Leesfragment: De grijzen

25 mei 2021 , door Vincent Merjenberg
|

Nu in vier Athenaeum Boekhandels: Vincent Merjenbergs De grijzen. 1 juni ging hij in gesprek met Bob Kappen bij Athenaeum Boekhandel Het Martyrium, te volgen via een live-verbinding. Kijk mee en lees een fragment.

De grijzen is een ingenieus gecomponeerde roman over het kwaad en de dingen waartoe de mens onder bepaalde omstandigheden in staat is. Over de verhalen die we verzinnen om betekenis te geven aan wat we niet kunnen verklaren.

In de grensstad praat niemand over ‘de vondsten’: de lichamen van mannen, vrouwen en kinderen die rechtop in de aarde worden aangetroffen. Ze worden opgegraven in de buitenwijken, waar de hopelozen zich opmaken voor de gevaarlijke oversteek naar de andere kant van de grens. Lena, een jonge journalist, wordt vanuit de hoofdstad uitgezonden om onderzoek te doen. Ondertussen blikt een oude man vanuit zijn appartement in de hoogte terug op zijn beginjaren in de stad. Zijn herinneringen dwingen hem onder ogen te zien dat hij meer van de vondsten af weet dan hij wil.

 

Het donker

De herinneringen komen uit de diepte. Sinds de eerste vondsten werden gedaan en ik er voor het eerst over las – ondertussen alweer maanden geleden – worden ze scherper, pijnlijk scherp, en ze komen steeds vaker bovendrijven, of ik het nou wil of niet. Ik weet dat het komt door wat ik lees, doordat ik lees. Dat het daar in ieder geval mee begint. En toch volg ik de berichtgeving over de gruwelijkheden op de voet: de speculaties, de zogenaamde ooggetuigenverslagen, de beschuldigingen die steevast volgen op iedere nieuwe ontdekking. Veel stelt het allemaal niet voor. De kranten stellen tegenwoordig überhaupt niet veel meer voor.
Ik weet dat het niet onbestraft blijft, die nieuwsgierigheid naar wat ik eigenlijk met rust zou moeten laten. Niets blijft onbestraft, weet ik nu, maar ik wil niet op de zaken vooruitlopen. Ik verslind de details. Ik heb dat altijd gedaan: een goede schrijver aanbidt ze, en een goede schrijver, dat ben ik. De vele details over de lichamen die ondergronds worden aangetroffen haken zich vast in mijn gedachten. En die worden als vanzelf trager, bezwijken onder het gewicht van wat ik lees, en weerloos tegen zoveel dwingende beschrijvingen word ik teruggetrokken de diepte in, het donker in. Daar vind ik de vergeten (of verborgen) dingen terug die me ’s avonds wakker houden of me midden in de nacht ruw wekken. Tot het licht wordt heb ik de tijd om na te denken over het nut van mijn herinneringen. Of ik er iets mee moet, of ik er iets mee kan.
Ik heb lang gedacht dat ik het kwijt was, het donker. Ik heb het in elk geval lang weten te mijden. Maar nu is het er weer, hoezeer ik ook probeer aan andere dingen te denken. De tijd die verdween en de pijn die altijd gebleven is terwijl ik hem zo vaak vergat: op de een of andere manier zijn ze met elkaar vergroeid. Dat zie ik steeds beter in. Ik word daarbij geholpen door die tijd zelf: die trekt de knoop alsmaar strakker. De dingen worden tegelijkertijd duidelijker en onontkoombaarder. Vroeger dacht ik dat die twee eigenschappen in elkaars verlengde liggen.
En toch blijf ik lezen. Ik ben zowaar begonnen de berichten over de vondsten te bewaren in een heus archief, hoe onzinnig ze meestal ook zijn. De journalisten lijken niet te willen weten wat er precies gebeurd is, wat er precies gebeurt, en met hun artikelen schrijven ze in wijde bogen om de waarheid heen.
Er zijn meerdere theorieën, de ene nog stompzinniger dan de andere. Over bendes bijvoorbeeld, die geprobeerd hebben tegenstanders op te ruimen. Uitgebreide achtergrondartikelen over de toenemende macht van criminelen in de stad en hun steeds buitensporiger gewelddadigheid. Ik ken de bendes van deze stad, stuk voor stuk, en ik weet wat ik van deze stukken moet geloven en wat niet.
Andere journalisten schrijven met nauwelijks verholen minachting over het bijgeloof dat nog altijd heerst in de buitenwijken – ook ik heb me daar ooit toe verlaagd – en over de bewoners die de vondsten verbinden aan offerrituelen van hun voorouders, of ze zien als wraak van de goden die ze aanbidden. Soms reppen ze zelfs van eerdere beschavingen, van buitenaardse indringers, van andere dimensies. Het levert allemaal goede verhalen op, en die verhalen leveren lezers op. Als het allemaal niet zo intriest was, gemakzuchtig bovendien, had ik erom kunnen lachen.
Ook verscheen er een boek, het ligt hier op mijn schrijftafel naast de nieuwste map vol krantenknipsels, waarin gesteld wordt dat de man die lang geleden veroordeeld is voor de moord op ten minste zesentwintig migranten, onterecht vastzit. En dat de echte moordenaar nog altijd vrij rondloopt, dat het telkens weer zijn slachtoffers zijn die gevonden worden.
Er kwam de laatste tijd zowaar iets als toerisme op gang dat zich specifiek richt op alles wat te maken heeft, of zou kunnen hebben, met de vondsten. Vanuit het hele land komen ze de verschillende vindplaatsen in de buitenwijken bekijken, waarbij dan ook meteen een bezoek gebracht wordt aan een van de vele exotische gebedshuizen, de achterafstraten waar drugs verhandeld wordt, of de buurt waar kinderen worden geprostitueerd. En zo wordt de suggestie gewekt dat alles verband houdt met elkaar, dat iedere vorm van gruwelijkheid vraagt om een andere vorm, of juist beantwoord wordt met nog meer geweld.
Uit de verwoede pogingen een zekere logica vast te stellen blijkt de gekte. En de manier waarop er krampachtig naar betekenis wordt gezocht, er op alle mogelijke manieren verklaringen worden gegeven voor wat al zo lang onverklaarbaar is, maakt des te pijnlijker duidelijk hoe ver men ernaast zit. Ieder verhaal lijkt hetzelfde te vertellen: we hebben hier om gevraagd. Dit in het duister tasten van de journalisten, types zoals ik ooit geweest ben (al dacht ik misschien anders te zijn), de politie en dat van de bijgelovige bewoners van de vervallen flatgebouwen niet ver van de vindplaatsen, intrigeert me mogelijk nog meer dan wat er daadwerkelijk ondergronds wordt aangetroffen.
De berichtgeving wordt niet alleen steeds breder en vergezochter: in korte tijd is ook de toon sterk veranderd. Toen de eerste lichamen werden aangetroffen, door werklui die de nieuwe metrotunnels aanlegden, was de vondst zelf het nieuws geweest: dat er zomaar lijken gevonden worden, midden in de stad. En er zaten vrouwen en kinderen bij! Dat was het nieuws, de uitvoerige beschrijvingen van de lichamen bleven achterwege – en ik sliep nog als een baby. Maar de keren daarna – verderop in dezelfde tunnel of bij andere bouwprojecten in de buitenwijken, inmiddels elf vondsten in totaal – werd het iedereen duidelijk dat er een verband bestaat, al is het omdat het telkens om tientallen lichamen gaat die, zo bleek algauw uit onderzoek, ongeveer in dezelfde periode bedolven zijn geraakt. En zo werd er gaandeweg meer aandacht besteed aan de details, telkens weer de details: de ‘goede’ staat waarin de lichamen verkeren en de wijze waarop ze in de aarde aangetroffen worden, rechtopstaand en met grote kracht samengeperst.
In de details vind je de waarheid, lijkt men steeds meer te geloven. Die misvatting won al terrein toen ik zelf nog schreef, journalistiek bedoel ik dan. Steeds vaker worden ooggetuigen aan het woord gelaten, bewoners van de arme wijken die hebben gezien wat er werd opgegraven of arbeiders van de bouwbedrijven die ter plaatse waren toen de lijken werden gevonden.
Het zijn de details die deze mensen geven, over de geuren, over de grimassen, over de resten van kleding, die mij in hun ban hebben gekregen en die maken dat ik ’s nachts door ondergrondse tunnels loop.

 

© 2021 Vincent Merjenberg

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum