Leesfragment: Wij zijn licht

21 december 2020 , door Gerda Blees
|

Een van de beste boeken van 2020 volgens de media is Gerda Blees' Wij zijn licht. Hoog tijd voor een fragment!

Midden in een zomernacht sterft Elisabeth, de oudste bewoonster van Woongroep Klank en Liefde. Haar drie huisgenoten worden aangehouden: het streven van de groep om te stoppen met eten en van licht en liefde te gaan leven, lijkt Elisabeth fataal te zijn geworden. Van wereldvreemde idealisten aan de rand van de maatschappij zijn de drie plotseling verdachten in een strafzaak geworden. Door de ogen van de nacht, de buren, de twijfel, de vader van een van de huisgenoten, een sinaasappelgeur en vele andere personages en entiteiten zien we hoe elk van de betrokkenen een ander antwoord geeft op de vraag hoe Elisabeth kon overlijden. Wie is er schuldig? En heeft de woongroep nog een toekomst? Wij zijn licht is een beklemmende en tegelijkertijd hoogst vermakelijke roman over kleine mensen in een grote wereld, en hun verbindende maar ook vernietigende verlangen om in verheven idealen te geloven.

Gerda Blees (1985) debuteerde met de verhalenbundel Aan doodgaan dachten we niet. Lovende kritieken vielen haar ten deel, alsook het C.C.S. Crone Stipendium. In 2018 verscheen haar poëziedebuut Dwaallichten, genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Update 4 maart 2021: Blees krijgt de Boekhandelsprijs voor haar romandebuut, en staat op de shortlist van de Libris Literatuurprijs.

N.B. Eerder publiceerden we een fragment uit Aan doodgaan dachten we niet.

 

1

Wij zijn de nacht. Wij brengen duisternis en dronkenschap, kattengevechten, slaap en slapeloosheid, seks en sterfgevallen. Wie in alle rust wil sterven, zonder al te veel gedoe en drama, zal dat bij voorkeur doen in ons, de nacht, terwijl de aankomende nabestaanden slapen. Zo zien wij in dit land nachtelijks vele kanker-, hart- en longpatiënten en uitgeleefde oude mensen bijna ongemerkt hun laatste adem uitblazen. Maar ook de minder vredige vormen van sterven zijn ons niet vreemd. Vechtpartijen, auto-ongelukken, moord en doodslag. De gruwelijkheden waarvan wij getuige zijn geweest, u wilt het niet weten, ook niet als u graag naar horrorfilms kijkt en een sterke maag heeft. En wij willen er niet over praten. Er zijn interessantere manieren waarop mensen kunnen overlijden, zoals de vrouw die op dit moment onze aandacht heeft, bij wie de herkenbare elementen van het vredig sterven samenvallen met verontrustende afwijkende omstandigheden.
Het herkenbare: een woonkamer met meubels uit de jaren negentig met smakeloze decoratie aan de wanden — grote gekleurde vlinders van metaal, oude muziekinstrumenten in verschillende formaten —, en in die kamer een slapende vrouw met slierterige grijze haren, zo mager en verzwakt dat haar hart het elk moment kan begeven, met naast zich een familielid, haar zus, naar de vorm van het gezicht te oordelen, die met beide handen haar handen omklemt, alsof ze zo probeert de bijna-dode in het leven te houden.
Het afwijkende: al het andere, maar vooral het feit dat de zussen op luchtbedden midden in de kamer liggen, en de aanblik van de rest van het gezelschap, een man van middelbare leeftijd en een wat jongere vrouw, die vanaf de rode bank zitten toe te kijken. Allebei hebben ze bijna net zo weinig vlees op de botten als de stervende; hun wangen zijn ingevallen, hun ogen liggen diep in hun kassen. Hoewel ze niet op het punt lijken te staan te sterven, zien we hun skelet al door hun huid heen schemeren. En aan de manier waarop ze ademen, alsof ze bang zijn te veel zuurstof in één keer binnen te krijgen, is te zien dat ze dan wel niet dood zijn, maar evenmin met volle overtuiging leven. Misschien zitten ze daarom met de ramen dicht in de bedompte warmte van de voorbije zomerdag, en hebben ze het licht uit gelaten, zodat alleen een streep oranje licht van een lantaarnpaal voor het raam tussen de gordijnen door de kamer binnenvalt, schuin over de luchtbedden van de twee liggende vrouwen.
Die luchtbedden zijn ons hier al vaker opgevallen. Normaal gesproken zijn het er vier, waarop de stervende, haar zus en de twee anderen naast elkaar op de grond liggen te slapen. Verder gebeurt er meestal weinig. Het zijn geen nachtbrakers, behalve de vrouw op de bank, die vaak met wijd open ogen naar het plafond ligt te staren, terwijl haar maag onder de fleecedeken borrelende en zuigende geluiden maakt. Af en toe trekt er een grimas over haar gezicht. Ze balt haar vuisten. Ze bijt op haar knokkels. Ze sabbelt op haar onderlip. Soms valt ze na een paar uur toch nog in slaap, maar vaak kruipt ze ook geruisloos onder haar deken vandaan en sluipt naar de wc om wat water uit het kraantje te drinken, en dat herhaalt zich ongeveer om het uur.
Ze wekt de indruk dat ze honger heeft, maar nooit hebben we haar kunnen betrappen op een nachtelijk tripje naar de koelkast, zoals zoveel anderen die de slaap niet kunnen vatten door de borrelende leegte in hun maag. In de drie jaar dat we haar zo hebben meegemaakt, hebben we haar maar één keer in de keuken gezien. Eerst was ze een tijdlang voor de slowjuicer blijven staan, die ze over de zijkant aaide alsof het een lief zacht huisdier was, en daarna was ze op haar knieën voor de koelkast gaan zitten, met haar voorhoofd tegen de deur. Meer dan een uur zat ze daar, zonder te bewegen. Toen legde ze haar hand op de hendel. We zagen hoe de spieren en pezen van haar hand zich spanden, terwijl ze met al haar kracht kneep. Haar elleboog bewoog een klein stukje omhoog, en ze liet los. Ze stond op. Wankelde. Greep het aanrechtblad. Boog voorover, het hoofd tussen de knieën. Richtte zich weer op, nu langzamer. Zette een stapje. Haar ogen dwaalden door het kleurloze donker en bleven rusten op een appel die in de fruitschaal op het aanrecht lag. Ze liep ernaartoe, maar pakte hem niet op. Ze boog voorover, bracht haar neus er heel dichtbij, en bleef naar de appel staan kijken.
Als wij hadden kunnen spreken hadden we haar toegeroepen: ‘Eet dan, vrouw, eet! Niemand houdt je tegen.’ Maar ze at niet. Toen het haar gelukt was zich van de appel los te maken en terug te sluipen naar de woonkamer, trof ze daar de oudste van de vier, degene die nu op sterven ligt, wakker aan, met opengesperde ogen. Geschrokken bleef ze staan, gevangen in de blik van haar huisgenoot, een blik die niets uitdrukte: geen herkenning, geen afkeuring, geen geruststelling. Niets. En op dezelfde expressieloze manier sloten de kijkende ogen zich. Onze hongerige vriendin liet haar schouders zakken, kwam langzaam in beweging en ging weer op haar luchtbed liggen, wachtend tot het daglicht kwam.
Als nacht van de wereld zijn wij niet snel van ons stuk gebracht, maar opvallend vinden we het wel, dat mensen in een land als dit vrijwillig honger lijden, met het voedsel letterlijk binnen handbereik. Alsof ze willen protesteren tegen de overvloed die hun gegeven is.
En nu is de dood achter de honger aangekomen, niet voor onze chronisch slapeloze, maar voor haar huisgenoot.
‘Ze is weg,’ zegt de zus, die zonder de handen van de dode los te laten rechtop op haar luchtbed is gaan zitten. ‘Ik voelde haar overgaan. Heel vloeiend ging het. Wat mooi. Wat bijzonder. Vinden jullie niet?’
Met onderzoekende ogen kijkt ze naar de andere twee, die nu nog voorzichtiger ademen dan daarnet.

[...]

 

© 2020 Gerda Blees

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum