, waarop ‘een hoofdverpleegster of een andere hooggeplaatste Florence Nightingale, met haar witte kraakschort en haar witte kap die met donkere haarspelden op zijn plaats werd gehouden’ haar buik oppervlakkig onderzocht en zei: ‘Kalm, kalm, mevrouw, spaar uw adem svp. Die jonge vrouwen lopen veel te hard van stapel.’
Er kwam een dokter binnen, een man met een reusachtige gestalte. Alles verliep aanvankelijk voorspoedig, tot er halverwege de partus plotseling rumoer ontstond.
‘Mijn man werd naar de gang gestuurd,’ schreef ze in ‘Het verhaal’. ‘Later hoorde ik dat hij weg was gestuurd om een sigaret te rollen.’
Wat op zich toch opmerkelijk was, want hij was die ochtend net met moeite enigszins hersteld van een slepende longontsteking.
Wijnie ging verder: ‘Ik moest het alleen klaren, zonder de man wiens kind ik droeg. Zonder hem zou ik half niet zo veel vreugde hebben gekend in de afgelopen maanden. Met zijn geestige opmerkingen bracht hij me voortdurend aan het lachen. De afgelopen weken had hij mijn wisselende stemmingen met geduld gedragen en door een gevulde boekenplank leefden we samen naar een grandioos slot.’
Ik vind dit een ontroerende passage, omdat het de liefde tussen mijn ouders fraai typeert, de humor en de gevulde boekenplank.

 

© 2020 Ronald Giphart

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum