Leesfragment: De droom van de rode kamer

12 november 2021 , door Cao Xueqin
|

Vandaag in vier Athenaeum Boekhandels: Cao Xueqins klassieke roman De droom van de rode kamer of: Het verhaal van de steen, vertaald uit het Chinees en van een nawoord voorzien door Anne Sytske Keijser, Mark Leenhouts en Silvia Marijnissen. Lees bij ons de eerste pagina’s.

De droom van de rode kamer wordt gerekend tot de hoogtepunten van de klassieke Chinese literatuur, het summum van de Chinese romankunst. In tweeduizend bladzijden toont Cao Xueqin de rijkdom van de achttiende-eeuwse adel, die leeft achter rode muren en met behulp van broze banden met de keizer probeert vast te houden aan zijn macht. Maar is die rijkdom misschien uiteindelijk toch niet een illusie? Tot dit boeddhistisch-taoïstische inzicht komt de jonge Baoyu: geboren met een stuk ‘bezielde jade’ in zijn mond, een steen van mythische oorsprong. Zijn liefdesleven vormt de rode draad van het grote familieverhaal. In een fameuze driehoeksverhouding met twee nichtjes leert hij het verschil kennen tussen liefde en huwelijk. Ontnuchterd denkt hij er steeds vaker aan het aardse leven op te geven en als bedelmonnik verder te gaan.

De droom van de rode kamer laat zich enkel vergelijken met de allergrootste romans uit de wereldliteratuur: De Buddenbrooks van Thomas Mann of Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust.

Mark Leenhouts, Silvia Marijnissen en Anne Sytske Keijser werkten twaalf jaar aan de vertaling van dit monumentale boek.

 

Hoofdstuk 1

In een droom ziet De Verholene het stuk bezielde jade
In zijn armoe treft De Simpele een schone jongedame

Voor u ligt het eerste hoofdstuk van dit boek. Het is opgetekend naar de wereld van droom en illusie waarin de auteur naar eigen zeggen zelf heeft verkeerd, maar om die ware feiten te verhullen heeft hij ze, met behulp van de overlevering van het stuk ‘bezielde jade’, in de vorm gegoten van dit Verhaal van de steen. Vandaar ook dat hij namen als De Verholene gebruikt. Over wat voor zaken en personen gaat het in dit werk? De auteur zelf zegt daarover:
‘Nu ik volkomen aan de grond zit en werkelijk niets van mijn leven heb gemaakt, denk ik onwillekeurig terug aan de vrouwen die ik vroeger heb gekend. Als ik hen allemaal onder de loep neem en met mezelf vergelijk, kom ik tot de conclusie dat ze in levenswandel en levenswijsheid stuk voor stuk mijn meerdere zijn. Dat ik als heer met grijze slapen moet onderdoen voor het schone geslacht, vervult me van diepe, diepe schaamte. Maar mijn berouw komt te laat, want wat kan ik er nu nog aan veranderen? Het enige wat ik nog wens is een boek te schrijven over hoe schandelijk ik uiteindelijk als een man zonder enig talent aan lagerwal ben geraakt, in weerwil van de opvoeding door mijn vader en familie, en ondanks alle wijze raad van mijn leraren en vrienden – in een tijd, bovendien, dat de hemel en onze voorvaderen mij nog goedgezind waren, ik in de duurste zijde gekleed ging en me aan de fijnste spijzen tegoed deed. Hiermee wil ik de wereld laten weten dat er, hoe talrijk mijn zonden ook mogen zijn, in de vrouwenvertrekken opmerkelijke personen hebben geleefd die niet in vergetelheid mogen raken omwille van mijn eigen onwaardigheid, omdat ik mijn tekortkomingen zogezegd zou willen verbergen. Vandaar dat het schamele stulpje waarin ik nu woon, dit “opklapbed en kleifornuis”, zoals dat heet, mijn openhartigheid beslist niet in de weg zullen staan; integendeel, de ochtendbries en avondmaan, de wilgen aan de ingang en de bloemen in de hof laten de inkt juist rijkelijk vloeien. Al ontbreekt het mij aan opleiding en literair vernuft, wie zegt mij dat ik niet in simpele, ongekunstelde taal mijn relaas kan doen? Zo kan ik de vrouwenvertrekken voor het voetlicht brengen en tegelijk mijn medemens wat verstrooiing bieden, een kortstondige prikkeling der zinnen. Is dat niet van de nood een deugd gemaakt?’
Daarmee is ook meteen duidelijk waarom er een naam als De Simpele in zijn boek voorkomt. Hetzelfde geldt overigens nog sterker voor de woorden ‘droom’ en ‘illusie’ hierboven: die vormen het uitgangspunt van het boek en zijn bedoeld om de lezer daar nog eens nadrukkelijk op te wijzen.

U zult zich afvragen, beste lezer, waar dit boek vandaan komt. Die geschiedenis grenst aan het onwaarschijnlijke, maar is bij nadere beschouwing beslist het aanhoren waard. We moeten ervoor terug naar de tijd dat godin Nüwa stenen smolt om de hemel te herstellen. De rotsen bij de Fabelkloof in de Woestebergen smolt ze daarvoor om in zesendertigduizend vijfhonderd-en-één stenen van zestig bij honderdtwintig el, vervolgens gebruikte ze er slechts zesendertigduizend vijfhonderd en liet er eentje onbenut liggen, aan de voet van de Blauwe Richel. Wie had kunnen denken dat deze steen bij het omsmelten een ziel en geestvermogens had gekregen, dat hij uit zichzelf kon bewegen en zich groter en kleiner kon maken? Toen hij zag dat alle andere stenen wel voor de reparatie van de hemel waren gebruikt en alleen hij niet goed genoeg was bevonden, raakte hij verbitterd en maakte zichzelf verwijten; hij sleet zijn dagen in diepe droefenis.
Op een dag dat hij weer eens zat te treuren zag hij in de verte plotseling een boeddhistische monnik en een taoïst zijn richting uit komen, die er zeer onalledaags uitzagen en zich ook bepaald excentriek gedroegen. Ze gingen aan de voet van de Blauwe Richel op de grond zitten praten en zagen daar de helder glanzende steen, die zich juist zo klein had gemaakt als een parel aan een hangertje. De monnik vond hem zo mooi dat hij hem in zijn hand nam en zei: ‘Aan je vorm zie ik meteen dat je een bezield wezen bent, je hebt alleen geen praktisch nut. Ik zou iets op je moeten graveren, zodat iedereen in één oogopslag weet hoe uitzonderlijk je bent. En daarna wil ik je mee op reis nemen naar een land van bloei en voorspoed, naar een huis van letterlievenden en ambtsdragers, in een streek met het mooiste natuurschoon, waar vrede en rijkdom heerst.’
De steenwas zeer verheugd en vroeg: ‘Wat zou u op me willen graveren, als ik vragen mag? En waar is die plek waarover u het heeft?’
De monnik lachte. ‘Geen vragen nu, je zult het vanzelf zien.’ Na die woorden schoof hij de steen in zijn mouw en slenterde samen met de taoïst weer verder – niemand wist waarheen.
Eeuwen, eonen gingen voorbij, totdat een zekere taoïst genaamd Leegte op zijn zoektocht naar onsterfelijkheid langs de Blauwe Richel bij de Fabelkloof in de Woestebergen kwam, waar hij een grote steen zag liggen met daarop een opmerkelijk relaas in fijn handschrift. Leegte las het van begin tot eind en kwam erachter dat het om een aanvankelijk levenloos stuk steen ging dat niet uitverkoren was voor de reparatie van de hemel, vervolgens een wonderbaarlijke gedaanteverandering had ondergaan en door Meester Grenzeloos en Heer Oneindigheid was meegenomen naar de mensenwereld, waar hij uiteindelijk het nirwana had bereikt. De plek van zijn aardse val was vermeld, evenals die van zijn wedergeboorte, zijn huiselijke en amoureuze leven werden uitvoerig beschreven, en er waren zelfs gedichten, liederen en raadsels opgenomen. Alleen de jaartallen van de dynastieke periode ontbraken en waren dus niet na te gaan. Aan het einde las hij wel de volgende gatha:

Afgedankt werd ik als steen voor de hemel,
verspeelde zo jaren in ’t aardse gewemel.
Ziehier mijn twee levens, de feiten zijn kaal,
wie smeedt ze om tot een wonderverhaal?

p>Nu begreep Leegte dat het een steen met een geschiedenis was en hij richtte het woord tot hem: ‘Mijn beste steen, in jouw ogen is je verhaal kennelijk belangwekkend genoeg om wereldkundig te worden gemaakt, anders stond het hier niet ingekerfd. Maar in mijn ogen ontbreekt er om te beginnen een dynastieke datering, en ten tweede is er geen sprake van grote wijsheid of politieke trouw, noch van goed staatsmanschap om hof en zeden in het gareel te houden. Ik zie alleen een reeks zonderlinge vrouwen, ten prooi aan liefde en andere dwaasheden, die karig bedeeld zijn met deugd of talent. Ook al zou ik dit alles overschrijven, ik zie er geen stof in voor een opzienbarend boek.’
Zoals hij had verwacht antwoordde de steen hem: ‘Bent u nu echt zo naïef, mijn meester? Me dunkt dat onofficiële geschiedenissen door de eeuwen heen altijd valse dynastieke dateringen hebben gebruikt, zoals die van de illustere Han of Tang. Maar voor mijn verhaal wil ik dat cliché niet gebruiken, ik ga enkel uit van de gebeurtenissen zoals ik ze zelf heb meegemaakt, dat maakt het juist levendig en oorspronkelijk. Bovendien staan die geschiedenissen vol met laster over hooggeplaatste personen en minachting van vrouwen en echtgenotes; de onzedelijkheden en misdrijven zijn er niet van de lucht. Nog erger zijn de “dartele verhalen”, zoals dat heet: de obsceniteiten en smerigheden die je daarin tegenkomt bezoedelen de jeugd. Of neem al die populaire liefdesromannetjes: altijd weer dezelfde knappe studenten en beeldschone jongedames, zowel van de verhalen als de personages gaan er dertien in een dozijn, en uiteindelijk lopen ze altijd weer uit op dezelfde onbetamelijkheden. Alleen omdat de auteur ons een paar van zijn eigen liefdesgedichten en sentimentele versjes wil slijten, zuigt hij de namen van een verliefd stel uit zijn duim, waar hij vervolgens de onvermijdelijke dienstmeid aan toevoegt om verwarring tussen die twee te stichten, zoals de nar in een toneelstuk. Het toppunt is nog wel de belegen boekentaal, die zelfs de meid uitkraamt, het is een en al “edoch” en “deswege”, volstrekt onnatuurlijk en ongeloofwaardig. Dat haalt het toch allemaal niet bij de vrouwen die ik mijn halve leven om me heen heb gehad. Ik durf niet te zeggen dat het betere mensen zijn dan die in de boeken van voor mijn tijd, maar met hun belevenissen, waarvan ik geen detail achterwege laat, kun je toch aangenaam de tijd verdrijven. Zelfs die paar onbeholpen verzen van mij zullen goed genoeg zijn voor een lach of een toost aan tafel. Alle geluk en tegenslag in de liefde, alle blijdschap en verdriet in het leven, heb ik naar waarheid opgetekend, ik heb er niet de geringste interpretatie aan durven geven, om vooral niet aan echtheid in te boeten. Ik hoop enkel dat de mensen er simpelweg van zullen genieten wanneer ze bijkomen uit hun dronkenschap of slaap, of wanneer ze hun zorgen en beslommeringen even willen ontvluchten, niet alleen om eens iets nieuws voorgeschoteld te krijgen, waarmee ze hun vastgeroeste ideeën kunnen opfrissen, maar vooral om iets van hun levenskracht te kunnen sparen, die ze anders maar zouden verdoen met het najagen van illusies en ijdelheden. Wat zegt u daarvan, mijn meester?’

[...]

 

Copyright vertaling en nawoord © 2021 Anne Sytske Keijser, Mark Leenhouts en Silvia Marijnissen / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 xj Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum