Leesfragment: Dagboek van een krankzinnig jaar

09 januari 2021 , door Sheila Sitalsing
|

14 januari verschijnt van Sheila Sitalsing Dagboek van een krankzinnig jaar, een selectie uit haar columns uit 2020. Wij publiceren voor.

Op 1 januari 2020 schreef Sheila Sitalsing in een vooruitblik op het nieuwe jaar ‘dat het misschien beter is om je druk te maken over nu dan over straks, omdat het straks toch allemaal anders zal lopen’. Dat laatste klopte: het liep allemaal anders. Corona veroorzaakte een ware aardverschuiving. De symbolen van wat ‘onze manier van leven’ was gaan heten, waren in één klap niet heilig meer: handen schudden, een terrasje pakken, je onderdompelen in de pret- en festivaleconomie, reizen, het openbaar vervoer. Ze documenteerde deze periode drie keer per week in haar columns voor de Volkskrant.

In Dagboek van een krankzinnig jaar brengt Sitalsing al haar inzichten op scherpzinnige en heldere wijze samen, en neemt zo de lezer mee door alle politieke, economische en sociale ontwikkelingen van 2020. Het ideale boek om te reflecteren op het jaar waarin de wereld kantelde.

 

De krantencolumnist is een kleine krabbelaar in de marge. Een parasiet bovendien. Genesteld in de kantlijn op pagina 2 van het dagblad, parasiterend op het nieuws dat heldhaftige journalisten boven water hebben getakeld, probeert hij (soms is het een zij, steeds vaker zelfs, want voor het schrijven van stukjes is geen fysiek overwicht nodig, en weinig testosteron) de illusie uit te stralen dat er orde in de chaos valt te scheppen.
Het nieuws mag dan angstaanjagend zijn en overweldigend en onbegrijpelijk, maar dat geeft niet. Want daar is de columnist al om, terwijl de bloedklodders nog in het rond vliegen, met veel of iets minder aplomb de zaken van duiding te voorzien. Van dik hout 1, van dik hout 2, van dik hout 3, kantelpunt hier, cruciaal moment in dit tijdsgewricht daar, fundamentele fout in het politieke stelsel, slachtoffers van systeemfalen – zo zit het, beste lezer, en niet anders.
Daarna komen de twijfel en de tegenargumenten aangeslopen. De krant ligt dan al onder in de kattenbak.
Het ritme is genadeloos. Om de dag ongeveer 535 woorden waar een beetje samenhang in moet zitten, deadline ruim vóór tien uur ’s avonds, maar te vaak gaat de schrijver van dienst erop en erover. Met boze en ongeruste telefoontjes tot gevolg, want de krantenmachine stampt in een onverbiddelijk tempo door. Die kan niet wachten omdat een columnist er om vijf voor tien al schrijvende achter is gekomen dat ze niet meer vindt wat ze eerst vond. En niet meer weet wat waar is.
2020 was een mooi jaar voor mensen zoals ik, mensen die het plezierig vinden om te trappelen in drijfzand, en er graag al schrijvende achter komen dat ze niet meer weten wat waar is. Het land van melk en honing en verwarmde fietspaden werd door het noodlot bezocht. Handen schudden, eens door politici verheven tot totempaal van de Nederlandse superieure cultuur, werd plots onrein verklaard. De vrijetijds - economie, voor hele volksstammen de zin van hun bestaan, ging op slot. In een samenleving die drijft op permissiviteit en dat-maak-ik-zelf-wel-uit, werden directieven uitgevaardigd: blijf thuis, houd afstand. Mensen raakten hun inkomen kwijt, hun zekerheden, hun toekomstperspectief. Ze raakten elkaar kwijt.
Dat was niet de afspraak. Wij, inwoners van dit land, hebben recht op een overheid die ons voor rampen behoedt – of dat dachten we althans. Als we ons leven tijdelijk moeten stilleggen omdat ons iets onbegrijpelijks is overkomen, moet dat iemands schuld zijn. We hebben immers recht op voorspelbaarheid. Op een uitgestippelde route naar de uitgang, met keiharde garanties van alle boven ons gestelden. Bovendien hebben we recht op vakantie.
Bij een gebeurtenis van dit formaat krabbels in de marge mogen maken, is geweldig. Zet al die krabbels uit een heel jaar achter elkaar en je ziet dit: een slinger van vergissingen, splintertjes propaganda waar we toch weer in zijn getuind met z’n allen, parmantige voorspellingen die nog altijd moeten uitkomen, particuliere ervaringen die zijn opgetikt in de mogelijk ijdele hoop dat ze ‘ergens voor staan’, gaten in de verslaglegging want zelfs de columnist heeft in de zomer vrij (zie het derde recht hierboven), en pogingen de tijdgeest te vatten. Scènes uit een krankzinnig jaar kortom, en hier en daar een flard van wat vermoedelijk de waarheid is.
Dat is wat de columnist te bieden heeft: flarden van de vermoedelijke waarheid. En troost misschien.

Sheila Sitalsing, december 2020

 

29 januari 2020

Het allerliefste wat ik heb kwam thuis met een snotneus. De woorden ‘zie je wel’, en ‘meter afstand houden’, en ‘inkwartieren’, en ‘moeten we de buren niet waarschuwen’ vielen.
Wat zouden ze doen, de buren, als we dat werkelijk zouden doen? Aanbellen met zo’n mondkapje op, dat volgens de talloze mondkapjesexperts die dezer dagen overal worden opgevoerd alleen helpt als het duur is, volledig aansluit en zo’n dik filter heeft dat het lastig ademen is? En dan hulpeloze gebaren maken, vanachter dat mondkapje ‘vermoedelijk besmet’ fluisteren, en vervolgens ontsteld ‘nee, natuurlijk gaan we haar niet wegbrengen, ver hier vandaan, en dan uit de auto zetten’ uitroepen? Ze zouden onverwijld het liefste wat zij hebben onder de arm nemen en zich uit de voeten maken.
Misschien zou de buurt wel in opstand komen, ons vertrek eisen. Iemand zou misschien ‘besmet!’ op onze deur kliederen. Iemand anders zou misschien een steen gooien, waarna het mogelijk stenen zou regenen, want mensen hebben doorgaans weinig aanmoediging nodig om in baldadigheid te vervallen.
Of ze zouden vlugvlug de auto inladen en wegrijden, ver weg van hier, snel, voordat de autoriteiten een hek om onze wijk zouden zetten en ze opgesloten zouden zitten. Samen met het vreeswekkende virus. En met een steeds leger wordende supermarkt, waar ze misschien niet eens heen zouden mogen, want die ligt een wijk verder. Zoals de miljoenen mensen in Wuhan die er niet meer uit kunnen en in lijdzaamheid moeten afwachten of het virus hun huis zal overslaan.
Op Twitter zijn de wederwaardigheden van Leen Vervaeke te volgen, onze vrouw in Wuhan. Samen met Anouk Eigenraam, die er voor onder meer Het Financieele Dagblad ook vrijwillig opgesloten zit, fietst ze door een stad uit een film. ‘Midden op straat, over grote ringwegen en door tunnels, allemaal geen probleem.’ Dat mag, zegt Eigenraam, als je een mondkapje op doet en je temperatuur laat controleren. Aan de oever van de Yangtze hadden ze het uitzicht helemaal voor hen alleen. Hier en daar zien ze mensen fietsen met camera’s en drones, om hun miljoenenstad vast te leggen zoals ze die nog nooit eerder zagen. Ze zien lege winkels en in de Volkskrant schrijft Vervaeke over lege pinautomaten, lege benzinepompen en lege supermarkten, ontbrekende medicijnen en zich ophopende, besmette uitwerpselen die de stad juist uit moeten. Er is heel veel waar je aan moet denken als je een stad op slot gooit.
Terwijl de rest van de wereld er alles aan doet om het virus op afstand te houden – zo wil de regering van Australië mogelijk besmette mensen bij elkaar drijven en onderbrengen op Christmas Island, tweeduizend kilometer voor de kust, tot verbijstering van de mensen die er al wonen – zijn er in Wuhan geen meldingen van vijandigheid of van mensen die zich tegen elkaar keren. Er zijn geen onlusten uitgebroken om de verdeling van schaarser wordende spullen. Er staan geen woedende menigten tegen de grenswachten te foeteren dat ze eruit willen omdat ze niets mankeren.
Er is maar weinig voorstellingsvermogen voor nodig om je in te beelden dat zoiets in Nederland heel anders zou gaan. Compleet met hekspringers, ‘dat maak ik zelf wel uit’-roepers, hamsteraars en middelvingeropstekers. Ik knuffelde het liefste wat ik heb en besloot ferm dat het een verkoudheidje is dat vanzelf zal overgaan.

 

Copyright © 2021 Sheila Sitalsing

pro-mbooks1 : athenaeum