Leesfragment: Aleksandra

20 oktober 2021 , door Lisa Weeda
|

28 oktober in vier Athenaeum Boekhandels, en 5 november bij Crossing Border: Lisa Weeda en haar romandebuut Aleksandra! Wij publiceren voor.

Met verbluffend vertelplezier en met alle literaire stijlmiddelen die tot haar beschikking staan vertelt Lisa Weeda een uitzonderlijke familiegeschiedenis, die begint bij haar grootmoeder Aleksandra. In 1942 wordt zij vanuit Oekraïne gedeporteerd en in Duitsland in de oorlogsindustrie tewerkgesteld. Haar kleindochter Lisa reist later naar haar grootmoeders geboorteplaats en ontmoet, op de vleugels van haar verbeelding, haar overgrootvader Nikolaj, die al bijna driekwart eeuw op zijn dochter zit te wachten. Samen met hem gaat ze op zoek naar sporen van haar neef, die tijdens het recentelijk opgelaaide conflict in Oost-Oekraïne is vermoord.

Aleksandra is het verhaal van een familie tussen Oost en West die maar niet loskomt van een gebied dat nooit rust lijkt te vinden. Lisa Weeda vond de vorm en de stem om dit indringende verhaal op een grandioze manier te vertellen.

 

Grensovergang Oekraïne – Volksrepubliek Loegansk
augustus 2018

Zelfs als ik Aleksandra’s naam, haar vadersnaam Nikolajevna en haar achternaam Temnikova noem, mag ik niet langs het checkpoint. Ik neem mijn paspoort terug aan en wijs naar de brug richting Loegansk.
‘Toen ze werd weggehaald heette deze stad nog Vorosjylovhrad,’ zeg ik.
De Oekraïense soldaat, die iedereen voor mij heeft doorgelaten, schuift zijn geweer van zijn buik naar zijn rug en slaat zijn armen over elkaar. De brug hangt als een in tweeën gespleten boom in de rivier, die de gesepareerde republiek scheidt van de Oekraïense grond waar ik op sta. De houten constructie, die al bijna vier jaar door moet gaan voor opgang naar het ingestorte wegdek, ziet er zelfs vanaf hier krakkemikkig uit.
‘Overal liggen mijnen, er wordt om de haverklap geschoten, ’s nachts zijn er bombardementen,’ bromt de soldaat.
‘Dat zeiden ze al.’
‘Wie, ze?’
‘Mijn oma. Haar zus Nina die hier woont, ken je haar? Mijn oudtante en haar zoon in Odessa. Ze zeiden: je bent gek.’
De soldaat schudt nog eens zijn hoofd.
‘Dus je omaatje, die jou hopelijk liefheeft, stuurt je naar een oorlogsgebied. Is ze mesjogge?’
‘Het moet,’ zeg ik, ‘ze heeft het me gevraagd.’
‘Er moet wel meer nu. Je kunt wel papieren hebben, maar je bent alleen. Regel een fixer, iemand die met je meegaat.’
‘Mijn achternichten wonen in Loegansk,’ ga ik door, ‘hier, hun telefoonnummers.’
Ik duw mijn telefoon onder zijn neus en scrol tot de namen Ira en Joelja voorbijkomen. Hij drukt zijn over elkaar geslagen armen nog strakker tegen zijn borst, waardoor het blauw-gele embleem op zijn mouw een beetje kreukelt.
‘Meisje, het spijt me.’
Met een zo ernstig mogelijk gezicht trek ik een langwerpige linnen doek uit mijn tas. Ik laat hem aan de soldaat zien.
‘Deze doek is bijna een eeuw oud. Hij heeft duizenden kilometers afgelegd. Je mag dit ding geen laatste reis naar huis ontzeggen.’
Op de witte doek zijn zwarte en rode lijnen geborduurd. De randen zijn versierd met bloemenpatronen in de kleuren blauw, rood en zwart. Ik prik mijn wijsvinger erin. ‘Zie je deze lijn, die waar de naam Kolja boven staat, de lijn die stopt in 2015? Mijn mesjogge oma vroeg me deze doek naar zijn graf te brengen om de tijd te dichten. Anders is hij verloren.’
De soldaat kijkt hoe ik de doek weer opvouw. Traag, eerst over de helft en dan nog een keer over de helft, tot ik een klein vierkant stuk stof vasthoud. Voorzichtig stop ik het in mijn tas. Ik probeer het zo dramatisch mogelijk te doen, langzaam, alsof dit het allerbelangrijkste object ter wereld is.
‘Geef me gewoon dit laatste stukje. Een paar dagen, dan ben ik weer weg.’
Ik rommel nog eens in mijn tas en haal de oude foto van Aleksandra tevoorschijn, mijn troef, het laatste wat ik bij me heb om hem over te halen. Ik houd de foto voor zijn gezicht, duw hem bijna tegen zijn neus, zodat hij er wel naar moet kijken. Aleksandra kijkt hem recht aan. Links en rechts van haar zitten Njoesja en Doesja, haar nichtjes, die net als zij mee werden genomen in de oorlog.
‘Godallemachtig,’ zegt de soldaat zacht en slaat zijn ogen naar de hemel.
‘Alle andere foto’s uit haar jeugd zijn verbrand,’ zeg ik. ‘Ik heb rondgevraagd, mijn moeder heeft rondgevraagd, niemand in de familie heeft nog iets. Alles is verdwenen. In de fik gestoken. Door de Duitsers.’
Hij pakt de foto en houdt ’m naast mijn gezicht, knijpt één oog dicht, kijkt naar mij en dan weer naar de foto. Ik trek dezelfde strakke mond als Aleksandra en knijp mijn ogen een beetje dicht. Had ik van mijn piekerige haar een vlecht moeten maken en die op traditionele wijze om mijn hoofd moeten leggen als een kroon?
‘Jullie lijken op elkaar. Alleen dat haar...’
‘Flauw, zo flauw,’ mompel ik.
Ik gris de foto uit zijn hand en stop hem met een felle beweging in mijn tas. Dit is het toppunt van mijn dramatische kunnen. Had ik maar meer felheid in me, de felheid van mijn Oekraïense tantetjes, die eindeloos tegen iemand aan blaffen zonder adem te halen.
‘Laat me binnen,’ probeer ik te snauwen.
De oude vrouw achter me begint nadrukkelijk te zuchten. Ze zet haar plastic tassen met een theatrale kreun op de grond en vraagt hoelang mijn toneelstuk nog gaat duren. Als ze praat blinken haar gouden hoektanden in het zonlicht.
‘Het is nu voorbij,’ zegt de soldaat, en wuift me weg. ‘Ga uit de rij. Voorbij die Oekraïense vlag, daar, na de brug, ben je met deze papiertjes, die doek en die zielige foto niet veilig.’
‘Ik heb iets beloofd,’ ga ik tegen hem in, ‘laat me er gewoon door, dan ben je van me af.’
‘Nee. Er willen meer mensen langs, mensen die echt naar huis moeten. Die hier wonen,’ zegt hij hard. De vrouw knikt chagrijnig met hem mee.
‘Mensen zoals ik,’ bijt ze, ‘dit is geen plek voor jou. Kom terug als de oorlog voorbij is. Je dooie neef gaat heus nergens naartoe, geloof mij maar. Hop, ga opzij, ik moet een pokkeneind lopen naar huis en dan ook nog koken.’
‘Kan ik niet met u mee,’ dram ik door, ‘zodra we Loegansk bereiken ga ik mijn eigen weg, als ik mijn familie gebeld heb.’
‘En als ze niet opnemen? Blijf je dan bij mij? Ik ga in de avond naar mijn kelder, nog steeds, na vier jaar. Kom je dan naast me in mijn eenpersoonsbedje liggen? Moet ik je verhalen vertellen over betere tijden tot je in slaap valt?’
‘Papieren, mevrouw,’ zegt de soldaat en steekt zijn arm uit.
‘Ja, ja.’
De vrouw sist naar me en tilt haar tassen op een lange tafel. Uit haar beha trekt ze een Oekraïens paspoort en een paspoort van de Volksrepubliek Loegansk. De soldaat kijkt naar haar gezicht en naar de foto’s. Dan opent hij een voor een haar tassen. Hij is niet veel ouder dan ik, zie ik nu. Zijn handen bewegen door de spullen, weckpotten met augurken, pakken melk, bebloemde onderbroeken, in knisperend plastic verpakte panty’s, een broccoli, een artisjok, blikken bonen, knakworsten, smalle blikjes met sardientjes, geel-blauw gestreepte plastic bekers, een zwart brood, plastic borden met felroze bloemen erop.
‘Waarom was u in Oekraïne?’
‘Pensioen. Groente. Brood, panty’s. Een paar nieuwe onderbroeken.’
‘Wat komt u hier doen?’
‘Man, man, man, je zou me inmiddels moeten herkennen. Je zou me over die gammele brug naar huis moeten dragen. Ja! In die grote armen van je, waar je de hele dag deze lichte paspoortjes mee vasthoudt.’
‘Mevrouw –’
‘Ik ben het zat. Zo zat. Ben jij het niet zat? Dit circus, dit theaterspel.’
‘Mevrouw, alstublieft, nu staat u zelf de rij op te houden. Wij doen meer dan paspoorten controleren, dat weet u ook.’
‘Ja, aan díé kant!’
Ze wijst achter zich, naar Oekraïne, en lacht schamper: ‘Wat een mop. Iedereen loopt hier altijd maar grenswachtertje te spelen. Er is geen bal veranderd in al die tijd dat ik hier leef.’
‘Neem me nou mee,’ onderbreek ik haar gekakel, ‘mijn oma is hier opgegroeid, ze is geboren in een dorpje aan de grens met Rusland, misschien kent u het wel.’
Weer pak ik mijn telefoon, nu om haar de kaart te laten zien.
‘O!’ tettert de vrouw. ‘Je grootmoeder is hier in de buurt geboren! Nou, dat verandert de zaak natuurlijk.’ Als ze praat blinken haar gouden hoektanden in het zonlicht. Ze stopt haar paspoorten terug en trekt de tassen met een ruk van de tafel.
‘Deze vervloekte geboortegrond van je omaatje is geen plek om te bezoeken, het is te gevaarlijk. Do swidanija!’
Ze duwt haar tassen demonstratief tegen mijn buik, waardoor ik een stap achteruit moet doen, wurmt zich langs me en wandelt zo statig als ze kan op haar lichtblauwe plastic glitterhakjes langs de grenspost. Nors groet ze de vijf soldaten die in alle paraatheid over de weg heen en weer lopen. In hoog tempo schrijdt ze over de hete asfaltweg, waar de hitte vanaf dampt. Door haar gebloemde jurk verandert ze langzaam in een felgekleurd blobje dat richting de houten opgang zweeft. Ik pak mijn rugtas op en draai me om.
‘Dan niet hè,’ zeg ik, hard genoeg, zodat de soldaat het hoort.
‘Ja ja, ga nou maar,’ bromt hij.

[...]

 

Copyright © 2021 Lisa Weeda

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum