Leesfragment: De honderd waterputten van Salaga

27 september 2021 , door Ayesha Harruna Attah
|

Vanaf 28 september is Ayesha Harruna Attah onze nieuwe bovenbuurvrouw als writer in residence. Tijd om haar beter te leren kennen, met een fragment uit De honderd waterputten van Salaga (The Hundred Wells of Salaga), vertaald door Annelies de hertogh en Els de Roon Hertoge.

Aminah woont met haar vader, zijn twee vrouwen en hun kinderen in een afgelegen dorp. Haar idyllische leven wordt bruut verstoord als op een dag gemaskerde mannen hun huis aanvallen, alles in brand steken en haar ontvoeren. Wurche groeit op in een vooraanstaande familie, die rijk is geworden door de slavenhandel. De handel en macht van haar familie worden bedreigd door Ashanti, Britse en Duitse troepen. In Salaga, een bruisende stad in het noorden van Ghana, befaamd vanwege de honderd putten die er zijn aangelegd om de slaven te wassen voor ze worden verkocht, kruisen de paden van deze twee jonge vrouwen elkaar. De honderd putten van Salaga is een bruisende historische roman over twee sterke en onvergetelijke vrouwen, over macht, vriendschap en verraad, gesitueerd in pre-koloniaal Ghana.

N.B. Lees ook een fragment uit haar nieuwste roman Het diepe blauw, en ook vertalers Paul Bruijn en Molly van Gelder over hun vertaling van Saturday's kinderen.

 

Aminah

De karavanen konden komen bij het krieken van de dag. De karavanen konden komen wanneer de zon op zijn hoogste punt stond. De karavanen konden komen wanneer de nacht alles in een diepblauw kleed had gehuld. De enige zekerheid was dat de karavaan uit Sokoto zou komen lang voordat het droge seizoen voorbij was. Maar deze keer was het anders. Wekenlang wisten Aminah en haar dorpsgenoten in Botu niet eens óf de karavanen wel zouden komen. Hoewel regenwolken hun inhoud nog niet hadden gelost, lichtte in de verte de bliksem al op tegen de hemel en rolde de donder. Het gras begon op te schieten. En er deden geruchten de ronde dat ruiters het dorp naderden. Ruiters die alles met de grond gelijkmaakten. Ruiters die de karavanen afschrikten. Ruiters die mensen stalen. Het was geen goed teken. Aminahs vader moest naar Djenné reizen om schoenen te verkopen. Aminahs gezin moest eten verkopen.
Een week voordat het regenseizoen aanbrak, wilde Aminah het avondeten bereiden toen ze getrommel hoorde. Ze liet de uien uit haar handen vallen, dankte Otienu omdat hij de rampspoed had afgewend en snelde naar haar moeders hut om haar zusjes te halen. Samen met de tweeling sloot ze zich spoorslags aan bij een menigte dorpsgenoten die luidkeels welkomstliederen ten beste gaven. Ze kon nauwelijks haar eigen gezang horen, zo luid dreunden de trommels van de karavaan. Aminah en de tweeling persten zichzelf door kleine openingen in de menigte naar voren.
Rijen kamelen en hun berijders stapten voorbij, bijna op de maat van de trommels, gevolgd door vrouwen die reusachtige bundels als wolken op hun hoofd droegen. In hun kielzog sjokten ezels met torenhoge ladingen op hun rug, en daar weer achter sjouwers, meelijwekkend uitziende mannen en vrouwen beladen met manden en potten en zonder kleren, op een lap stof voor hun schaamstreek na. Hassana, de oudste van de tweeling, zwaaide geestdriftig naar een figuur in de verte die boven de hele stoet leek te zweven. De madugu! Aminahs hart maakte een sprongetje van opwinding. De madugu, een majestueuze verschijning op een kolossaal paard, hief zijn hand om de menigte te begroeten. Als hij bewoog, leek de aarde te beven. Het was wat hij aanhad. Het was zijn paard, de manier waarop hij danste, het feit dat hij plaatsen op de wereld had bezocht waar niemand van hen ooit was geweest. Het was zijn macht. Hij was het hoogtepunt van de karavaan. Aan het einde van de optocht namen haveloos geklede, op kalebassen trommelende jongens aalmoezen in ontvangst van vrijgevige toeschouwers. Aminah werd er verdrietig van. Bij het zien van de bedelaars zette de mensenmassa zich in beweging om op gelijke hoogte te blijven met de madugu, alsof zijn grootsheid op hen zou afstralen als ze alleen maar naar hem keken. De lucht was zwanger van regen, van een kruidachtige veegeur, van specerijen en kokende soep. Terwijl roze vegen de avondlucht begonnen te kleuren, werd de menigte steeds opgewondener.
‘Maak plaats voor het hoofd van Botu, maak plaats voor Obado,’ zei een stem die alleen van Eeyah, Aminahs grootmoeder, kon zijn.
Eeyah en de andere griotten hadden zich rond Obado geschaard, dus hij was moeilijk te zien. Aminah stelde zich zijn tuniek voor, bollend om zijn torso, zijn hoed scheef op zijn hoofd, zijn gelaatsuitdrukking ernstig, zijn korte armen gewichtig heen en weer zwaaiend. Toen Obado tevoorschijn kwam, bleek dat hij wel een tuniek droeg, maar geen hoed. Hij nam een kleine voorsprong op de anderen. De grote leren beurs die schuin om zijn gedrongen lijf hing, duidde erop dat hij was gekomen om geld te innen.
De madugu dreef zijn paard naar Obado om de onderhandelingen over de karavaantol te starten. De tol die van de Sokotokaravaan werd gevorderd, bedroeg meer dan die van alle andere karavanen samen. Het waren ook de moeilijkste onderhandelingen. Ooit was de karavaan meer dan een week in Botu gebleven omdat de madugu en Obado het maar niet eens konden worden.
De madugu – uitgedost in rijke schakeringen van blauw en violet, met een witte tulband om zijn hoofd en een glanzende donkere huid – schommelde van links naar rechts op het ritme van de trommels en zijn gebalde vuist leek bij iedere stap van zijn paard de lucht boven zijn hoofd te willen fijnmalen. Aminah vroeg zich af hoe het was om zoveel macht te hebben. Het gaf hem een fysiek zelfvertrouwen dat Obado niet bezat. Maar dat was niet onlogisch: de madugu was verantwoordelijk voor een volk van duizenden reizigers, in Botu woonden slechts een paar honderd mensen.
Toen de madugu van zijn paard sprong en voor Obado ging staan, leek de Vader van Botu, de man op wie iedereen een beroep deed om de vrede te bewaren, niet groter dan een kind. Het gedreun van de trommels zwol aan tot een climax en stierf weer weg.
De twee leiders omhelsden elkaar en de madugu boog zich voorover om iets tegen Obado te zeggen, terwijl hij zijn mannen een teken gaf om een kamp op te slaan in de zongo. Samen liepen ze naar Obado’s hut, gevolgd door Eeyah en de andere griotten, die de madugu en Obado met schelle stemmen hulde toezongen.
Aminah trok de tweeling mee naar huis. Na zou boos zijn dat de meisjes nog geen eten klaar hadden gemaakt om te verkopen aan de reizigers.
Met haar gedachten bij de karavaan keek Aminah toe hoe een klont sheaboter smolt tot een goudgele olie. Ze dacht aan de madugu. Eeyah had haar eens verteld dat hij twintig vrouwen had en nog steeds op zoek was. Toen ze dat tegen haar vriendinnen had gezegd, waren die plannen gaan smeden om zich bij hem in de kijker te spelen. Iemands eenentwintigste vrouw worden, wat was daar bewonderenswaardig aan? Aminah voelde meer voor het idee om met een zak vol schoenen rond te reizen op een kameel of een paard, net als Baba. Iets met je handen maken en dan verre afstanden afleggen om het te verkopen. De olie pruttelde en spetterde en gaf zijn nootachtige aroma vrij. Aminah liet haar hoofd in haar hand rusten en staarde in de pan. Vrouwen maakten geen schoenen in Botu. Ze werkten op het land. Ze moest met Baba praten. Wat als zij eens schoenen zou gaan maken?
Een tik tegen haar achterhoofd deed haar opschrikken.

[...]

 <p© 2018 Ayesha Harruna Attah © 2018 Nederlandse vertaling Annelies de hertogh en Els de Roon Hertoge en Uitgeverij Orlando bv

pro-mbooks1 : athenaeum