Leesfragment: Beschermvrouwe van de verschoppelingen II

19 december 2021 , door Delphine Lecompte
|

Stijgend in de eindejaarsspiegel: Delphine Lecompte, Beschermvrouwe van de verschoppelingen II. Lees bij ons een fragment.

De opvolger van haar grandioze prozadebuut. Less is more. Dat adagium is aan Delphine Lecompte niet besteed. De kern van haar schrijverschap is de overdaad, tevens haar hoofdzonde. Nadat zij furore maakte met haar prozadebuut Beschermvrouwe van de verschoppelingen vervolgt zij nu met een tweede deel, waarin zij beurtelings zichzelf en haar vijanden op de pijnbank legt. Naar eigen zeggen is dit boek dubbel zo goed. Dat belooft wat.

Delphine Lecompte is een van de meest gelezen Vlaamse dichters. Haar meermaals bekroonde oeuvre omvat inmiddels negen dichtbundels, waarvan Vrolijke verwoesting (2019) de recentste is. Bij het grote publiek werd Lecompte bekend door haar onvergetelijke optredens bij De Slimste Mens ter Wereld, maar een bekende Vlaming is zij slechts met tegenzin.

 

De blote borsten van Tante Anne

Tante Anne was de mooiste zus van mijn moeder, de oudste.
Ze was altijd gebruind, ze had een dikke zwiepende paardenstraat, en in tegenstelling tot haar zussen en broer had ze een klein kinderlijk schattig wipneusje.
Maar het indrukwekkendst waren haar borsten, haar blote borsten.
In de paas— en zomervakanties kwam ze met haar kroost logeren bij mijn grootouders (haar ouders) in De Panne.
Dan namen haar vier baldadige pesterige wilde wetteloze kinderen en haar drukke verwijfde man met de sopraanstem en de felliniaanse exuberantie (een filosofieprofessor) het huis over, en elke dag gingen ze naar het strand om zandkastelen te bouwen en de zoons probeerden elkaar te vermoorden in bunkers en zandputten.
Tante Anne bouwde geen zandkastelen, zij zonnebaadde topless en las Amerikaanse bestsellers. Maar geen voor de hand liggende bestsellers, nee. Sluwe geestige meesterlijke romans van Irving, Pynchon, en Updike. Dikke turven.
Mijn moeder zonnebaadde nooit topless.
Nochtans paradeerde ze zonder gêne naakt door het huis van mijn grootouders, en ook in andere huizen etaleerde ze graag haar gigantische borsten.
Tante Anne had ongeveer even grote borsten als mijn moeder, maar haar borsten waren veel mooier: bol en stevig, en de tepeltjes waren precies minuscule pasgeboren nieuwsgierig opgerichte woelratsnoetjes.
De huid van tante Anne werd donkerbruin door de zon, terwijl mijn moeder en ik bleek bleven.
En tante Anne smeerde zich in met olie, niet met ordinaire verstandige medicinale crème, maar olie met een heel lage beschermingsfactor.
De olie deed haar huid glanzen en legde een film op haar goddelijke lichaam, sexy en vettig, als een popartpin-up of een Babylonische prinses.
Tante Anne had een hele reeks minnaars, en ze hadden allemaal avontuurlijke beroepen en nationaliteiten: de Canadese koorddanser, de Montenegrijnse messenslijper, de Wit-Russische poolreiziger, de Joegoslavische leeuwentemmer, de Moldavische bobsleekampioen, de Zuid-Koreaanse goktempelmogol, de Nieuw-Zeelandse kooivechter, de Bretoense paardendief, de Cambodjaanse pornoregisseur, de Portugese struisvogelkweker, de Mexicaanse treinrover, de Libanese onderwaterlasser, de Tsjechische bergbeklimmer, de Japanse kogelvisfileerder, de Finse duikbootspecialist, de Georgische zeppelinbouwer, en de Picardische touwslager.
Allemaal ordinaire gangsters en gewiekste gigolo’s, volgens mijn moeder, die zich moest behelpen met een doffe sombere morsende mompelende hypochondrische Proustvertaler.
Wanneer tante Anne op vakantie was in De Panne liep ze om de haverklap naar de telefooncel van het Sloepenplein om haar minnaars te paaien en in het gareel te houden.
Soms gebruikte ze de vaste telefoon van de uitbater van hotel Le Chien Vert, en dan mocht ik mee en mocht ik in de lobby limonade drinken en paprikachips eten en bevriend raken met blasfemische horlogemakers en necrofiele tegelleggers.
Tante Anne en mijn moeder haatten elkaar.
Mijn moeder had als veertienjarige de eerste verloofde van tante Anne verleid in een bootje, en daardoor was de relatie tussen mijn moeder en tante Anne bitsig en explosief en rancuneus geworden.
Ze tierden vaak tegen elkaar en soms gingen ze op de vuist, op straat of in de tuin van mijn grootouders.
Achteraf was er steeds een grote theatrale bombastische operetteachtige krijsende verzoening in een mosselrestaurant met de ganse familie erbij als ooggetuigen.
Ik haatte die toxische mosselfestijnen.
Ik associeer mosselen nog steeds met venijnige vergiftigde ultragewelddadige zusterbanden.
Tante Anne was exotisch en verstrooid, en wanneer ze zich verveelde kocht ze zomaar dure geschenken voor mij en haar zoons: opblaasbare orka’s, poppenkastwolven, surfboards, pluchen kangoeroes, videospelletjes, verrukkelijke windvanen, monsterlijke vliegers, parkieten, smurfen, boeken over Kandinsky, terraria, bokshandschoenen, griezelige victoriaanse poppen die zelfstandig pianospeelden, kandelaars, bordspelen, zeeroverkostuums...
Carlos, de man van tante Anne, was de grote baas van de faculteit filosofie van de Universiteit van Leuven, en hij had een boek over Kierkegaard geschreven dat populair was in Peking, en tante Anne zelf gaf kunstgeschiedenis aan puberende jongens die allemaal hartstochtelijk verliefd op haar waren en ze kreeg ook geld van haar minnaars (vooral van de Japanse kogelvisfileerder en van de Moldavische bobsleekampioen), en dus zat het gezin er warmpjes bij.
Mijn moeder zei dat ze niet jaloers was op het fortuin van haar oudste zus, maar ze zei het zo vaak dat ik begon te twijfelen.
De twee jongste zoons van Anne en Carlos waren gehandicapt. Thomas was simpel geboren en Simon was mismaakt en spastisch geworden na een verkeersongeluk.
Simon was vóór het verkeersongeluk mijn grote kwelduivel geweest die me elke vakantie vastbond in de duinen en die me verplichtte om door distels te rollen en om sprinkhanen te eten en die me ’s nachts in de gedeelde stapelbedkamer molesteerde.
Ik weet nog hoe opgelucht ik was toen ik hoorde dat Simon na een zwaar verkeersongeluk in een coma lag, en ik hoopte dat hij het niet zou halen.
Maar na zijn revalidatie werden we kameraden.
Simon was nog steeds stout en anarchistisch na het verkeersongeluk, maar door zijn aangetaste motoriek en het buisje in zijn hersenen was hij trager en minder gevaarlijk geworden. We waren nu min of meer gelijken.
Hij bleef me wel molesteren tijdens de vakanties ’s nachts.
Terug naar tante Anne: ze behaalde na haar vijftigste een diploma egyptologie en ze dompelde zich onder in de briljante megalomane visioenen van farao Achnaton met wie ze zich vereenzelvigde.
Nefertiti vond ze een holle saaie banale middelmatige diva.
Tante Anne leerde hiërogliefen ontcijferen en deed een paar keer mee aan archeologische opgravingen ergens in het zuidoosten van Caïro, en in Luxor.
Ze leerde Hebreeuws en Arabisch, en ze bleef nieuwe almaar jongere almaar roekelozere schelmen aan haar degen rijgen.
Ze was gulzig en wellustig, maar niemand zou in de weg staan van haar intellectuele missie: haar wil om bij te leren, om haar kennis te verrijken primeerde boven de basale vleselijke lusten.
Mijn moeder daarentegen liet zich meeslepen door de bevliegingen van haar in snel tempo op elkaar volgende lieven: jazz, Sebald, Mahler, Ruiten Boer, paardendressuur, aquarelleren, Kurosawa...
Ze wilde behagen en een man bezitten, en verwennen vond ze belangrijker dan het blijven ontwikkelen van haar schamel geworden intellect.
Tante Anne was mijn schaamteloos sensuele maar ook compromisloos ijverige gecultiveerde rolmodel, en van mijn vijftiende tot en met mijn tweeëntwintigste correspondeerden we.
Het waren lange brieven waar ik reikhalzend naar uitkeek, de brieven van tante Anne, en ze voegde altijd kunstkaarten toe aan de brieven: de verwrongen zelfportretten van Francis Bacon, de dode roggen van Soutine, de losbandige circusartiesten van Toulouse-Lautrec, de troostrijke Bijbelse paardjes van Chagall, en de afstotelijke brede imbeciele vrouwen van De Kooning.
Na mijn tweeëntwintigste verwaterde het contact met tante Anne.
Ik wilde geen zelfmoord meer plegen en geen brieven meer schrijven. Het leven begon.
Met Simon heb ik wel nog contact. Hij sms’t me dagelijks.
‘Weet je nog die keer toen je in de lavabo piste en de lavabo van de muur scheurde en opa razend werd? En die keer toen je me in de Provence in mijn blootje om brood en honing naar het dorp stuurde? En jij die altijd maar op de dakpannen van de bulderende meubelmagnaat plaste, weet je dat nog? En dat we met z’n tweeën Driekoningenliedjes zongen in augustus om geld bij elkaar te krijgen voor een muilezel?’
Maar ik hou niet van nostalgie.

 

Copyright © 2021 Delphine Lecompte

pro-mbooks1 : athenaeum