Leesfragment: De dood in Taormina

29 augustus 2021 , door Arnon Grunberg
|

31 augustus verschijnt de nieuwe roman van Arnon Grunberg: De dood in Taormina. Wij publiceren voor!

In een gebed dat geen gebed is, een bekentenis die geen bekentenis is, een liefdesbrief, nee, een verlaat antwoord op een liefdesbrief, vertelt Zelda (26) over haar leven als lokeend in dienst van een jeugdbende, als drager van eigen en andermans geheimen. En over de rest van haar leven, dat begon nadat ze haar vader op haar zestiende beloofde niet vroegtijdig te zullen sterven.

Een verloren opschrijfboekje (toeval? noodlot?) voert haar naar de acteur Jona (tweevoudig winnaar van de Louis d’Or). Met hem en een Zweedse cowboy zonder cowboyhoed reist ze naar Taormina, volgens Jona het betere decor voor het geluk. Onder de Siciliaanse sinaasappelbomen leven Zelda, Jona en de Zweed alsof het bestaan een verhaal is waaraan je je moet overgeven.

Maar vroeg of laat haalt het verleden je in, blijkt het levendiger dan het heden, blijkt de waarheid sneller dan alle kleine en grote leugens. Of niet? Wat als het verleden je nooit inhaalt? Als je voor altijd moet leven met je verzinsels?

De dood in Taormina is een roman over rechtvaardigheid en liefde, over vergiffenis en pragmatisme, acteren en oprechtheid, en over de vraag of datgene waarvoor je leeft ook datgene is waarvoor je bereid bent te sterven.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Bezette gebieden, De joodse messias, Goede mannen, MoedervlekkenHet bestand, Apocalyps en Huid en haar, en bespraken we Aan nederlagen geen gebrek, De man zonder ziekte en Brieven aan Esther. Lees ook, ten slotte, de eerste zin van Arnon Grunbergs Tirza, vertaald door Sam Garrett.

 

I
Canada

Unaccompanied minor

Tot ik Jona ontmoette was ik niet bang om te sterven.

Dit gebed dat geen gebed is, deze bekentenis die geen bekentenis is – je bekent schuld, al het andere is afleidingsmanoeuvre – deze aanklacht die uiteindelijk ook dat niet is, ik mis het geloof om aan te klagen, deze liefdesbrief, nee dit antwoord op een liefdesbrief, een verlaat antwoord, beter laat dan nooit, is eigenlijk een poging een graf te graven. Een poging op te graven om beter te kunnen begraven, dit keer volgens de wet op lijkbezorging. Ik graaf een graf met woorden, ik heb overigens op wat brieven en erotische gedichten in het Engels na nooit geschreven, ik heb alleen vanaf mijn elfde consequent in volzinnen gesproken en dat ben ik blijven doen, maar dat is iets anders, nu schrijf ik omdat ik niet kan praten, ik geef antwoord op vragen die lang geleden aan mij zijn gesteld, en bestaat een groot gedeelte van het leven niet uit die bezigheid? Uit vragen beantwoorden, zelfs vragen die alleen binnensmonds zijn gemompeld.
Dit had ook ‘Versies van Jona’ kunnen heten, maar uiteindelijk gaat dit niet over Jona, dit gaat over mij en niet eens dat is helemaal waar, het gaat net zoveel over een internationale school in China en een dochter die niet aan haar vader durft te vragen: ‘Ga je naar de hoeren, pap, is dat wat je uiteindelijk gelukkig maakt?’ als dat het over het woordje ‘eigenlijk’ gaat en over Jona en mij, over een lokeend met een mes, en Rasmus en Aleppo en een cowboy zonder cowboyhoed die flirtte met de gevangenis.

Ik was acht, het was een uitzonderlijk warme dag in mei, ik had een blauwe jurk aan met allemaal vissen erop, mijn enige jurk die ik zelf had uitgezocht. Die ochtend had mijn moeder gemompeld dat het weer was om de hele dag in een koud bad te gaan liggen en toen keek ze me dromerig aan, zoals ze me vaak aankeek, en ze zei: ‘Gesp je sandalen dicht. Straks verlies je ze.’ In mijn rugzak zat een trommeltje waarin elke ochtend vier rijstwafels en een appel werden gestopt, want ik hield niet van brood en al helemaal niet van kaas. Een van de eerste dingen die ik zei was: ‘Lus nie kaas.’ Nog voor ik goed en wel ‘papa’ of ‘mama’ kon zeggen had ik mijn ouders laten weten dat ik niets van kaas moest hebben.
Normaal zat mijn moeder altijd op de bank met een boek in haar hand en de kat op haar schoot als ik uit school kwam en dan staarde ze me verbaasd aan alsof ze vergeten was dat ze een dochter had. Vaak vroeg ze: ‘Is het alweer zo laat?’
Die warme dag in mei zat ze niet op de bank. De kat was er wel, die lag in de keuken te slapen want daar sliep hij het liefst. Ik doorzocht het huis, mijn moeder was er niet, geen spoor van haar te bekennen, ook geen briefje waarop stond: ‘Ik ben even boodschappen doen.’
Aan het eind van de middag kwam mijn vader thuis en ik zei: ‘Mama is zoek.’ Ik had niet gehuild, ik was dapper. (Eigenlijk ben ik altijd dapper gebleven.)
Hij zei: ‘Ik weet ervan’, en streelde over mijn hoofd. Hij tilde me op en zo doorzochten we samen het huis, alsof hij rekening hield met de mogelijkheid dat ze zich ergens goed had verstopt, in de inloopkast tussen haar kleren, achter een stapel lege schoenendozen die ze om een of andere reden voor mij had bewaard. Dat het gewoon een spelletje was dat mijn moeder met ons speelde.
Die avond nam mijn vader me mee naar een Indonesisch restaurant, hij bestelde een rijsttafel voor twee personen en toen alles was opgediend en hij een slok van zijn biertje had genomen zei hij: ‘Mama is op wereldreis.’
Ik wist niet dat ze van plan was op wereldreis te gaan, ik vroeg: ‘En waarom zijn wij niet meegegaan?’
‘Vanwege jouw school,’ zei mijn vader, ‘en vanwege mijn werk.’
Hij viste een ei uit een kommetje. ‘Om eerlijk te zijn, mama is zichzelf aan het zoeken,’ vertelde hij, ‘ze moet zichzelf even vinden. We moeten geduld hebben met zijn tweetjes.’
Ik had tot die tijd nooit geweten dat mensen zichzelf konden kwijtraken, en mijn moeder leek mij ook niet zo’n type, die zat altijd op de bank met een boek, die wist volgens mij heel goed wie ze was, een lezer; moeder en echtgenote zijn deed ze erbij.
Toen we terugkwamen van het restaurant – we hadden de rijsttafel niet op gekregen, de helft ervan namen we mee naar huis en daar hebben we nog twee dagen van gegeten – vroeg ik: ‘En waar is mama nu?’
Mijn vader pakte een atlas, hij deed die open en liet zien waar ze was. Ze was in Spanje, in het Baskenland.
De maanden daarop reisde mijn moeder dwars door Marokko, Mali, Botswana en nog een paar landen naar Zuid- Afrika, vandaar stak ze over naar Australië en toen begin september de school weer begon was ze in Nieuw-Zeeland aangekomen. Ik had nooit geweten dat mijn moeder zo van avonturen hield, maar mijn vader liet me alles zien in de atlas.

De helft van die zomer heb ik in mijn blauwe jurk met vissen erop rondgelopen, die jurk had ik voor mijn verjaardag mogen uitzoeken en in die jurk kon ik mijn juffrouw, mijn vriendinnen, de buurjongens en de wereldreis van mijn moeder aan. Zolang ik de vissenjurk droeg miste ik haar niet. We gingen naar Spanje op vakantie, ik speelde op het strand en verbrandde omdat mijn vader de zonnebrandcrème was vergeten. Hij verontschuldigde zich heel vaak en heeft een hele avond aan mijn bed gezeten in ons reusachtige hotel terwijl hij mij koelte toe blies om de pijn van de verbranding te verminderen. ‘Sorry, meisje,’ fluisterde hij, ‘sorry, mijn meisje.’
Na de vakantie heb ik de boekenkast van mijn moeder goed bekeken. Het laatste boek dat ze aan het lezen was, Het leven van Pi, lag nog op de bank.
Als ik naar de wereldreis vroeg zei mijn vader: ‘Laten we mama de tijd gunnen. We mogen niet ongeduldig zijn.’ Maar aan alles merkte ik dat hij zelf ook ongeduldig was, dat hij haar eigenlijk achterna wilde gaan.
’s Avonds opende hij de atlas en bestudeerden we samen de route die ze had afgelegd, alsof in die atlas het raadsel van mijn moeder en haar afwezigheid verborgen zat. (Ik ben haar pas raadselachtig gaan vinden door haar afwezigheid, daarvoor heb ik nooit heel veel over haar nagedacht.) Ik vroeg weleens aan mijn vader: ‘Waarom belt ze niet op? Er zijn toch telefoons in Nieuw-Zeeland?’
Dan zuchtte hij en antwoordde hij na een lange stilte: ‘Omdat ze de juiste woorden zoekt.’ Dat krijg je ervan als je te veel boeken leest, dan ben je net zo lang stil tot je de juiste woorden hebt gevonden.
Verder gingen we vaak kleren kopen.
Toen mijn moeder nog bij ons woonde moest ik schoenen dragen tot er gaten in de zolen zaten en liep ik in winterjassen waarvan de knopen waren afgevallen en de mouwen op gerafelde servetten leken. We waren niet arm, maar mijn moeder hield er niet van om geld over de balk te gooien. ‘Dit gaat nog prima,’ zei ze, ‘je moet je nooit iets aantrekken van wat andere mensen zeggen.’ En dan legde ze weer een trui voor me klaar met allemaal gaten erin.
Toen ze verdwenen was kwam aan dat regime een einde. Als mijn vader zijn ongeduld niet langer kon bedwingen zei hij: ‘Kom, we gaan kleren kopen, we nemen het ervan.’
We winkelden alsof het binnenkort verboden zou worden. Winterjassen, sandalen, zomerjurken, korte broeken, laarzen, wanten, rokken, ondergoed, een skibroek. Voor elk seizoen wat. Het leek alsof hij bang was dat mijn moeder binnenkort voor de deur zou staan en ik weer drie jaar met dezelfde jas zou moeten doen. Zelfs al waren de mouwen te kort en ging de jas niet meer goed dicht, volgens haar was het verspilling zoiets naar het Leger des Heils te brengen.
Er waren avonden die zomer dat ik niet dapper was en mijn vader zei dat huilen bij het leven hoorde als eieren bij de kip, maar dat je slecht sliep als je te lang huilde, want een kip was ook niet de hele dag eieren aan het leggen. Dat je het daarom beter kon beperken tot tien minuten per etmaal. Hij zette de eierwekker. Tien minuten huilen per dag, meer heeft een mens niet nodig.
Aan het eind van de zomer stonden we in een schoenenwinkel, de school was al begonnen en ik had een korte broek aan. Het was nog steeds prachtig weer, ik heb die maanden veel ijsjes gegeten, want mijn vader had de vrieskast ermee volgestopt. Ik was prachtige lakschoenen aan het passen, ik wilde graag lakschoenen, witte lakschoenen, en toen zei mijn vader, midden in die schoenenwinkel: ‘Je moeder is niet op wereldreis, je moeder is bij Romy in Toronto en Toronto ligt in Canada.’
Dus niet Nieuw-Zeeland, gewoon in Canada.
We kochten die witte lakschoenen en ik moest hard huilen terwijl mijn vader aan het afrekenen was, want ik vond het verschrikkelijk dat mijn moeder in Canada was beland, dat die hele reis die we samen met haar door de atlas hadden gemaakt niet klopte. Mijn vader zei: ‘Laten we naar huis gaan, ik heb hier geen eierwekker bij de hand. Dit is niet fijn voor de andere mensen, thuis kan ik je beter troosten.’
Met mijn nieuwe lakschoenen in een tas renden we naar huis, daar aten we een ijsje, een perenijsje, dat was mijn lievelingsijs en mijn vader troostte me zoals hij me had getroost in dat hotel in Spanje met uitzicht op zee en na een hele tijd troosten vertelde hij me dat mijn moeder verliefd was geworden op Romy, een francofone Canadese, die in Toronto voor een advocatenkantoor werkte.
‘Via een datingsite,’ zei mijn vader, ‘het is allemaal via een datingsite gegaan en daarna gingen er nog een stuk of veertig e-mails overheen, die haar het hoofd op hol hebben gebracht, gewoon woorden en fotootjes. Daarom wilde ik het jou niet vertellen, want ik dacht: de realiteit haalt haar nog wel in, maar kennelijk niet. Ze zit er nog steeds. Ze is helemaal dol van verliefdheid.’ Daarop pakte mijn vader de eierwekker en zei: ‘Nog een kwartiertje en dan stoppen we met huilen voor vandaag.’
Dat van die datingsite vond mijn vader erg, dat kon ik aan zijn gezicht zien. Mij kon het niets schelen hoe ze die Romy had gevonden, mij kon het alleen schelen dat ze die Romy belangrijker vond dan mij, mijn vader en al haar boeken.
Waar het om gaat is dat mijn moeder van de ene dag op de andere naar Canada vertrok omdat ze verliefd was geworden op Romy, zo verschrikkelijk verliefd dat ze alles vergat. Zo verliefd ben ik nooit geweest. Ik ben best wat vergeten, alleen hoefde ik daar niet verliefd voor te zijn. En het belangrijkste heb ik onthouden, al sla ik hier en daar beleefdheidshalve iets over.

[...]

&nsbp;

Copyright © Arnon Grunberg 2021

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum