Leesfragment: De Beethovenstraat

20 november 2021 , door Frank van Kolfschooten
| |

25 november verschijnt Frank van Kolfschootens De Beethovenstraat. Een biografie, een boek voor lezers ver buiten Boekhandel Van Rossum. Lees bij Athenaeum een fragment over Van Rossum in de jaren dertig.

Al dertig jaar doet journalist Frank van Kolfschooten onderzoek naar de geschiedenis van de chique Beethovenstraat in Amsterdam-Zuid. De belangrijkste winkelstraat uit het Plan Zuid van Berlage heeft een indrukwekkend verleden, en nog altijd duiken er nieuwe verhalen op. In de jaren dertig vestigden zich er veel Nederlandse Joden en Duits-Joodse vluchtelingen, maar het Joodse karakter van de straat – bijgenaamd ‘Brede Jodenstraat’ – werd door de Duitse bezetters tenietgedaan vanuit twee panden in de buurt. Vanaf ‘tramhalte Beethovenstraat’ werden 18.000 Joden op transport gesteld naar de vernietigingskampen. De straat zit nog altijd vol met sporen van de Tweede Wereldoorlog.

Juist door zo in te zoomen op één straat, met de verhalen van bewoners en winkeliers, komt de oorlog heel dichtbij. In de jaren zestig verwierf de Beethovenstraat nationale faam als delicatessenparadijs, maar die status wist zij niet te handhaven. De ontwikkelingen aan de Zuidas hebben de straat nieuw leven ingeblazen. In De Beethovenstraat wordt, aan de hand van gesproken en geschreven bronnen, een levendig en verrassend beeld geschetst van deze beroemde straat.

 

[...]

Romanschrijver en arts Hans Keilson kon als Jood in Berlijn door de beroepsverboden niet aan de slag in zijn vakgebied en vluchtte in september 1936 op zijn 26ste naar Amsterdam, waar hij enkele maanden op Beethovenstraat 132-2 bij de bevriende familie Fürth woonde, voordat hij zich met zijn vriendin Gertrud in Naarden vestigde. In Duitsland had men hem grappend gewaarschuwd dat je niet naar Nederland moest emigreren, omdat de kloeke Duitse meubels niet door de kleine Nederlandse raampjes pasten.
Niet alle Duitse vluchtelingen waren Joods. Schilder Max Beckmann verliet op 19 juli 1937 op stel en sprong Berlijn nadat hij op de radio een rede van Adolf Hitler had gehoord waarin de Führer ‘ontaarde’ kunstenaars zoals Beckmann met sterilisatie of strafvervolging bedreigde. De 53-jarige Beckmann woonde de eerste twee maanden van zijn verblijf met zijn vrouw Mathilde in pension Bank op Beethovenstraat 89-3. Aan zijn maecenas Stephan Lackner in Parijs schreef hij vanaf dat adres: ‘[P]robeer u misschien maar niet voor te stellen wat er allemaal gepaard gaat met een zo plotselinge verandering van gemeenschappelijke existentieverhoudingen. Nu begint alles langzaam wat op te klaren en de gewenste rust wordt zichtbaar. (…) Ik zal hier voorlopig blijven en misschien later Parijs. Maar als overgang is Amsterdam niet slecht.’ In een brief aan zijn vrouw schreef hij: ‘Ja ons Holland is een goed sanatorium voor ons beiden.’ In oktober 1937 verhuisde het echtpaar van pension Bank naar Rokin 85-1, waar Beckmann ook zijn atelier had. Zij bleven veel contact houden met het Duits-Joodse echtpaar Edgar en Grete Weil in de Beethovenstraat. Amsterdam werd geen tussenstation want hij zou er tot zijn emigratie naar de Verenigde Staten tien jaar wonen en een derde van zijn hele oeuvre schilderen.

Anti-Duitse en anti-Joodse sentimenten liepen door elkaar heen in de reacties op de emigranten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nota die directeur H.M. Hirschfeld van de afdeling Handel en Nijverheid van het departement van Economische Zaken schreef aan zijn minister. Hij wees op de ergernis die de Duitse Joden wekten en kon deze ‘ook heel goed begrijpen’. ‘Want waren in de Duitse Jood niet veel, en vaak zeer veel eigenschappen verenigd die de Duitsers vaak weinig populair maakten,’ zo opperde Hirschfeld, die zelf van Duits-Joodse origine was. ‘De vraag is wel eens gewettigd geweest of de Duitse Jood in het algemeen vaak niet heeft bijgedragen tot de slechte naam, die de Duitsers op menig gebied gewoonlijk hebben.’ Zulke antisemitische opmerkingen maakten Nederlandse Joden overigens ook zelf. Volgens Betty Schaap zei haar vader: ‘Duitse Joden hebben de miese eigenschappen van Duitsers én van Joden.’
Nederlandse Joden waren in de jaren dertig over het algemeen sterk geassimileerd. Er waren veel gemengde huwelijken, en vrij weinig Joden namen de joodse spijswetten in acht of bezochten de synagoge. Meestal werkten ze gewoon door op de vrijdagavond of de zaterdag; de enige Joodse zaak in de Beethovenstraat die op zaterdag sabbat hield, was die van kruidenier Salomon Blitz op nr. 60. Alleen het traditionele besnijden van Joodse jongetjes gebeurde in de jaren dertig nog op grote schaal.
In de maanden na de annexatie van Oostenrijk door Hitler-Duitsland in 1938 deed onder Nederlandse Joden de grap de ronde dat de Duitse Joden in Amsterdam de burgemeester een ultimatum hadden gesteld om Amsterdam-Zuid onmiddellijk aan hen over te dragen. Fotografe Grete Weil kreeg in de Beethovenstraat van een boze Joodse klant die niet op afroep foto’s thuisbezorgd kon krijgen, te horen: ‘Dat krijg je ervan als je buitenlanders voor je laat werken.’ Bovenstaande ervaringen laten zien dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen Duitse ‘ariërs’ en Duitse Joden: ze bleven voor alles Duitsers.
De reserves van Nederlandse Joden tegen de emigranten werden vooral ingegeven door angst voor de eigen economische positie en jaloezie. In die zin onderscheidden ze zich in hun reactie niet van de niet-Joodse Amsterdammers ‘die in Amsterdam-Zuid even ongaarne dit soort ontmoetten als de Amerikanen negers’, schreef Jaap Meijer in zijn boek Hoge hoeden, lage standaarden.
De angst voor negatieve economische gevolgen was overigens onterecht, omdat veel emigranten goed in hun eigen onderhoud konden voorzien. Sommige emigranten zorgden ook voor nieuwe werkgelegenheid. De al aangehaalde Werner Cahn wees erop dat diverse Duitse Joden beroepen uitoefenden die economisch zeer interessant waren voor Nederland. ‘[D]e hele Berlijnse confectie kwam hier naartoe. Nederland heeft voor de oorlog bij wijze van spreken voor het eerst in de economische geschiedenis, confectie-export gehad van grote economische betekenis; dat waren allemaal Duitsers hier. Vooral de dames-confectie, dat was haast een zuiver Duitse-emigrantenzaak in Nederland.’ In 1934 hadden evenveel Nederlanders een baan in bedrijven van emigranten, als er Duitse vluchtelingen waren. In 1938 verschaften de 300 industriële bedrijven van Duitse Joden zelfs al werk aan 10.000 Nederlanders.
De Nederlands-Joodse gemeenschap bood ondanks bovengenoemde reserves wel hulp aan Duitse Joden. Er werden Joodse hulporganisaties opgericht om de vluchtelingen op te vangen. De verontwaardiging over hun behandeling in Duitsland was wel degelijk groot, zeker onder (Joodse) intellectuelen. Zo bleek de Apollohal op 19 september 1935 te klein voor de deelnemers aan de ‘Protestvergadering tegen de ontrechting der Joden in Duitsland’, die gericht was tegen de Neurenberger wetten die vier dagen eerder waren afgekondigd. Deze verboden geslachtsverkeer en huwelijken tussen Joden en niet-Joden.
Boekhandelaar Peter van Rossum jr. protesteerde op 10 mei 1933 tegen de verbranding van tienduizenden boeken op de Bebelplatz in Berlijn, met het inrichten van een ‘rouwetalage’ met boeken van verboden schrijvers zoals Heinrich Mann, Erich Kästner, Stefan Zweig, Sigmund Freud en Karl Marx. Hij meldde dit ook aan het Algemeen Handelsblad, dat er een bericht aan wijdde. Van Rossum maakte in 1936 de Joodse Ben Jessurun Lobo (toen 27) compagnon van de winkel op Beethovenstraat 33. Lobo, die de boekhandel in 1938 overnam, vond boekverbrandingen al helemaal het barbarisme ten top. Hij gaf zijn personeel en familie les in de zorgvuldige omgang met boeken (een boek mocht alleen worden geopend onder een hoek van ten hoogste 45 graden).

Uit Frank Kolfschootens De Beethovenstraat. Een biografie: Ben Jessurun Lobo bij Boekhandel Van Rossum
Foto 23: Boekhandelaar Ben Jessurun Lobo en zijn assistente in de deuropening van boekhandel Van Rossum, Beethovenstraat 33, in 1936.

Lobo gold al voor de oorlog als het literaire geweten van de buurt. Zijn klanten gingen blind af op zijn dwingende oordeel. Een van die klanten was hoogleraar rechten Pieter Gerbrandy uit de Brahmsstraat, die zich grote zorgen maakte over de ontwikkelingen in Europa. ‘Wat denkt u, wordt het oorlog?’ vroeg hij een keer aan Lobo, voordat hij in augustus 1939 minister van Justitie werd in het kabinet-De Geer en naar Den Haag verhuisde.
Lony Rabl van Café de Paris bracht in mei 1939 nog een bezoek aan haar dochter Annemarie en schoonzoon Hans Lobbenberg in Londen. Zij waren daar eind 1938 naartoe gevlucht vanuit Keulen en hadden er met een zakenpartner hun corsettenfabriek voortgezet. Lony hoorde dat Annemarie zwanger was en was verrukt over de komst van haar eerste kleinkind. Op 3 september 1939 verklaarde Engeland de oorlog aan Duitsland en kon Lony voorlopig niet meer naar Engeland reizen.
Negen dagen later, op 12 september 1939, werd haar kleinzoon Peter geboren. Ze schreef hem een brief: ‘Welkom, mijn lieve kleine jongen. Vandaag kreeg ik je eerste lieve brief van 19 september, toen je net een week oud was. Ik was er zo verschrikkelijk blij mee, en zal hem zorgvuldig bewaren, en als je zelf eenmaal lezen kunt kun je hem terugkrijgen, en ik ben er zeker van dat je er waanzinnig veel plezier aan zult beleven. Wat zou ik je graag willen zien en op mijn arm willen nemen en toekijken hoe je gevoed wordt of slaapt, of in bad wordt gedaan door Tante Resi. Ik zou je zelfs graag willen horen huilen, vooral als je dat niet al te vaak en te lang doet. Maar wie weet of je eerste en misschien ook wel je tweede verjaardag voorbij zullen gaan voordat we persoonlijk kennis zullen maken.’

 

Uit: Frank van Kolfschooten, De Beethovenstraat. Een biografie. Uitgeverij De Kring, 288 pags, geïllustreerd.

 

 

© 2021 Frank van Kolfschooten

pro-mbooks1 : athenaeum