Leesfragment: De geschiedenis van mijn seksualiteit

03 juni 2021 , door Sofie Lakmaker
| |

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: Tobi Lakmakers De geschiedenis van mijn seksualiteit. Vandaag gaat ze in gesprek met Bob Kappen bij Athenaeum Boekhandel Van Rossum, te volgen via een live-verbinding. Kijk mee en lees een fragment.

'De geschiedenis van mijn seksualiteit luidt: dat ik altijd op zoek ben geweest naar iemand die de deuren en ramen zou sluiten, zou zeggen: en nu is het goed. Meer concreet viel ik eerst op mannen en toen op vrouwen, natuurlijk altijd al op vrouwen, op Muriël de roodharige bijlesdocente met de lange benen, op wie niet, maar ik hield mijn ogen of iets anders erg cruciaals ongeopend. Dat doet ook eigenlijk weinig ter zake.'

De geschiedenis van mijn seksualiteit is het messcherpe en onconventionele romandebuut van Tobi Lakmaker, ooit tot muze verklaard en later tot lesbische fundamentalist. Een essentieel werk, gedurfder geschreven dan Frenkie de Jong voetbalt. Over het genie dat Tobi Lakmaker is, was of had moeten zijn. 'Sofie Lakmaker en Lil' Kleine delen een brutaal soort eenzaamheid.' – Kees de Koning

Tobi Lakmaker (1994) schrijft columns voor De Groene Amsterdammer en LINDA.meiden. Na korte tijd Russisch en literatuurwetenschap gestudeerd te hebben rondde hij in 2018 zijn opleiding filosofie af.

 

 

Proloog

Mijn moeder is een vaderjood

Mijn moeder zei altijd: ‘Wij hebben geen rijke vrienden, ze hebben gewoon op het juiste moment een huis gekocht.’ Op precies het juiste moment hebben mijn ouders een huis gekocht: in de Jacob Obrechtstraat, nummer 7 – hartje Oud-Zuid. Iemand zei ooit dat er twee typen mensen in Amsterdam Oud-Zuid wonen: de ordinair rijken en de intellectuele Joden. Wij waren niet ordinair rijk, moest ik almaar geloven, we waren niet Joods – mijn moeder was slechts een vaderjood – en ik heb mijn vader weleens gevraagd wat een intellectueel was en toen antwoordde hij: ‘Alleen Wilfred Oranje is dat.’
Toen ik twintig was heb ik een tijdje in de oude kamer van Wilfred Oranje gewoond, want die was inmiddels dood, en wanneer ik dan wakker werd zag ik honderden uitgaven van Sigmund Freud om me heen. Ik heb het daar niet heel lang uitgehouden. Ik wilde ook een intellectueel worden, maar telkens wanneer ik een boek las, viel ik in slaap. Zo gaat het nu eenmaal: als ik te lang naar het werk staar van mannen die op Sigmund Freud lijken, val ik gewoon in slaap.
Van mijn achttiende tot mijn tweeëntwintigste heb ik geprobeerd allerlei Sigmund Freuds tot me te nemen, en eigenlijk heb ik daar maar één helder te omschrijven gevoel aan overgehouden: dat ik Sigmund Freud niet was. Preciezer geformuleerd: dat ik geen man was, maar een vrouw. Grote moeite had ik – met het zijn van een vrouw. Ze wilden dat ik mijn haar lang liet groeien. Natuurlijk heeft niemand dat ooit hardop zo gezegd, maar als de mensen je iets door je strot willen duwen gebruiken ze over het algemeen hun mond niet. Ze laten het je weten.
Inmiddels heb ik heel kort haar en zit ik in een praatgroep voor transgenders. Wil je daar meer over weten? Bel me maar. Ik ben ook helemaal geen transgender, ik ben gewoon iemand die heel graag vrouwen penetreert en het beu is omwille daarvan de hele tijd apparaten aan te schaffen. Die dingen kosten bakken vol geld en de helft van de tijd weet je niet waar je mee bezig bent, omdat dat peperdure toestel scheef is gaan zitten. Weet je waar ik klaar mee ben? Dingen die scheef zitten.
Natuurlijk had ik ook boeken kunnen gaan lezen van mensen die niet op Sigmund Freud leken – vrouwen bijvoorbeeld, of mannen van kleur. Of nog beter: vrouwen van kleur. Maar het punt is dat die nooit tot de canon behoren. De godvergeten canon. En dan hoor ik je denken: ‘Woolf behoort óók tot de canon, Baldwin behoort óók tot de canon.’ Om daar heel eerlijk antwoord op te geven: van Baldwin wil ik altijd nog een boek kopen, en bij Virginia Woolf viel ik ook in slaap. Vlak nadat ze die bloemen ging kopen, viel ik in slaap.
Zo rond mijn zeventiende is bij mij het idee ontstaan om een genie te worden. Het vervelende van genialiteit is alleen dat het net zoiets is als homoseksualiteit: je wordt het niet, je blijkt het te zijn. Althans, dat zeggen ze. Volgens mij waren alle genieën gewoon mensen die in staat waren om hun telefoon niet op te nemen wanneer de wereld weer eens wat van hen wilde, om zich zo te kunnen concentreren op iets waar de wereld per toeval op zat te wachten. Hoe dan ook: ik nam mijn telefoon óók heel vaak niet op, zo vaak dat mijn vriendinnen er op een gegeven moment gewoon de brui aan gaven. Ze gingen over me roddelen. Ze zeiden dat ik in feite niet deugde, en dat ik wel lesbisch moest zijn door de manier waarop ik naar Zahra keek. Gelijk hadden ze – op alle fronten.
Omdat mijn vriendinnen me hadden laten vallen, ging ik steeds meer om met Felix en Chiel. Van ons witte en categoriale gymnasium waren zij het meest wit en categoriaal, en dat beviel me wel. Tijdens de pauze zei Chiel meestal maar één ding: ‘Is dit het nou?’ en dan knikte Felix. Ik knikte ook, maar eigenlijk wist ik niet precies waarover hij het had. Ik wist alleen dat hij gelijk had, want dat hadden ze: de witte en categoriale types. Zelf heb ik zelden gelijk gehad, en dat is me na verloop van tijd wel zwaar gevallen.
Eigenlijk heb ik overal naast gezeten. Naast de jongens en naast de meisjes, naast het juiste antwoord en nog belangrijker: naast de juiste vraag. Een mens kan antwoorden hebben zoveel hij wil, maar wie het ontbreekt aan de juiste vraag spreekt nog steeds in het luchtledige. Daar ben ik wel achter gekomen. Waar ik achter ben gekomen, is er dat er antwoorden aan een vraag voorafgaan. En zolang die niet kloppen, blijf je het houden: ongelijk.

 

© Sofie Lakmaker, 2021

pro-mbooks1 : athenaeum