Leesfragment: De atlas van overal

13 januari 2021 , door Deniz Kuypers
|

18 februari verschijnt de tweede roman van Deniz Kuypers, De atlas van overal. Vandaag publiceren we voor.

De atlas van overal van Deniz Kuypers gaat over een man in het Turkije van de jaren zestig die zichzelf genoodzaakt ziet zijn schrijversdroom opzij te zetten en naar Nederland te komen. Zijn zoon Deniz wordt wél schrijver en verhuist naar Amerika. Als Deniz zelf kinderen krijgt, ontstaat de behoefte het verleden van zijn vader, die hij twintig jaar niet heeft gesproken, te onderzoeken. Zijn vragen leiden hem van Oost-Turkije naar Californië en uiteindelijk terug naar Nederland.

Met De atlas van overal vertelt Deniz Kuypers een aangrijpend verhaal over ontheemding, het opgroeien tussen twee culturen, de rusteloosheid die daarbij hoort en de verhalen die ons verbinden – aan onze thuisgrond en aan elkaar.

N.B. We publiceerden voor uit Het ruisen van de wereld en bespraken het boek. Naar aanleiding van zijn nominatie voor de Libris Literatuurprijs stelden we hem 3 vragen.

 

Gele herfstbladeren knisperen onder mijn voeten als ik de straat in kom lopen waar ik ben opgegroeid. Ik raak in de greep van een bekende benauwdheid.
‘Jij ziet je geboortestad als een soort monster,’ zei mijn zus voor ik vertrok, ‘met grote klauwen die je weer zullen vastpakken als je te dichtbij komt. Maar dat gevoel heeft niets met de stad zelf te maken, want die is mooi. Weet je nog de goudenregen die vroeger langs het pad achter het huis stond? En de drukke vlinderstruik die de overburen in de voortuin hadden?’
Wat ze eigenlijk bedoelde was: door mijn plek van oorsprong jarenlang te ontkennen heb ik mijn jeugd ontkend, en daarmee een deel van mezelf. De vroegste wereld die mij vormgaf.
Ik bel aan. In de tel voordat mijn moeder opendoet flitst het door mijn hoofd of het niet gek is dat ik geen sleutels heb van mijn ouderlijk huis, al ben ik hier sinds ik naar Amerika vertrok maar één keer geweest.
Mijn moeder is geen vrouw van grote emoties, maar toch merk ik meteen dat ze overstuur is. Haar gezicht ziet bleek, ze groet me niet. Gehaast loodst ze me naar binnen, richting de tuindeur.
‘Afgelopen winter was je vader verkouden, en je weet wat een drama hij daar altijd van maakte. Dagenlang zat-ie op de bank naast me te zingen om te kijken of hij zijn stem nog had. Echt, hij zat te tjilpen als een mus. En moet je nu eens kijken.’
Op het bistrotafeltje achter in de tuin, waar mijn ouders altijd koffiedronken en sigaretten rookten, pal onder de kersenboom, zitten mussen. Niet een paar mussen, maar zeker een dozijn. In de boom zitten er nog meer, en als ik de tuindeur opensla en naar buiten stap, zie ik dat ook de dakgoot bezet is door bruine lichaampjes. Ze kwetteren onophoudelijk.
‘Die krengen zitten er al dagen,’ zegt mijn moeder.
‘Heb je ook last van mieren?’
‘Mieren? Mijn huis is schoon hoor.’
Kent ze het verhaal niet van de duizenden mussen die neerdaalden op de boerderij van mijn vader om zich tegoed te doen aan de mieren die ’s zomers massaal uit de verdorde grond tevoorschijn kropen?
Het beeld van mijn vader die op de bank zit te tjilpen, ik gris het uit de lucht en bewaar het.
De komende twee uur ben ik bezig dozen te vullen en in de auto te laden die op het plein staat. Trap op, trap af, deur uit, plein op en weer terug. Aan het eind is de kofferbak volgeladen, staan er dozen op de achterbank, op de vloer tussen de zittingen, en op de passagiersstoel.
Als ik de deuren dichtgooi, verschijnt mijn moeder naast me. ‘Heb je honger? Misschien kunnen we samen wat eten voor je weer gaat rijden. Die cafetaria waar jij vroeger de patat zo lekker vond zit nog steeds in het winkelcentrum.’
Ik schud van nee. De missie waarvoor ik hier ben is heel simpel: ik heb al mijn vaders boeken ingepakt, behalve het stapeltje dat naast de bank op de kast ligt, veelal fotoboeken waar hij graag in bladerde om soms een uurtje te doden. Ik ga ze naar zijn geboortedorp aan de noordoostkust van Turkije brengen.
Dit is wat ik mijn vader beloofd heb.
‘Ik heb nog eens nagedacht,’ zegt mijn moeder, ‘over hoe je vader altijd riep dat hij tussen twee werelden leefde. Turkije en Nederland. Eigenlijk klopt dat niet. Hij hád twee werelden. Zo moet je het bekijken.’
Ik vraag of ze opeens een ‘het glas is halfvol’-type is geworden.
‘Volgens mij ben ik dat altijd al geweest.’
Ik lach en zeg dat ik een boek over haar zal moeten schrijven om die bewering te kunnen bevatten.
‘Als je het maar laat.’
Ik verwacht drie lange dagen onderweg te zijn. Ik zal goed opletten, alles voelen, mijn raam opendraaien om te ruiken hoe de lucht verandert, hoe de Zwarte Zee nadert. Misschien ben ik op tijd om de jasmijn te zien die de heuvels waar hij zijn jeugd doorbracht wit kleurt. Of misschien ontdek ik dat ik alles verkeerd heb, alles wat hij me ooit heeft verteld, zoals ik me volgens mijn moeder mijn jeugd ook totaal verkeerd herinner.
In dat geval hoeft zij niet boos te zijn dat ik dit boek heb geschreven.

 

Deel I
Rusteloosheid

1

Mijn vroegste herinnering is paars. Ik lig in bed, het is middag, ik ben een jaar of drie. Niemand thuis. Mijn moeder is Suzan van school aan het halen. Ik huil, steeds harder, tot ik krijsend met mijn hielen op de muur naast het bed bonk. Paarse vormen drijven door mijn blikveld als wanneer het licht uitgaat en je opeens in het pikkedonker staart, wollige vormen die eindeloos metamorfoseren, als bij een lavalamp.
Mijn moeder vindt het vreselijk dat ik dit nog weet, want zij was vroeger altijd thuis. Ze stopte met werken toen ze op haar vijfentwintigste zwanger werd van Suzan. Daarvoor was ze lerares geweest op de Hengelose Es-school, de basisschool waar ze mijn vader ontmoette.
Hij kwam naar Nederland in de jaren zestig, toen de regering werknemers uit andere landen wierf om het personeelstekort op de groeiende arbeidsmarkt aan te vullen. Mijn vader laste auto-onderdelen en lijmde radioantennes in een fabriek in Amsterdam, waarvan hij later de naam niet meer wist en die ik nu niet kan achterhalen. Hij werkte bij de spoorwegen. Ook was hij een tijdje schoonmaker op Schiphol. In tegenstelling tot veel andere gastarbeiders was hij academisch opgeleid, hij was leraar geweest in Turkije en vond het werk dat hij in Nederland deed geestdodend. Naarmate er door het gezinsherenigingsbeleid meer jonge Turken naar Nederland kwamen, ontstond er behoefte aan Turkstalig onderwijs. Op een dag kreeg mijn vader een brief van het consulaat: of hij voor de klas wilde staan. Dankbaar voor het aanbod verruilde hij Amsterdam voor een stad in het verre Twente waarvan hij nog nooit gehoord had.
Mijn vader gaf les in het Turks: taal en geschiedenis, twee gebieden die je moest beheersen om in Turkije een rijbewijs te halen.
‘Dat was echt een systeem dat nergens op sloeg,’ zegt mijn moeder nu. Zij gaf les aan Turkse kinderen die Nederlands moesten leren om door te kunnen stromen naar de middelbare school.
Het idee van gastarbeiders was dat ze uiteindelijk terug zouden keren naar hun geboorteland, maar veel Turken waren inmiddels zelf ondernemer geworden. In het ouderwets Hollandse straatbeeld van bakstenen huizen en kerken waren Turkse moskeeën, cafés, eettenten, krantenwinkels en supermarkten verschenen. Er ontstonden hechte Turkse gemeenschappen.
Mijn vader sprak gebrekkig Nederlands, omdat hij niet de moeite nam de taal te leren van het land waar hij niet verwachtte te zullen blijven, maar ook omdat hij zich uitsluitend in Turkse kringen bewoog. Hij ging naar de Turkse kapper, kocht pide en witte geitenkaas en zwarte olijven bij de Turkse winkel, las de Turkse krant, keek Turkse films, ging naar het Turkse café, had louter Turkse kennissen en gaf in het Turks les. En hij was niet de enige voor wie dit gold. Zijn kennissen lieten hun gezinnen overkomen, ze trouwden, kregen kinderen en kleinkinderen.
Nederland was zo’n slecht land nog niet, maar mijn vader klampte zich vast aan het idee dat hij weer weg zou gaan. Nederlanders waren ‘koud’. Het regende te veel. Nederland had geen ‘keuken’ — al zou dat geen verschil hebben gemaakt, want hij weigerde iets anders te eten dan Turks, of beter gezegd: mijn moeders halfslachtige versie van Turkse maaltijden, die hij opsmukte met zoveel zout dat ze steeds weer riep: ‘Probeer het nou eerst!’ Nederlanders waren niet gastvrij. Nederlanders waren niet schoon. Nederlanders wisten zich niet te kleden. Ik heb geen idee in hoeverre hij dit echt geloofde, of dat het manieren waren om zich niet te hechten, om de droom levend te houden dat hij ooit zou terugkeren naar Turkije, waar alles beter was en waar hij dacht gelukkig te zijn geweest.
Iedereen is een gevangene van zijn verbeelding en de verbeelding is op haar best een defecte machine. We herinneren ons het verleden beter dan het was en stellen ons de toekomst beter voor dan die zal zijn, en zo blijven we eeuwig verlangen.
Later begreep ik dat mijn vader geobsedeerd was door geld. Hij waarschuwde er altijd voor dat Suzan en ik in een fabriek terecht zouden komen als we ons best niet deden op school. Dat was het ergste wat hij zich kon voorstellen. Hij lette op elke cent die hij uitgaf. Toen hij een keer een afschrift van de verzekeringsmaatschappij onder ogen kreeg voor een bezoek aan de huisarts, rekende hij met een rode pen uit hoeveel patiënten die man op een dag behandelde, wat zijn maandelijkse kosten waren en wat hij overhield. Toen onderstreepte hij het resultaat, timmerde met het notitieblok op tafel en schreeuwde: ‘En dan moet ik leven van dat kleine beetje dat ik verdien!’

[...]

 

© 2021 Deniz Kuypers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum