Leesfragment: Beter wordt het niet

28 februari 2021 , door Caroline de Gruyter
| |

2 maart verschijnt het nieuwe boek van Caroline de Gruyter, Beter wordt het niet. Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie. Wij publiceren voor!

Europeanen klagen graag dat de Europese Unie zo verdeeld is, zo traag en zo zwak. Maar geloof het of niet, het Habsburgse Rijk was net zo. Tijdrekken, conflicten vermijden, permanent hervormen en lelijke compromissen sluiten waren hoekstenen van het Habsburgse bestuur. Met fortwursteln, doormodderen, gaven de keizers vele volkeren, talen en culturen een dak boven het hoofd – en dat maar liefst zeshonderd jaar lang. Daar kan de EU, die al even multinationaal is, nog iets van leren. Kan het zijn dat de grootste Europese zwaktes tegelijkertijd een kracht zijn? En dat Europa per definitie alles half doet, en nooit af is?

N.B. Eerder besprak Esther Wils Zwitserlevens.

 

Inleiding

Béla Zombory-Moldován is 29 als zijn leven voorgoed verandert. Het is 1914. Hij is met vrienden op vakantie aan de Adriatische Zee. En dan breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Binnen een week is hij, een zorgeloze, zachtaardige kunstenaar uit een gegoede Hongaarse familie, al in uniform onderweg naar het front.
Hij heeft geen idee wat hem te wachten staat, schrijft hij in The Burning of the World, zijn memoires van dat eerste oorlogsjaar die in 2014 door zijn kleinzoon zijn uitgegeven. Oorlog heeft voor hem geen betekenis: ‘Na mijn grootvader had niemand in mijn familie een oorlog meegemaakt. Zij wisten nog minder dan ik, en hadden geen nuttige informatie waar ik wat aan had. Tot het ons overkwam, zagen wij oorlog als iets absurds. Nu was het werkelijkheid. De enige troost was dat de vijand vermoedelijk hetzelfde probleem had.’

Als je deze woorden nu leest, in een Europa dat al meer dan zeventig jaar geen oorlog heeft gekend, trek je onwillekeurig toch parallellen. Niemand zegt dat er anno 2021 een oorlog in Europa zal uitbreken. 1914 is 2021 niet. Maar wereldwijd zijn er afgelopen jaren wel grote panelen gaan schuiven, net als toen. Oorlogen en gewapende conflicten komen steeds dichterbij – Oekraïne, Syrië, Libië, Nagorno- Karabach. En net zoals er in Zombory-Moldováns tijd druk werd gespeculeerd over de ineenstorting van het Habsburgse Rijk, het multinationale keizerrijk waar Hongarije deel van uitmaakte, zinspelen sommigen nu op het uiteenvallen van de eveneens multinationale Europese Unie. Elke crisis, horen we steeds, is ‘existentieel’ voor de eu. En crisissen, daar hebben we er nogal veel van.
Zou het kunnen dat een daarvan de Europese Unie fataal wordt? Kan er met de eu hetzelfde gebeuren als met het Habsburgse Rijk destijds? En hoe zou dat dan gaan?
Dit soort vragen wil ik in dit boek verkennen – maar niet beantwoorden, bewust niet.
Ten eerste kun je dit soort dingen niet voorspellen. Je weet het gewoon niet. Het Habsburgse Rijk heeft, sombere voorspellingen ten spijt, zo’n zeshonderd jaar bestaan.
Ten tweede geef ik geen definitieve antwoorden, omdat dit alleen kan als je academisch onderzoek doet naar de overeenkomsten en verschillen tussen het Habsburgse Rijk en de Europese Unie. Ik ben geen academicus.
En ten derde wil ik hier geen stelling innemen om die vervolgens te verdedigen. Dat spreekt mij niet aan. In deze gepolariseerde tijden worden we doodgeslagen met boeken die een krachtige stelling poneren, American style, om die er vervolgens in een aantal hoofdstukken met bijbehorende argumentatie in te rammen.
Dat boeit mij niet zo. Daarom heb ik geprobeerd om het omgekeerde te doen. Dit boek is geen doortimmerd traktaat over de overeenkomsten en verschillen, maar meer een impressionistische, persoonlijke zoektocht waarbij onderweg sommige luikjes wel opengaan en andere niet.

Het uitgangspunt is simpel. Ik heb van 2013 tot 2017 in Wenen gewoond, dat tot 1918 de hoofdstad was van het Habsburgse Rijk. En de Habsburgse geest, merkte ik, waart daar nog verrassend stevig rond. Als vanzelf ben ik me daarin gaan verdiepen. Wat ik vond, las en hoorde, zorgde ervoor dat ik enigszins anders tegen de Europese Unie ben gaan aankijken. Schrijven en praten over Europa is al ruim twintig jaar mijn beroep. Door mijn tijdelijke onderdompeling in de Habsburgse wereld ben ik mezelf allerlei vragen gaan stellen over Europa die ik waarschijnlijk niet – of anders – had gesteld als ik niet vier jaar in Wenen was neergestreken maar in, zeg, Zürich of Dublin.
C’est tout.

In dit boek probeer ik dus via een lange omweg een schets te maken van de Europese Unie. Een persoonlijke schets. Wat is de eu? Wat is het níét? En wat mogen we er verder van verwachten? De omweg in kwestie, dat is het Habsburgse Rijk.
Mijn Europese perspectief kleurt het Habsburgse Rijk, en mijn Habsburgse blik kleurt Europa.
Op die manier hoop ik me verre te houden van de steriele discussies over Europa, die vaak gevoerd worden tussen enerzijds mensen die vinden dat de eu te machtig is en anderzijds mensen die zeggen dat ze juist niet machtig genoeg is. Ik ga voorbij aan de vraag of de eu soevereine, democratische natiestaten verstikt met oekazes en wetten, of dat ze juist machteloos en hopeloos verdeeld is, en de belofte verraadt om eenheid en solidariteit te brengen onder Europese volkeren die elkaar eeuwenlang naar de strot zijn gevlogen.
Of de nationalist gelijk heeft of de federalist, weet ik niet. Maar ik vind de manier waarop beiden naar Europa kijken statisch en oninteressant. Ze hebben allebei een droom, en op die droom zijn hun verwachtingen – die per definitie overspannen zijn – van de eu gebaseerd. De eu kan nooit aan hun verwachtingen voldoen, waardoor beide kampen permanent teleurgesteld zijn.
Ik vroeg me al een tijdje af: kunnen we niet op een realistischer en genuanceerder manier naar Europa kijken? Kunnen we niet accepteren dat de eu beperkingen heeft, en onze verwachtingen een beetje dimmen? En hoe komt het dat Europa in de perceptie van buitenstaanders een grootmacht is, terwijl wij Europeanen vooral onze zwaktes en besluiteloosheid benadrukken?

Voor Wenen woonde ik in Brussel. De laatste jaren waren zeer intensief. De financiële crisis, economische crisis en eurocrisis – in die volgorde – zorgden voor immens politiek spektakel. Elke crisistop werd ‘existentieel’ genoemd, of ‘erop of eronder’. Tot veler verbazing overleefde de eu het echter allemaal. Steeds als de Europese regeringsleiders aan de rand van de afgrond stonden, besloten ze toch dat compromissen sluiten beter was dan springen. Zij wílden dit overleven. Hierdoor veranderde de eu. In bepaalde opzichten werd ze hechter en tegelijkertijd werden er nieuwe breuklijnen zichtbaar.
Vanuit Wenen schreef ik over de daaropvolgende crisissen waar Europa mee te maken kreeg: de vluchtelingencrisis en brexit. Intussen verdiepte ik me in het Habsburgse Rijk dat, meer dan ik me voorheen had gerealiseerd, ook een moeizaam en partieel bestuur had gevoerd over meerdere volkeren, die het zelden eens waren en altijd jaloers waren op elkaar. De Habsburgers, ontdekte ik, werden gedreven door dezelfde constante queeste naar compromissen die ik uit Brussel kende. Wat me al even bekend voorkwam: het bijvijlen, het aanpassen en hervormen dat nooit ophoudt omdat de ene hervorming nu eenmaal automatisch tot de andere leidt. De Habsburgers hadden, net als wij Europeanen nu, bovendien een diepe militaire kwetsbaarheid die bufferzones, allianties met de buren en de kunst van het tijdrekken tot hoekstenen van de buitenlandpolitiek maakte. Tegelijkertijd leden ze aan dezelfde zelfonderschatting als wij – in de ogen van anderen waren ze machtiger dan ze zelf beseften. Ook het keizerrijk was een permanente schietschijf, voor iedereen.
Zo hingen er ineens, door mijn verblijf op een steenworp afstand van een van de keizerlijke paleizen in de stad, allerlei draadjes voor mijn neus die met het huidige Europa te maken hadden. Aan die draadjes ben ik gaan trekken. Sommige bleken losse eindjes. Daar schoot ik weinig mee op. Maar andere leidden tot informatieve boeken, universitaire onderzoeken en boeiende ontmoetingen en tripjes. Al die dingen deden mij, uiteindelijk, vanuit een iets andere invalshoek naar Europa kijken dan voorheen.

De komende bladzijden zijn het verslag van die zoektocht. Niets meer en niets minder. Het zit vol impressies en zelfgemaakte kiekjes. Ik stel vragen waar ik geen antwoord op heb en mijn zegslieden ook niet. Ik spring soms van de hak op de tak. Als het goed is, graaft het steeds iets dieper. Zo ging het in het echt ook. Dit boek is volledig op de tast gemaakt. Ik had geen structuur, geen schema, zelfs geen deadline. Het was pas af toen het af was. Toen was ik zelfs allang naar Oslo verhuisd – waar ik ook nog bruikbare elementen zou vinden.
Vanwege de covid-19-pandemie heb ik niet alles kunnen doen wat ik wilde. Mijn laatste bezoeken aan Wenen moest ik afzeggen, naar Triëst had ik nog één keer terug gewild. Ook het plan om op 28 juni met enige Habsburgers hun jaarlijkse herdenking bij te wonen van de moord op kroonprins Frans Ferdinand, in Sarajevo in 1914, moest ik afblazen.
Maar misschien is dat ook geen ramp. Dit boek is per definitie onvolledig en onaf, net zoals het Habsburgse Rijk en de eu zelf. Mijn voornaamste ambitie is lezers dingen laten zien die voor mij nieuw waren, die mij boeien en mijn blik op Europa verrijkten – in de hoop dat die hen evenzeer boeien. Juist in tijden waarin sterke slogans nuance en inzicht dreigen te verdringen, is het goed dat we onszelf vragen blijven stellen. Dat we accepteren dat we allerlei dingen niet weten. Dat we twijfel koesteren.

Tegen hetzelfde soort decor schreef Béla Zombory-Moldován, de jonge Hongaarse schilder, zijn memoires, vanaf de dag dat hij en een paar vrienden in 1914 van het Adriatische strand bij Novi Vinodolski rechtstreeks naar het oostelijke front werden getransporteerd. Ook zijn decor was er een van grote (geo)politieke en maatschappelijke verwarring.
In de loop van dat eerste oorlogsjaar raakt hij zwaargewond en keert hij terug naar huis. Maar hij slaagt er niet in om de draad weer op te pakken. Het normale leven is voor hem even onwezenlijk geworden als het soldatenbestaan nog geen jaar eerder was geweest. Dan beseft hij dat er iets kapot is gegaan – een wereld, een manier van leven die nooit zal terugkeren.
Dat inzicht krijgt hij als hij opnieuw aan de Adriatische kust is, in een trattoria aan zee, met een halve liter rode wijn op tafel. Het is 1915 en hij is hier gekomen om inspiratie te zoeken – vruchteloos. Met een vriend stelt hij vast dat de twintigste eeuw nog maar weinig goeds heeft gebracht. De oorlog, waarvan iedereen had gedacht dat die maar kort zou duren, gaat eindeloos door. En de samenleving is in de ban van slogans en grote woorden als ‘vernieuwing’, ‘nieuwe visie’, ‘democratie’ – een soort wervelwind van ismes die elkaar achternazitten, steeds harder, steeds sneller en steeds verwarrender. Misschien, zegt de schilder ten slotte, ‘komt er een revolutionaire transformatie aan; of misschien zijn dit allemaal alleen maar strootjes in de wind.’
Onze situatie nu is, nogmaals, niet te vergelijken met die van toen. Maar die laatste opmerking had iemand zo in 2021 kunnen maken. En daarom is dit boek er gekomen.

Oslo, januari 2021

 

© Caroline de Gruyter, 2021

pro-mbooks1 : athenaeum