Leesfragment: De drie rivieren

15 augustus 2021 , door Alfred Birney
|

Lees je in voor Zomergasten met fragmenten uit De tolk van Java (2016), In de wacht (2020) en Alfred Birneys trilogie De drie rivieren, op Athenaeum.nl.

Wachtend op een operatie ziet Alan Noland vanaf zijn ziekenhuisbed de multiculturele samenleving aan zich voorbijtrekken. Ongegeneerd etnisch profilerend en wars van politieke correctheid legt hij zijn tijdelijke leefomgeving onder de microscoop. Daarbij spaart hij ook zijn eigen falen op persoonlijk vlak niet. Wat Alan ziet verbaast, ergert en vermaakt hem zodanig dat hij zijn levensgevaarlijke fysieke toestand bijna vergeet.

 

Rivier de Lossie

1

Het was in mijn veertigste levensjaar dat het lot me sluipenderwijs aan een hiaat in mijn bestaan kwam herinneren. Door het plotselinge uiteenvallen van een band die mij had gecontracteerd voor optredens in Schotland leek mijn vliegticket waardeloos geworden. Maar ik had mijn afwezigheid voor de komende weken overal al aangekondigd en greep de gelegenheid aan om de bedevaart te ondernemen die ik mezelf ooit als jongeling had voorgenomen.
Tijdens de voorbereidingen op mijn reis herinnerde ik me uit een donkere episode van mijn verleden een scène waarin de voetsporen van mijn leven onzichtbaar voor me uit dansten. Ik had mijn gitaar achtergelaten op een feestje bij een Amerikaanse jongen die na zijn schooltijd op de Nederlandse American High School in Den Haag was blijven hangen. Met een buurjongen, die net in het studentenhuis waar ik zat was komen wonen, wandelde ik naar het huis van de Amerikaanse jongen aan de Conradkade. Het was een huis van expats, er werd niet opengedaan. Mijn buurjongen, ook een gitarist, dacht dat er politie aan de deur werd vermoed. Amerikaanse kinderen van kosmopolitische ouders waren vaak huiverig voor politie-invallen in die tijd, ze waren dat gewend in eigen land.
Toch maakte het me wantrouwig. Ik was bang dat ik mijn gitaar voorgoed kwijt zou zijn. Mijn buurjongen schudde misprijzend zijn hoofd, maakte een geruststellend gebaar en stelde voor naar huis terug te gaan.
Ik voelde me wat verloren, de wind joeg duizenden herfstbladeren over de brug, we doken diep in onze jassen. Ik vroeg me af hoe mijn metgezel gitaar zou spelen en bekeek zijn vingers, die zich kromden rond de revers van zijn ouderwetse loden jas.
Hij werd geroepen door een Iers stel aan de overkant. We schoolden samen op de vluchtheuvel tussen de tramrails op de kruising van de Laan van Meerdervoort en de Conradkade. De Ierse jongen droeg een lange jas met capuchon en had zijn gitaarkoffer volgeplakt met kleurige stickers die een reis om de wereld verrieden. Zijn gezellin had een vioolkoffer onder haar arm.
De jongens beraadslaagden waarheen te gaan. Het meisje en ik zwegen, het was op een avond in 1971, ik was twintig, zij misschien wat jonger, de jongens waren iets ouder. De Ier wilde naar Café Chantant aan het Noordeinde. Maar volgens mijn buurjongen was het dringen geblazen als je daar op zaterdagavond wilde spelen. Hij kende de stad goed en wist wel iets anders.
We liepen over de laan richting bioscoop Metropole en sloegen de ambassadewijk in. Uit een villa klonk jazzmuziek, ik zag mensen in avondtoilet voor de ramen en droomde er het pluche en de kroonluchters bij. Het meisje en ik liepen zwijgend achter de jongens aan. Ik hoorde ze spreken over David Crosby, die een solo-elpee had uitgebracht. Ik kende de plaat, ik huiverde altijd bij het laatste nummer, een soort gregoriaans uit de kelen van spoken in een onwezenlijk escheriaans trappengewelf. De titel was ‘I’d Swear There Was Somebody Here’ en vormde een verhaal zonder woorden met de elpeetitel: If I Could Only Remember My Name
De jongens discussieerden onderweg langs de Scheveningse Bosjes over de betekenis van David Crosby’s lyriek. De een hield het op een hang naar de reïncarnatieleer, de ander op een diep gemis zonder duidelijke voorstelling van wat dat gemis precies kon zijn. Misschien bedoelden ze hetzelfde, maar spraken ze langs elkaar heen.
Een clandestiene folkclub lag ergens boven in een hoekhuis in het Renbaankwartier, waar je de zee kon ruiken. Er was geen alcohol of marihuana, wel hete soep. Schaakborden, thee, gedempte conversaties. Op een barkruk zat een jongen met een bebrild vollemaansgezicht, varkenslijf en worstvingers geweldig gitaar te spelen. Hij zong in het Gaelic. Ik verstond hem niet, maar begon een land te missen waar ik nog nooit geweest was.

 

© Alfred Birney 2009 (Rivier de Lossie); 2010 (Rivier de IJssel); 2011 (Rivier de Brantas); herziene editie 2020; eerder verschenen als novellenreeks bij Uitgeverij In de Knipscheer

pro-mbooks1 : athenaeum